Arke Noach’s (1799)

Titelbeschrijving
De Arke Noach’s.

Periodiciteit
Het weekblad is verschenen in 54 afleveringen vanaf begin 1799. Nr. 54 neemt duidelijk afscheid. Saakes’ Naamlijst van december 1799 vermeldt reeds het bestaan van de 54 nrs. plus het uitgegeven voorwerk (p. 95). Daarentegen suggereert een advertentie in de Leydse Courant van 31 januari 1800 voor het opvolgende tijdschrift, de Sem, Cham en Japhet, dat de Arke ‘de jongst afgeloopene week’ aan de Ararat aangekomen was.
Nr. 48 kondigt het einde van het blad aan, maar er volgen nog 6 nieuwe afleveringen. Het motto van nr. 54 eindigt met de woorden ‘Daar is een tijd om geboren te worden, en een tijd om te sterven’. Er lijkt sprake van een publicatieverbod: p. 138-140 suggereren dat er indertijd gedacht werd aan een verbod van het blad, als onwelgevallig aan de machthebbers (in Amsterdam?).

Bibliografische beschrijving
Elke aflevering telt 8 bladzijden in octavo. Het titelblok bevat de titel, nummeraanduiding en het ark-vignet. Op de titelpagina is de drijvende ark afgebeeld, met daarop een duif met tak.
Het geheel is doorgepagineerd 1-452. Hierbij komt nog een voorwerk, apart gepagineerd 1-8, met de titelpagina, het voorbericht en de ‘Korte inhoud der vertogen van het weekblad De arke Noach’s’.

Boekhistorische gegevens
Impressum, tevens alle colofons: ‘Te Amsterdam, by Hendrik Gartman, Boekverkooper in de Kalverstraat’.
Prijs per aflevering: ‘drie groot’ (p. 138). Volgens Saakes’ Naamlijst van februari 1799 kostte het eerste nummer ƒ 0:1:8 (p. 12) en het geheel in december 1799 ƒ 4:2:8 (p. 12).

Medewerkers
Als ‘feitelijke’ auteurs van het blad geven zich, ironice, op de allerlaatste bladzijde op: Daniel Torquatus, D.C. van der Kanzel, en Heintje Variabel. Dat is een moedwillig uitgezet dwaalspoor.
Volgens Buijnsters (1971) kwam het blad voort uit een Amsterdamse literaire vriendenkring. Tot dit Vrijdaggezelschap behoorden de letterkundige Jeronimo DE VRIES (1776-1853), de latere politicus en staatsman Anton Reinhard FALCK (1777-1843), de als classicus, wiskundige en jurist geschoolde Robbert Hendrik ARNTZENIUS (1777-1823) en de classicus David Jacob VAN LENNEP (1774-1853). De laatste zou in januari 1799, toen het gezelschap al drie jaar bestond, het initiatief tot dit weekblad hebben genomen. Falck nam er slechts de eerste zes maanden aan deel (Hanou 1988). Ook Van Lennep zou al snel zijn afgehaakt.
De auteurs ondertekenden hun bijdragen met pseudoniemen. Zo onderschreef Van Lennep als Zwaanenveder, Falck als Welmoed, De Vries als Eerman en Cornelis Loots als Vrolykhart. In Jeronimo de Vries’ handexemplaar van De Arke Noach’s, dat zich in de universiteitsbibliotheek Nijmegen bevindt, zijn alle pseudoniemen opgelost.
Aan de genoemde auteurs kunnen, op basis van genoemde en andere bronnen, als mogelijke of waarschijnlijke leden van het gezelschap, nog genoemd worden: de dichtende zakenman Jan Frederik HELMERS (1767-1813) en de schrijver, filosoof en advocaat Jan KINKER (1764-1845). De geschiedschrijver Jacobus SCHELTEMA (1767-1835) heeft er volgens zijn biograaf – onder de naam Neologus – eveneens bijdragen aan geleverd. Van Willem BILDERDIJK (1756-1831) staat een ingezonden bijdrage in nr. 47.
Zie ook ‘Inhoud’, uitgebreider, over de ‘vaste kern’. Het blad bevat voorts ingezonden stukken van al dan niet fictieve inzenders, die zich tooien met namen als ‘Musaeus incroyable’. Echte buitenstaanders tooien zich met initialen: F., H., L., K., J.J.V., J.v.K.v.V. Een brief door Barbaz wordt niet opgenomen.

Inhoud
De eerste aflevering doet het voorkomen alsof het blad de weergave is van gesprekken, twee maal per week, in ‘een collegie-kamer’, tussen Timon, Eerman, Lenteling, Ankervast, Welmoed, Vrolykhart, Ten Beste en Zwaanenveder. Dat college is al opgericht februari 1795 als ‘Antipolitische Societeit’ (p. 4) waarvan de leden er verschillende denkbeelden op allerlei terrein op nahouden.
Volgens een noot van ‘den Redacteur’ (p. 19; hij is ‘Frans Welmoed’ volgens p. 121-125) handhaaft deze de eigen schrijfstijl van de deelnemers. Die redacteur geeft meermalen zijn eigen commentaar in noten (p. 34, 48, 96, 142-143, 152, 244, 268, 308, 317, 349, 415, 417; p. 45 is sprake van ‘de Directeur van ons Weekblad’). Lenteling is volgens hem debet aan de bijdragen van de Tripolitaan, Schouwgraag aan die over gezelschappen. Hun aller identiteit wordt nogal kryptisch besproken in nr. 10.
Het (later verschenen) voorbericht spreekt over Steele, Addison, Van Effen en Van Engelen als ‘voorgangers’ maar is ook ietwat ironisch over het nut van het meegegeven register: is dat wel nodig voor ‘verlichte koppen’?

