Bataavsche Babbelaar, of Zotskap (1797-1798)

Titelbeschrijving
De Bataavsche Babbelaar, of Zotskap.

Periodiciteit
De afleveringen zijn niet gedateerd, maar uit reacties is bekend dat ze omstreeks 1798 verschenen zijn. Sautijn Kluit (1877) dateert de aflevering die hij in handen heeft gehad, nr. 15, op 22 januari 1798 of daarna.  Dit houdt in dat het blaadje in 1797 van start moet zijn gegaan. Getuige de exemplaren in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis zijn er minstens 33 afleveringen verschenen.

Bibliografische beschrijving
Iedere aflevering telt 4 pagina’s in kwarto.
Het blad heeft een nar of zotskap als vignet, zoals de overige Babbelaars.

Boekhistorische gegevens
Het adres luidt: ‘t’ Amsterdam, by Martinus van Kolm, in de Tuinstraat’.

Inhoud
Net als de andere Babbelaars van Van Kolm is dit een republikeins volksblaadje waarin tot groot genoegen van de lezers maar tot afgrijzen van de betrokkenen, man en paard worden genoemd.
Op 31 maart 1798 protesteert Arent Johannes van Soelen in de Amsterdamse Courant tegen beledigingen aan zijn adres in de nr. 12 van de ‘Bataaffsche Babbelaar of Zotskap’. In dit nr. was geschreven dat hij lid was van het genootschap Tot Nut van ’t Vaderland. Kwaadaardige laster, schrijft Van Soelen, want van die sociëteit was hij al sinds 1796 geen lid meer, ‘en noch door afvordering van toelaage, noch door eenige convocatie, zins al dien tyd, als zoodanig is erkent, waartoe hy zich op de wetenschap van elk deskundige onbepaald kan beroepen’. Van Soelen was overigens in 1796 nog hoofdbestuurder van het Nut.
In de Amsterdamse Courant van 10 mei 1798 noemt ene Gerrit Schumer de schrijver van een ‘zeker Straatpapier, genaamd de Babbelaar’ een lasteraar en een eerrover. In nr. 23 van dit blad schijnen namen van burgers te zijn genoemd die zijn ‘Declaratoir van Civisme’ (bewijs om te mogen stemmen) hadden ondertekend; het lijkt erop dat Schumer niet met hen in verband wil worden gebracht.
Hermanus de Ruyter, beurtschipper van Amsterdam te Breda, doet in de Haagsche Courant van 23 mei 1798 zijn beklag over nr. 26 van ‘den Babbelaar, of zotskap’. Woest was hij:

Indien zyn ondergetekende Vaderlandsch Caracter aan dien broodhongerige Schurk, en eerdief zoo wel bekend was, als hetzelve zedert 1786 en 1787 ter Griffie der Stad Breda, als nog berustende is, hy zou zyn schurftagtig oordjes blad, met zo veel sotternye en schandleugens, niet opvullen, enfin schryver, of schryvers van dat blaadje den ZOTSKAP, zyn de attentie van geen eerlyk man waardig.

Relatie tot andere periodieken
Niet te verwarren met de Hollandsche Babbelaar, of Zotskap (1795-1796), de Nieuwe Babbelaar, of Oude Bataaf (1795), en de Oude Hollandsche Babbelaar, of Zotskap (1795).

Exemplaren
¶ Amsterdam, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis: NIBG (Perscollectie) PM 162 (nrs. 9, 10, 13, 14, 16-18, 20, 21, 25, 30, 33, Extra-Ord.)

Literatuur
¶ W.P. Sautijn Kluit, ‘De Reizende Nieuwsbode’, in: De Nederlandsche Spectator 1877, overdruk.

Rietje van Vliet