Amsterdamschen Hermes (1721-1723)

Titelbeschrijving
Den Amsterdamschen Hermes. Zynde een historisch, poëetisch, En satyrisch verhaal van de Zotheden der voorbye zynde, der tegenwoordige, en der toekomende eeuw; benevens eenige Liefdens Gevallen, Staatkundige Coffihuis Opmerkingen, en Courant-Perioden.

Periodiciteit
Het openingsnummer verscheen op 30 september 1721. In totaal zijn er tot september 1723 156 nrs. van de pers gekomen. De frequentie was wekelijks. Alleen het openingsnummer verscheen op donderdag, de overige afleveringen op dinsdag.

Bibliografische beschrijving
Kwarto in 8 pp. doorlopende paginering. De titelplaat is later hergebruikt voor Weyermans Oog in ’t Zeil (1780).
Aan de gebundelde uitgave gaat een voorrede (Het Papiere Voorhangsel voor den Amsterdamssen Hermes), vooraf.

Boekhistorische gegevens
Het impressum op de titelpagina van deel 1 en 2: ‘Gedrukt voor den Auteur, en zyn de bekomen by Hendrik Bosch, Boekverkooper over ’t Meisjes Weeshuis’. De vermelding ‘gedrukt voor den auteur’ betekent dat de auteur financieel risico liep met de uitgave.
De nrs. 1-8 zijn met toelichting opnieuw uitgegeven: Jacob Campo Weyerman. Den Amsterdamschen Hermes I (1722), no. 1-8, voorafgegaan door Het papiere voorhangsel, ingeleid en geannoteerd door Riet Hoogma en Mandy Ruthenkolk (Leiden 1996).

Medewerkers
Jacob Campo WEYERMAN (1677-1747), de enige auteur van Den Amsterdamschen Hermes, was de zoon van Hendrick Weyerman, ruiter in de lijfwacht van Willem III. Hij werd geboren in de buurt van Charleroi en opgevoed in Breda en ’t Woud (bij Delft). Daar kreeg hij schilderles en onderricht in (antieke) talen en in vakken als theologie en filosofie; in Delft werd hij ook opgeleid als (bloem)schilder. Als zodanig trok hij naar Antwerpen en Brussel; nadien verbleef hij meermalen langer in Engeland. Later zat hij ook in de kunsthandel. Na 1700 wijdde hij zich tevens aan de letteren. Hij schreef aanvankelijk kluchtspelen, later tijdschriften, schildersbiografieën, historische werken, romans, vertalingen en (anacreontische) poëzie. In 1714 stond hij ingeschreven als student medicijnen te Leiden en liet zich in 1737 er opnieuw inschrijven.
In 1720 vestigde hij zich in Rotterdam, waar hij zijn eerste satirische tijdschrift publiceerde, de Rotterdamsche Hermes . Na een jaar werd het in Amsterdam voortgezet als Den Amsterdamsche Hermes (1721-1723). Daarop volgde een reeks van andere periodieken, waaronder Den Ontleeder der Gebreeken (1723-1725), Den Echo des Weerelds (1725-1727), De Doorzigtige Heremyt (1728-1729) en Den Vrolyke Tuchtheer (1729-1730). Venijnige satirische bladen, waarin ook individuele personen in superieure stijl ongenadig werden bespot. Sommigen werden vooraf bedreigd met lasterverhalen en aldus gechanteerd. In 1731 nam Weyerman na een periode van voorspoed met schulden de wijk naar de vrijstad Vianen. Nadat hij eind 1738 wegens chantagepraktijken en smaadschriften was opgepakt, werd hij juli 1739 veroordeeld tot levenslange opsluiting in de Haagse Voorpoort. Daar overleed hij op 9 maart 1747.

