Bijbelminnaar (1791-1794)

Titelbeschrijving
De Bijbelminnaar.

Periodiciteit
Het blad verscheen eenmaal per week, vanaf januari 1791 tot vermoedelijk december 1794 (er is geen exemplaar van het laatste, vierde deel overgeleverd). Het colofon bij het allereerste nummer meldt:

Wij zullen ons Vertoog alle Zaturdag nademiddag uitgeven, opdat het op den volgenden dag tot eene uitspanning zou kunnen dienen, dewijl het ieders zaek niet is vooral op dien dag veel te lezen.

Er worden telkens 52 afleveringen verzameld in een deel met aparte titelpagina.

Bibliografische beschrijving
Iedere aflevering bevat acht pagina’s in octavo. De afleveringen hebben telkens de titel van het tijdschrift, nummeraanduiding, maar geen datering. Daarna volgt een citaat uit de bijbel, de passage die onderwerp zal worden van bespreking, en een duiding van de betekenis.
De delen van 1791, 1792 en 1793 hebben 416 doorgepagineerde bladzijden. Ieder deel bevat bovendien een voorkatern met titelpagina en een ‘Korte inhoud der vertogen’. In deel 3 komt daarbij een verdediging van de auteur, inhoudend dat hij het door hem gevolgde systeem wil handhaven, waarbij hij zijn uitleg van bijbelpassages laat voorafgaan van een historisch overzicht van meningen betreffende die plaatsen. Tegen die overzichten hadden lezers bezwaar gemaakt.
De titelpagina’s van de delen bevatten naast titel en impressum een vignet: een gravure van een staande, in de heilige boeken lezende man. Naast hem bevindt zich een korte kolom met daarop een brandend vuur (‘J. van Haastert del., P.H. Jonxis sculp.’).

Boekhistorische gegevens
Blijkens de titelpagina is het blad uitgegeven ‘Te Utrecht, Bij H. van Otterloo’. Van Otterloo wordt als enige met naam tevens genoemd in het colofon aan het einde van elke aflevering. De Bijbelminnaar was tevens ‘verder in de Nederlandsche Steden’ verkrijgbaar. Van Otterloo fungeerde ook als postadres naar wie de correspondenten en vraagstellers franco hun berichten dienden te sturen (deel 1, p. 7).
Saakes geeft in zijn Naamlijst (januari 1791, p. 82) als prijs voor het eerste nummer: ƒ 0:1:8; en in december 1792 als prijs voor het gehele deel 2: ƒ 4:3:2.

Medewerkers
De schrijver is Dirk Cornelis VAN VOORST (1752-1833), gereformeerd predikant te Leiderdorp (vanaf 1796 predikant te Amsterdam). Hij was een polemisch ingestelde figuur die zich later zelfs zou wagen aan debatten over het kantianisme.
Tot de overige medewerkers behoren in zekere zin de correspondenten-vraagstellers. Die zijn in het eerste deel nog nauwelijks aanwezig, maar daarna des te meer. Het zijn: Medioburgensis; Hollandus (10x); Perscrutandi amatores; Theol. Stud. (3x); A.O.S.P.; Mayoryënaar (15x); Eenvouwdiege Leezer; E.J.d.P (2x); V.W.E.G.; Utrechtenaar; Gelrus; R.; R.P.; S.; L. Leergraag; N.N.; G.B.R. Stud. (2x); B.V. Th. St.; Studiosus (2x); Litt. hum. et phil. Stud. Fran.; P.K.B. Stud.; Lezer; P.O.; R…..; G.C.L.; B…..; G.W.T. Stud.F.; ….V….r Theol. Stud.; Hv. S.L. mk.. Litt. hum. & Phil. Stud.; Dr…..g en O.S.P. Het lijkt er dus op dat velen van de vraagstellers (theologische) studenten waren.

Inhoud
Van Voorst doet het in nr. 1 voorkomen alsof het blad afkomstig is van een genootschap van bijbelminnaars.
Hij begint zijn werk met de opmerking dat de gewijde ‘uitlegkunde’ buitengewoon belangrijk is voor het christendom. Smaakt die de gelovigen niet langer, dan dreigt er gevaar: ‘dan kan men den Christen alles wijsmaken wat men wil – de Openbaring uit de Openbaring wegredeneren’. Daarom is een ‘Uitlegkundig Weekblaadje’ hard nodig. Zoiets bestaat hier te lande niet; maar in het buitenland heeft de heer Mosche een goed voorbeeld gegeven. Lezers mogen eigen vragen insturen; graag zelfs! De opzet zal zijn: bespreking van de tekstvarianten van de besproken plaats (men hoeft niet vast te houden aan de bekende vertalingen) in oude bronnen en handschriften, de meningen van gezaghebbende figuren hierover, het komen tot een uitleg.
De behandelwijze van doorgaans inderdaad zeer duistere plaatsen is vooral technisch-filologisch, maar verrassend helder. Bij deze exegese zijn nauwelijks sporen te vinden van leerstellige vooringenomenheid. Desondanks kwam een verzoek binnen (deel 1, p. 297) om nóg beter rekening te houden met ‘zulke Leezers die geheel ongeletterd zijn’.
Eveneens op verzoek van lezers (deel 2, 320) wordt op zeker moment aan de exegese een dosis ‘zedelessen’ toegevoegd. Dit blijft echter niet meer dan een, niet altijd aanwezig, licht dessert.
Gaandeweg besteedt Van Voorst steeds meer ruimte aan de behandeling van lezersverzoeken om duidelijkheid over allerlei plaatsen. De auteur zegt herhaaldelijk (bijvoorbeeld deel 1, p. 361; deel 2, p. 233) dat die weergegeven correspondentie echt is en niet fictief, zoals in vele andere periodieken.

Relatie tot andere periodieken
Het door Van Voorst bewonderde voorbeeld van Mosche verwijst naar het weekblad Der Bibelfreund (1771-1779) van de Duitse predikant Gabriel Christophe Benjamin Mosche (1723-1791). Van dat blad verscheen als De Bijbel-Vriend een Nederlandse vertaling (1773-1782; een verbeterde tweede druk 1781-1782).
Andere uitlegkundigen die de auteur bewondert, zijn Carolus Segaar (1724-1803) en de oriëntalist Albert Schultens (1686-1750). Ook de mening van J.D. Michaelis (1717-1791) wordt zeer vaak met instemming geciteerd.

Exemplaar
Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: Z 1976 (deel 1-3).

Literatuur
¶ André Hanou, ‘Een Kantdebat 1807’, in: De Negentiende Eeuw (2008) 3, p. 161-178
¶ NNBW deel 10, p. 1134-1135.

André Hanou