Bibliotheek van Theologische Letterkunde (1803-1811)

Titelbeschrijving
Bibliotheek van Theologische Letterkunde, inhoudende Godgeleerde Verhandelingen, Beoordeelingen van In- en Uitlandsche Godgeleerde Werken, en Algemeene Berichten, betreffende den godsdienst en den staat der godgeleerdheid, zoo in als buiten ons vaderland.

Periodiciteit
Het blad verscheen blijkens de titelpagina’s der delen van 1803 t/m 1811 (9 delen). Met de woorden ‘Een nieuw Tijdschrift’ kondigde Saakes nr. 1 aan in zijn Naamlijst van mei 1803 (p. 421).
De bedoeling was dat 4 nrs. per jaar het licht zagen: in maart, juni, september en december. Deze frequentie kon men echter niet volhouden. Kruseman (1889) meldt dat het onregelmatig verschijnende tijdschrift bij keizerlijk decreet verboden werd.

Bibliografische beschrijving
In groot octavo. Saakes meldt dat ‘Elke jaargang zal bestaan uit 50 Bladen’. De omvang van de afleveringen varieert, maar de jaardelen omvatten telkens een kleine 1000 doorgenummerde pagina’s. De titelpagina’s van de afzonderlijke ‘stukjes’ zijn vermoedelijk bij het inbinden weggesneden. Alleen in de voettekst van de openingspagina’s ziet men nog dat het een nieuwe aflevering betreft (‘II. Deel. No. I.’).
Elk deel wordt afgesloten met 5 registers: op verhandelingen en beoordeelde binnenlandse werken, op beoordeelde buitenlandse werken, op algemene berichten, op bijbelplaatsen en op onderwerp.

Boekhistorische gegevens
Impressum: ‘Te Amsterdam, bij W. Brave’.
Het impressum van deel 9 heeft als toevoeging: ‘Ter Drukkerij van P.E. Briët, te Amsterdam’.
Voor de nrs. 1 en 2 moest volgens Saakes in mei en juli 1803 ƒ 1:5 resp. ƒ 1:2 worden neergeteld (p. 421, 433). Al bij de eerste aankondiging werd aangegeven dat de prijs gerelateerd zou zijn aan de omvang van het desbetreffende nummer. Per jaargang was de prijs ƒ 4:10. Blijkens de advertentie in de Leydse Courant van 25 maart 1811 was de abonnementsprijs toen opgelopen tot ƒ 6:6; belastingmaatregelen tijdens het Franse regime waren hier debet aan.

Medewerkers
De identiteit van de hoofdredacteur blijft ongewis. De vermoedelijk onjuiste toewijzing van Sepp (1869) aan Pieter Beets Pz. als oprichter van de Bibliotheek is te wijten aan de verwarring met het Christelyk Magazyn (1799-1820).
In het Voorberigt van deel 4 bedankt de ‘verzaamelaar’ van de Bibliotheek zijn binnen- en buitenlandse correspondenten, zijn ‘medeärbeiders’. Hun bijdragen zijn echter, als ze al zijn ondertekend, voorzien van slechts een enkele initiaal. Desondanks is een aantal medewerkers wel geïdentificeerd. Zo is van Wessel Albertus VAN HENGEL (1779-1871) bekend dat hij de reeks Verhandelingen over de eeuwigheid der straffen schreef (deel 6 en 7). De Noordhollandse predikant, die in 1815 het ambt van hoogleraar te Franeker aanvaardde, leverde ook verschillende boekbeoordelingen.
Ook Johannes Anthony LOTZE (1769-1832), predikant te Maartensdijk, was een der recensenten. Hij werd als zodanig ontmaskerd door de Franeker hoogleraar J.H. Regenbogen, die wegens zijn Verstrooide Gedachten (1802-1806) persoonlijk werd aangevallen in de Bibliotheek.
Toen Lotze in 1805 in Franeker werd benoemd tot hoogleraar, hoopten de curatoren voortaan gevrijwaard te zijn van kritiek op Regenbogen en de godgeleerde faculteit. Zij meldden Lotze op voorhand dat het hun aangenaam zou zijn wanneer de relatie tussen Lotze en Regenbogen zou verbeteren. Lotze antwoordde dat ‘van nu af aan geene verdere poursuites te zullen ondernemen in zodanige geschillen’. Een van de vertogen in kwestie, ‘Verstrooide gedachten over verschillende onderwerpen’ (deel 2), is ondertekend met ‘§§’. Mogelijk zijn ook andere bijdragen die van dit teken zijn voorzien, van de hand van Lotze.
Verder was Cornelis SWAVING (1738-1808), predikant te Naarden, een ijverig medewerker van het blad.