Inhoud
In Het Papiere Voorhangsel voor den Amsterdamssen Hermes geeft Weyerman onder andere een verhandeling over de term satire, waarbij hij werk aanhaalt van de Franse humanist en classicus Isaac Casaubon: De satyrica Graecorum poesi & Romanorum satira libri duo (Parijs 1605, reprint New York 1973). Ook haalt hij werk aan van diens landgenoot, tevens classicus André Dacier: Préface sur les satires d’Horace (Parijs 1687). Weyerman positioneert zich in de Amsterdamschen Hermes als satyricus in de traditie van zowel de klassieke als de moderne satire, maar distantieert zich van zijn satirische tijdgenoten. Toch zocht ook hij steun bij de traditie van de satire-apologie, aldus Geerars (1974) en Hoogma (1996).
Wie de oorspronkelijke tekst van De Amsterdamschen Hermes ter hand neemt, zal bemerken dat zelfs een vloed van commentaren en voetnoten niet kan verhinderen dat de scherpte en dubbelzinnigheden ― en daarmee de pointe ― belezenheid en kennis van Weyerman en zijn omgeving vergt, aldus een recensie in de Volkskrant van 28 februari 1997.
Andere onderdelen van Den Amsterdamschen Hermes zijn makkelijker te doorgronden. Zo staan veel ‘commentaren’ gerubriceerd onder kopjes als ‘De Kanselary der Coffyhuis-Staatkundige’ of ‘Historisch uyttreksel van de Republyk der Leeggangers’. Dat zijn karikaturen van krantenberichten over vooraanstaande personen en internationale politieke en dynastieke verwikkelingen. Vooral de katholieke kerk (‘Babels geblankette snol’) is het doelwit.
Vaak begint Weyerman een aflevering met een motto, maar dan is het niet altijd duidelijk of dat motto een bepaald thema inleidt dat hij wil behandelen, of dat hij een andere bedoeling heeft. Zo opent hij nr. 4 (21 oktober 1721), p. 25) met het citaat: ‘On se voit d’un autre oeil qu’on ne voit son prochain’ (vert. Men beziet zijn naaste met andere ogen dan zichzelf), een regel uit La besace, fabel 7 uit het eerste boek van La Fontaines Fables choisies. Dat motto geeft precies de moraal van het erop volgende verhaal aan, hetgeen volgens Hoogma en Ruthenkolk (1996) ‘vrij zeldzaam is bij Weyerman’. Andere motto’s in het blad zijn niet of nauwelijks te betrekken op de inhoud van de desbetreffende aflevering.
In in De Amsterdamschen Hermes zette Weyerman zijn aanvallen op broodschrijver Hermanus van den Burg en zijn Amsterdamsche Argus voort. Hij was daarmee reeds in De Rotterdamsche Hermes begonnen. Zo geeft Weyerman Van den Burg in nr. 4 (21 oktober 1721) de volgende

WAARSCHOUWING
Hermes verzekert den Muiderwever, die onlangs zulke ingebeelde en bloodaarts schildereien op zyn gebrekkig Getouw afgeweven heeft, voor zyn Gasthuis-leeven, dat ten dienste aan Armoede, Terbintyn en Kwik is verpand. Want wat Speelder zal een dubbelde Dukaat wagen, om een niet gangbaar koper penningje te winnen?
Hermes is ten hoogsten aan Argus verpligt, wegens zyne civiele perioden, want niets zet een beleeft Hoveling meer af, dan een lompe vlegel; het ligt word door de schaduw opgehelderd; en een laage pluggenstyl releveert de waarde van een vermakelyk Schryver. (p. 32)

