Amsterdamsche Brieven (1784-1785)

Titelbeschrijving
Amsterdamsche Brieven.
Nrs. 2, 3 en 5 hebben als ondertitel: Geschreeven aan den Wel Eerw. en Zeer Geleerden Heer F.A. van der Kemp.

Periodiciteit
Feitelijk is dit geen tijdschrift, maar meer een vijfdelige reeks genummerde pamfletten. De omvang van de ‘afleveringen’ varieert sterk en ook is er sprake van een zeer onregelmatige frequentie. Blijkens de advertenties moet nr. 1 zijn verschenen in december 1784, nr. 2 in mei 1785, de nrs. 3-4 in juni 1785 en nr. 5 in september 1785. Meer is er niet verschenen.
De Amsterdamsche Brieven zijn als lemma opgenomen omdat er in de historiografie meer dan eens als tijdschrift naar verwezen wordt.

Bibliografische beschrijving
In octavo. Op de titelpagina van de nrs. 1-3 en 5 staat als motto: ‘Cassandrae si non creditur ruet Ilium’ (vert. Als [waarzegster] Cassandra niet wordt geloofd, zal Troje vallen). Op de versozijde bij de nrs. 2, 3 en 5 staat het volgende citaat uit Quintilianus’ Institutione Oratoria XII,1: ‘Ne hoc quidem nudum est intuendum, qualem causam vir bonus, sed etiam quare & qua mente defendit’. Het wordt gevolgd door de waarschuwende opmerking van de uitgeefster, waarmee ze overigens ook in kranten adverteerde: ‘Geen Exemplaaren worden voor egt erkend, dan die door de Wed. J. Doll, zelve onderteekend zyn’.
Het aantal pagina’s van de Amsterdamsche Brieven varieert sterk: 61+64 (nr. 1 resp. bijlage A), 27 (nr. 2, incl. bijlage B), 37 (nr. 3-4), 92 (nr. 5) pagina’s. Alleen de nrs. 3 en 4 zijn doorlopend genummerd; nr. 4 heeft geen titelpagina maar een titelblok met daarin slechts het volgnummer.

Boekhistorische gegevens
Impressum: ‘Te Amsterdam, By Wed. J. Dóll’.

Medewerkers
De Brieven zijn geschreven door de Amsterdamse, staatsgezinde advocaat Hendrik CALKOEN (1742-1818). Hij is bekend van Het politiek systema van de regeering van Amsterdam (1780), dat onder Oranjegezinden vele reacties opriep.

Inhoud
Nr. 1 is gericht tegen de schrijver van de nrs. 2 en 3 van de Vaderlandsche Brieven, die stelling had genomen tegen Calkoens Politiek systema en andere geschriften. Achter deze schrijver gaat zeer waarschijnlijk schuil de Leidse orangistische boekverkoper en publicist Elie Luzac. In diens Vaderlandsche Staatsbeschouwers (deel 1, p. 600, 608; deel 2, p. 187 e.v.), dat zeer zeker aan de Leidenaar kan worden toegeschreven, reageert deze uitgebreid op Calkoens weerwoord in diens Amsterdamsche Brieven. De bijlage bij Calkoens brief bevat enkele voorbeelden van ‘verregaande partydigheid en kwaade trouw van den Schryver van het Politiek Vertoog’. Bedoeld is het Politiek vertoog over het waar sistema van de stad van Amsterdam (1781) van Rijklof Michael van Goens.
Nr. 2 is gericht aan de Leidse patriotse predikant François Adriaan van der Kemp. In nr. 333 van de Post van den Neder-Rhijn stond diens ingezonden brief over de makers van de Politieke Kruyer, Verlem en Hespe, die in april 1785 veroordeeld waren tot een gevangenisstraf en een boete van 3000 gulden. Deze veroordeling hadden ze te danken aan nr. 224 van de Politieke Kruyer, waarin ze twee Amsterdamse regenten zouden hebben beledigd. De verontwaardiging over hun straf en over de beknotting van de drukpersvrijheid was groot. Calkoen wil met nr. 2 van zijn Amsterdamsche Brieven de ‘zo zeer ontstelde Gemoederen tot bedaaren brengen’ (p. 4) door de feitelijke gebeurtenissen op een rijtje te zetten. Zijn conclusie is dat de procedures correct zijn gevolgd. Daarmee verstomde de discussie niet, zo blijkt bijvoorbeeld uit de Noodige ophelderingen op de Missive van mr. H. Calkoen, aan den Wel-Eerw. Zeer Geleerden Heere F.A. v.d. Kemp (z.p. z.j.) van ene E.R.R., achter wie Rutger Jan Schimmelpenninck zou schuilgaan.
In nr. 3 reageert Calkoen wederom op een ingezonden bijdrage van Van der Kemp, deze keer in nr. 338 van de Post van den Neder-Rhijn. Opnieuw gaat het over de kwestie Verlem en Hespe. De jurist Calkoen gaat in op de vraag of nr. 224 van de Politieke Kruyer een ‘onschuldige Brochure’ is, of een ‘Injurieus en faamrovend Libel’ (p. 11).
Nr. 4 van de Amsterdamsche Brieven volgt onmiddellijk op nr. 3. Calkoen reageert nu op Van der Kemps bijdrage in nr. 340 van de Post van den Neder-Rhijn. Van der Kemp was kennelijk gepikeerd over hetgeen Calkoen had geschreven, ‘waarover ik [Calkoen] reeds by myn voorigen myn billyk ongenoegen […] te kennen gegeeven heb’. Calkoen blijft echter bij zijn standpunt: ‘De Vonnissen toch berusten, naar myn inzien, op de Wet, den Inhoud van den Kruijer, en op de Confessien van de Veroordeelden, en staan of vallen daarmede […]’.
Nr. 5 is een voortzetting van de discussie. Calkoen heeft direct na zijn Quintilianus-citaat, op de versozijde van de titelpagina, het volgende citaat weergegeven uit de beroemde casus Adriaan van der Mieden (1745), die als raadsheer van het Hof van Holland ontslagen was wegens belediging van het Hof:

Eene ARBITRAIRE JURISPRUDENTIE of manier van procedeeren is eene saeke, die niet genoeg kan worden geapprehendeerd, en waarvan de gevaarlykheid so palpabel is, dat een Rechtvaerdig Souverain daar tegens nooit te veel voorsieninge kan doen.
Contra-Memorie van den Hoogen Raad, in de zaak van Mr. Adr. van der Mieden.

De aflevering is een reactie op Van der Kemps Antwoord op den derden en vierden brief van Mr. H. Calkoen (Leiden, L. Herdingh 1785).

Relatie tot andere periodieken
De discussie over Verlem en Hespe bracht vele pennen in beweging, zoals ook de bijdrage daaraan door Calkoen in zijn Amsterdamsche Brieven. Reacties op Calkoen zijn te vinden in tijdschriften als de Vaderlandsche Staatsbeschouwers, de Politieke Kruyer, de Vrye Nederlander en de Post van den Neder-Rhijn. Ook kranten lieten zich niet onbetuigd. Zo bevat de Nederlandsche Courant van 27 mei 1785 een anonieme ‘Opmerking over den Brief van den Wel-Ed. Heer en Meester H. Calkoen’ en die van 15 juni 1785 het artikel ‘Staatkundige Misslag’ (over vrijheid van drukpers).

Exemplaren
¶ Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: KW 674 B 226 [1-4]
¶ Full text nrs. 1-5

Literatuur
¶ W.P. Sautijn Kluit, ‘De Politieke Kruijer’, in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 3e reeks, 1 (1882), p. 176-273.

Rietje van Vliet