Inhoud
De afleveringen bevatten drie rubrieken: verhandelingen, beoordelingen, en algemene berichten (de laatste geordend naar land).
De toon van de recensies kon pittig zijn. Het gevolg was dat de hoofdredacteur diverse minstens zo scherpe reacties moest incasseren. Hij verweert zich in het Voorberigt van deel 4 tegen ‘openbare aantijgingen en beschuldigingen’ door erop te wijzen dat het evangelie en de ‘Heilige Schrift, als de eenige bron van Christelijke, en dus onfeilbare waarheid’ voor hem de bakens zijn waarop hij in zijn letterkundige arbeid koerst.
De recensenten die de binnenlandse theologische werken beoordelen, behoren tot ‘het Hervormd Kerkgenootschap’ en geven net als hijzelf hun oordeel vanuit hun ‘onpartijdige waarheidsliefde’. Gelukkig, zo vervolgt de hoofdredacteur, zijn er ook positieve reacties binnengekomen, bijvoorbeeld van de Allgemeine Litteraturzeitung (oktober 1805).
Voorzichtig ontwikkelde het blad zich tot een platform waar men kon discussiëren over godgeleerde werken. Een aantal reacties is dan ook in de Bibliotheek zelf opgenomen. Een voorbeeld is de lange ingezonden brief van Annaeus Ypey, hoogleraar godgeleerdheid te Harderwijk (deel 9), naar aanleiding van de recensie van zijn Geschiedenis van de kristlijke kerk in de achttiende eeuw, waarvan in 1811 het laatste deel van de pers kwam.
Ook is een enkele keer een tegenreactie van de recensent opgenomen. Zo bevat deel 9 een bescheiden polemiek met ene Justus Tenax (achter wie naar eigen zeggen Jacobus Scheltema schuilgaat), naar aanleiding van een bespreking van een werk van de remonstrantse predikant Adriaan Stolker.
Achter deel 2 is gebonden een apart gepagineerd Naschrift, naar aanleiding van de zeer ontstemde reactie van vertaler Joannes van der Linden: Brief aan den schrijver der recensie van Reinhard’s Zedeleer, eerste deel, geplaatst in de Bibliotheek van theologische letterkunde van 1804, no. 2 (1804). Het was volgens de hoofdredacteur van de Bibliotheek geschreven in een stijl ‘welken men van een woedend vischwijf, veeleer, dan van een man van beschaving, die de plijtzaal bezoekt, zoude verwagten’.
De meeste reacties verschenen buiten het blad om, zoals: Brief van G. Bonnet, aan een’ vriend, bij gelegenheid van eene aanteekening in de Bibliotheek van theologische letterkunde, voor het jaar 1803, no. 3 (1803); Lidmaat der Hervormde Gemeente (=Reinier Frederik van Staveren), Aanhangsel, behoorende tot het eerste deel der vertoogen over het waare geschiedkundig oogpunt, waar uit het laatste lijden van Jesus Christus beschouwd moet worden. Behelzende nadere ophelderingen van eenige bijzonderheden der twee eerste stukjes, bij gelegenheid van derzelver recensie in de Bibliotheek van theologische letterkunde, voor het jaar 1805, no. IV, bl. 579 tot 599. Briefswijze voorgedragen aan den recensent, in III afdeelingen (1806); Dirk Hoola van Nooten, Juridicque memorie, ter verdediging van Ary Boer cum suis, enz. (1807); Adriaan Stolker, Liberius Vindex Larvatus aan den eerwaardigen P. van der Breggen Paauw en den schrijver van de Bibliotheek van theologische letterkunde, over des laatsten geschrijf, met betrekking tot des eersten belijdenis-rede en derzelver verdediging (1808).
Een positieve bespreking van het Christelyk Magazyn, onder redactie van de hierboven reeds genoemde Pieter Beets Pz. staat in deel 9 van de Bibliotheek. Wel wordt Beets geadviseerd zich in zijn onderwerpskeuze meer te schikken naar de wensen van zijn publiek: al te zwaarwichtige bijdragen kunnen de leeslust doen uitdoven (p. 287).

Relatie tot andere periodieken
Voortgezet als Bijdragen tot de Beoefening en Geschiedenis der Godgeleerde Wetenschappen (1813-1826).

Exemplaar
¶ Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: 675 D 1-9
¶ Full text deel 2, deel 3, deel 4-1, deel 4-2, deel 5, deel 6-1, deel 6-2, deel 7-1, deel 7-2, deel 8-1, deel 8-2, deel 9-1, deel 9-2

Literatuur
¶ A.C. Kruseman, De Fransche wetten op de Hollandsche drukpers 1806 tot 1814 (Amsterdam 1889), p. 165
¶ J.J. Prins, ‘Levensbericht van prof. W.A. Hengel’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1871, p. 175-240
¶ C. Sepp, Proeve eener pragmatische geschiedenis der theologie in Nederland van 1787 tot 1858, 3e druk (Leiden 1869), p. 7
¶ B. Glasius, Godgeleerd Nederland, biographisch woordenboek van Nederlandsche godgeleerden, deel 3 (’s-Hertogenbosch 1856), p. 407
¶ J. Scheltema, Geschied- en letterkundig mengelwerk deel 5 (Utrecht 1834), p. 55.

Rietje van Vliet