A a b c […] voor den Tooneelspel-Beschouwer (1783)

Titelbeschrijving
A a b c d e f g h i j k l m n o p q r s s s t u v w x y z + , ; : . ? ! …. ’ ) – ( ) [ ] voor den Tooneelspel-Beschouwer.

Periodiciteit
In 1783 verschenen er 2 afleveringen. Nr. 1 eindigt met een bericht over het vervolg en de frequentie:

Nog iets tot Bericht. Wy zullen geenszins bepaelen, hoe veel mael en op wat tyd wy den Tooneelspelbeschouwer zyn Les zullen laeten opzeggen. Mogelyk twee, drie mael in één week, (wy geeven heden reeds een dubbeld Blaedje) en mogelyk maer eens in de 14 dagen. Dit zal veel afhangen van zyn gedrag en oplettendheid (p. 15).

De datering is gebaseerd op het jaartal dat de Toneel-Beschouwer noemt in zijn reactie (nr. 27) op de tweede aflevering van wat hij noemt het ‘A.B. Bordje’.

Bibliografische beschrijving
Nr. 1 bevat 16 pagina’s, nr. 2 bevat 8 pagina’s in octavo.
In het titelblok staat geen volgnummer of datum. Het titelvignet verbeeldt een plak waarmee onderwijzers bij wijze van straf kinderen op de handpalm of op de knokkels sloeg. De bladzijden zijn doorgenummerd.

Medewerkers
Het blaadje verscheen anoniem. In nr. 1 (p. 16) staat hierover:

Om een korte naemtekening voor onze Stukjes te hebben, zyn wy afgryselyk aen het Plukhairen geweest. Eindelyk zyn wy over een gekomen om ieder Blaedje met een Letter van het voorenstaende Bordje te ondertekenen, en als daer geen verscheidenheid meer is, zullen wy met twee Letters te gelyk van vooren af aen weder beginnen. Wy zetten derhalven nu
A.

Nr. 2 is dan ook ondertekend met een ‘B’.

Relatie tot andere periodieken
Het blaadje is een reactie op De Tooneelspel-Beschouwer (1783-1784), waarin op provocerende wijze de stukken besproken worden die in de Amsterdamse Schouwburg in première gingen, dan wel de stukken die waren afgewezen.
In het A.B. Bordje wordt verwezen naar nr. 6 van De Tooneelspel-Beschouwer en gesproken over de badinerende en vooral ondeskundige manier waarop toneelstukken hierin zijn gerecenseerd. Vooral de recensie in nr. 1, van De weldadige knorrepot van Willem van Ollefen Caspersz. (naar het Frans van Carlo Goldoni), moet het ontgelden. ‘Wel nu’, adviseert de schrijver van het A.B. Bordje, ‘dat men de Heeren Schouwburgbestuurderen nu eens verzogt, by Vacatuure aen hem te willen denken, als de Kaersensnuiter kwam te overlyden. Zie, dat is nog een trapje hooger in rang; en hy ziet dan ales wat meer van naby’ (p. 11).
In nr. 14 reageert De Tooneelspel-Beschouwer op ‘den Schryver van het A.B. Bordje A’. Hij laat de kritiek langs zich heen glijden want ‘stompe pijlen treffen niet’. Hij noemt het A.B. Bordje een paskwil: ‘en die Pasquillen schryft ondermynt zyn eigene Eer’.
De schrijver van het A.B. Bordje beschouwt in zijn nr. 2 die reactie als ‘Aepengelagh’. Ook deze tweede aflevering wordt door de Toneel-Beschouwer beantwoord (nr. 27). Hiermee lijkt de discussie beëindigd.

Exemplaren
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek: 1087 E 4:1-2
Full text

Rietje van Vliet