Wy zullen maar openhartig bekennen, alle de Nommers van ons Weekblad zyn niet even goed, niet even luimig, niet zo geestig, zo pikant als wy het wel gewenscht hadden.

Deze satirische toon is inherent aan alle teksten van dit blad. Een etiket ‘spectatoriaal’ is daarom nauwelijks toereikend. ‘Wy zullen nu ernstig, dan vrolyk zyn’ (p. 8). In nr. 8 wordt discussie gevoerd over de reactie bij de lezers over dit ‘in een meer vrye styl geschreven weekblad’ (p. 57). In het laatste nummer beantwoordt een reactie van de oude Noach zich dan ook daaraan. Wat was dit blad nu precies?

Dan scheelt het aan de taal, dan is het te personeel, dan te duister, dan te scherp, dan weer zouteloos, somtyds als hy heel boos is. Noemt hy het een fatzoenelyk geschreven paskwil, dan weer is het kantiaansch, (het woord Critisch; wil ’er by den ouden man noch niet in,) (p. 445).

Inderdaad zijn er ‘spectatoriale’ aspecten. De teksten liggen halverwege tussen vertogen en een soort columns. Maar men treft vrij veel satirische teksten als ‘De geschiedenis van de paruik’, spot-advertenties. Veel heeft de vorm van burleske toneelstukjes.
Men wil wel discussiëren over gewoonten, zeden, de schouwburg, de literatuur, het militaire maar niet over het politieke (p. 2-3). ‘Dichtstukjes, Anecdotes, Advertissementen, niets versmaaden wy’ (p. 8). Tevens vindt men brieven van een in Amsterdam verblijvende ‘Tripolitaan’, Aly ben Ibrahim, die aan zijn thuisfront bericht over de Nederlandse zeden; en soms een andere ‘oosterse’ vertellingen; een samenspraak in het rijk der doden. Nieuws uit Londen verkrijgt men door middel van brieven geschreven door Izaac Bickerstaff Junior en John Welwouth. Poëzie is ruim voorradig.
De Arke heeft als algemene onderwerpen: ‘goede’ gezelschappen in de grote steden, de kwaliteit van familieadvertenties, mode, de wijsbegeerte van Kant en Fichte als uitgelegd door Van Hemert in Felix Meritis en in het Magazyn der Critische Wysgeerte, de economische crisis, het toneel (veel over de Ericia van onder anderen Kinker) en het uitgaansleven, het wezen van verlichting en beschaving, de staatkundige sitiuatie (in het algemeen), opvoeding, literatoren, het begrip volksgeest.
Het taalgebruik is creatief, intelligent en levend. In die zin is het blad een loot aan de Janus-boom.

Relatie tot andere periodieken
De Arke betrekt voortdurend allerlei kranten in zijn commentaren. Aparte aandacht is er voor het onduidelijke blad de Politike Hekelaar, dat verschillende stukken uit de Arke zou verknoeien en verhaspelen (p. 138 vv).
Jensen (2013) beschouwt de Arke Noach’s wegens de bijdragen over toneel min of meer als concurrent van de Tooneelmatige Roskam (1799). In dit blad wordt een aantal keren – overigens niet onwelwillend – gerefereerd aan de Arke Noachs. Het Weekblad zonder Tytel (1801) beschouwt de Arke als een paskwil en de schrijvers ervan als ‘paskwilschryvers’ (nr. 4).
De Arke zou voortgezet worden in 1800 als de Sem, Cham en Japhet (1800). Hierop wordt in de Arke al een voorschot genomen in een ‘Notificatie’ door ‘Japhet, Vice Adm.’ en ‘Sem, absente Secretario’ in nr. 48. Daarin melden dezen dat de Arke grond gepeild heeft, en roepen de schepelingen tot een geheime vergadering in de kajuit, om te besluiten of men verder zee in zal sturen dan wel het anker werpen op de Ararath (p. 400). Later volgt het besluit door te gaan als Sem, Cham en Japhet (p. 449).
De titel zou in de negentiende eeuw opnieuw worden gebruikt: de Arke Noach’s (1827-1833).

Exemplaar
STCN 174697279
Full text.

Literatuur
¶ Lotte Jensen, ‘Ten strijde tegen het “Kotzebuïsmus”. De Tooneelmatige Roskam, in één-en-twintig geestige en satyrique vertoogen (1799)’, in: De Achttiende Eeuw 45 (2013), p. 3-33, aldaar p. 9-10
¶ André Hanou, Sluiers van Isis. Johannes Kinker als voorvechter van de Verlichting (Deventer 1988), deel 1, p. 490-493; deel 2, p. 125
¶ P.J. Buijnsters, Spectatoriale geschriften (Utrecht 1971), p. 56
¶ J. van Lennep, Het leven van Mr. D.J. van Lennep (Amsterdam 1862), p. 164
¶ P. Scheltema, Het leven en de letterkundige verrigtingen van den geschiedschrijver, mr. Jacobus Scheltema (Amsterdam 1849), p. 50.

André Hanou
update in 2019