Van den Burg woonde te Muiden en was onder meer handelaar in stoffen geweest. Van den Burg, sneert Weyerman, heeft met de nummers van zijn Amsterdamschen Argus armoedige stukken afgeleverd, rijp voor het gasthuis. Dat blad zal niemand kopen. Zowel terpentijn als kwik werden gebruikt als geneesmiddelen tegen syfilis: eerder suggereerde Weyerman dat Van den Burg een geslachtsziekte zou hebben opgelopen.
Deze strijd tussen beide broodschrijvers bevorderde ook de herkenbaarheid bij zijn lezers, dat wil zeggen, die van Weyerman. Succes met zijn eerste tijdschrift was niet uitgebleven en nu kon hij ook zijn gang gaan met scherpe, venijnige aanvallen op tijdgenoten.
De aanvallen op Van den Burg waren overigens niet het hoofddoel. Weyerman wilde liever iets nieuws brengen, te weten ‘aangename aanvallen, gefondeerde berispingen’ en commentaren op de krant’. De krantenberichten krijgen meteen van het begin een vaste vorm met typografische middelen. Zo is er een duidelijke alinea-scheiding en wordt het bericht voorafgegaan door de plaats van herkomst, in cursief. Er wordt zichtbaar een splitsing tussen bericht en commentaar gemaakt, en door het gebruik van tussenkopjes wordt het nieuwscommentaar aangekondigd als een aparte rubriek. Hierdoor kon men ‘koppensnellen’, een typische gewoonte van krantenlezers door de eeuwen heen.
Zo berispt Weyerman een onbekende courantier (mogelijk Felix de Klopper van de Leydsche Courant) dat deze gewag maakt van een huwelijk, waarover door een jezuïet is onderhandeld (‘genegotieerd’). Jezuïeten, betoogt Weyerman snerend, brengen namelijk niets samen, zij ‘ontkoppelen’ alleen maar. ‘Dat abuis is onvergeeffelyk, Heer Courantier’, waarbij hij een voorbeeld uitwerkt over een Rotterdamse arts, zeker ‘bekend Doctoortje met ronde hoed’ (Amsterdamschen Hermes nr. 2 (7 oktober 1721, p. 13); nr. 3 (14 oktober 1721, p. 18), kennelijk een apotheker of een andere figuur over wie ook in de Rotterdamsche Hermes (p. 12) en de Ontleeder der Gebreeken (II, p. 136) wordt gesproken.
Een ander bericht, onder het kopje ‘Courant-nooten’, in de Amsterdamsche Hermes 5 (28 oktober 1721, p. 139-143 en eerder p. 118) heeft betrekking op het overlijden van de Engelse dichter en diplomaat Matthew Prior (1664-1721). Het is ontleend aan een bericht in de Amsterdamsche Courant van 7 oktober 1721. Prior werkte korte tijd mee aan het Tory blad The Examiner, dat door Jonathan Swift werd geredigeerd. Volgens eigen zeggen heeft Weyerman Prior in 1718 in Londen ontmoet.

Weyerman komt de eer toe de eerste Swiftvertaler te zijn. In nr. 4 van de Amsterdamschen Hermes (21 oktober 1721, p. 120-124) komt namelijk een bewerking voor van A tale of a tub, een satire op de ontaarding van de godsdienst in het Engeland van Jonathan Swift.
In nr. 6 (4 november 1721) werkt Weyerman de idee van de Hollandse Tuin in botanische termen uit. In de opvatting van de Hollandse Tuin, een veelgebruikt beeld van Holland, later van de Republiek, geeft de omheining of de haag [= de tuin] het rechtsgebied van de Republiek aan. Weyerman typeert de bewoners van de tuin als inhalig, steeds tegenover provinciaal, genotzuchtig, enzovoorts.

Relatie tot andere periodieken
Dat De Amsterdamschen Hermes een opvolger was van De Rotterdamsche Hermes, bleek al uit het vignet: hoewel nieuw gesneden en van een andere omlijsting voorzien, geeft het duidelijk dezelfde afbeelding te zien als bij de voorganger. Wel is het plaatje nu voorzien van het Amsterdamse stadswapen. Hoewel het vignet van Den Amsterdamschen Hermes gebaseerd was op De Rotterdamsche Hermes, de schrijfstijl ook satirisch en enkele vormkenmerken aan de Rotterdamsche Hermes ontleend zijn, is de inhoud tussen beide bladen verschillend.
In nr. 2 (7 oktober 1721) zet Weyerman de aanval op Hermanus van den Burg en zijn Amsterdamsche Argus weer in. In die zin neemt Weyerman de draad op die hij bij de Rotterdamsche Hermes was begonnen. Hieruit blijkt dat Weyerman (en zijn uitgever) ervan uitgingen dat beide bladen bij het publiek voldoende bekend waren.

Exemplaren
STCN 161751768
¶ Full text deel 1 en deel 2

Literatuur
¶ E. Groenenboom-Draai, De Rotterdamse woelreus. De Rotterdamse Hermes (1720-’21) van Jacob Campo Weyerman: cultuurhistorische verkenningen in een achttiende-eeuwse periodiek (Amsterdam 1994), passim
¶ R. Hoogma, ‘Enkele motto’s in de Amsterdamsche Hermes’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 11/1 (1988), p. 16-20
¶ P. Altena, ‘Doldriftiger Monster verscheen ons noit aan de Maze’. Jacob Campo Weyerman en Rotterdam’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 10/3 (1987), p. 74-89
¶ F.J.A. Jagtenberg, ‘Weyerman, de eerste Swiftvertaler’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 9/1 (1986), p. 3-11.

Pieter van Wissing