Bijdragen tot het Menschelijk Geluk (1789-1791)

Titelbeschrijving
Bijdragen tot het Menschelijk Geluk.

Periodiciteit
De titelbladen van de zes delen van dit periodiek vermelden de volgende verschijningsjaren: deel 1 en 2: 1789; deel 3 en 4: 1790; deel 5 en 6: 1791. De maandelijkse afleveringen zijn niet genummerd noch gedateerd.
Op grond van gegevens uit het periodiek zelf kan de datering nauwkeuriger worden vastgesteld. Ten eerste maakt de ‘Inleiding ter ontvouwinge van den aart van dit Maandwerk’ (deel 1, nr. 1) melding van een ‘Berigt aan het NEDERLANDSCH PUBLIEK’ dat in december 1788 ‘langs de meest gewoone wegen’ verkrijgbaar was. In deze eerste aflevering antwoordden ‘de schrijvers’ op een brief van Palaiophilus, minnaar van het voorbije, gedateerd 16 december 1788. Verder heeft nr. 5 (‘stuk’) van deel 5 als datum: 1 september 1790. En, ten slotte, wordt in nr. 3 van deel 6 de 25e van de bloeimaand (mei) 1791 vermeld.
In de laatste aflevering treft de lezer ‘Dankoffer aan het Geëerd Publiek voor het GOED ONTHAAL van ons MAANDSCHRIFT (bij het einde van het laatste Deel)’ aan, een gedicht van honderd regels. In een noot:

Wij verzoeken deze voordduurende gunst onzer Landgenooten, daar wij voornemens zijn onzen arbeid te agtervolgen, en voordaan, om de 2 maanden een stuk van gelijken aard, doch met eenen nieuwen titel, in het licht te geven. DE SCHRIJVERS.

Bibliografische beschrijving
De omvang is in 1789 circa 110 pagina’s in octavo per aflevering; ongeveer 100 pagina’s in 1790 en 1791. Alle delen worden voorafgegaan door 10 ongenummerde pagina’s met Franse titel, titelpagina en inhoudsopgave. De omvang van de delen varieert: 679 pagina’s (deel 1), 674 pagina’s (deel 2), 584 pagina’s (deel 3), 586 pagina’s (deel 4), 582 pagina’s (deel 5) en 552 pagina’s (deel 6).
Het titelvignet is in alle delen dezelfde en stelt een gevleugelde vrouwenfiguur met een vlam als diadeem voor, omgeven door een lichtkrans: de Verlichting. Verder zijn twee putti afgebeeld, waarvan één een hoorn des overvloeds vasthoudt waaruit banderolles met ‘opvoeding’, ‘huiselijk geluk’ en ‘maatschappelijke welvaart’ tevoorschijn komen. Het vignet is door J. Kuyper ontworpen en getekend, en door De Keijzer gegraveerd.

De inhoudsopgaven rubriceren de artikelen naar onderwerp: Menschkunde, Opvoeding, Huislijk Geluk, Maatschappelijken Welvaart en Mengelwerk.
Het titelblok van de afleveringen bevat alleen de titel. In de voetregel is zichtbaar welk deel en welke aflevering (‘stuk’) het betreft.

Boekhistorische gegevens
Het blad werd uitgegeven te ‘Utrecht en Amsteldam, Bij G.T. v. Paddenburg en Zoon, en M. Schalekamp’.
Als prijs wordt in de Inleiding spottend een bedrag van ‘een stuiver of drie’ genoemd. Saakes meldt in zijn Naamlijst van januari 1791 de prijs van deel 3 en 4 ad ƒ 6 (p. 76).

Medewerkers
De redactie is in handen van Jan KONIJNENBURG (1758-1831). Hij werd geboren te Leiden, studeerde aan het seminarium der Remonstrantse Broederschap en het Athenaeum Illustre te Amsterdam, was predikant te Hazerswoude, Leiden en Utrecht. In Utrecht richtte hij een departement op van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Konijnenburg was een vriend van Martinus Nieuwenhuijzen, secretaris van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, die hij na diens dood in 1793 in die functie vergeefs trachtte op te volgen.
Konijnenburg begon in 1789 zijn eerste tijdschrift Bijdragen tot het Menschelijk Geluk. Sinds 1790 was hij hoogleraar van het Remonstrants Seminarium te Amsterdam. In 1795 startte hij het weekblad De Republikein en voerde de redactie totdat hij in 1797 in de tweede Nationale Vergadering werd gekozen.
In 1798 nam hij deel aan de staatsgreep van de radicale unitarissen en werd hij lid van de commissie die een Constitutie voor de Bataafse Republiek moest opstellen. Enkele maanden later keerde hij naar het seminarium terug.
Behalve door zijn politieke opstelling als patriot verwierf hij bekendheid door zijn verlichte theologie. Zijn publicaties lagen zelfs onder vuur bij het als verlicht bekend staande Teylers Godgeleerd Genootschap. Als historicus publiceerde hij over de Franse Revolutie en over het in 1813 in het leven geroepen Nederlandse Koninkrijk. Als literator schreef hij gedichten, een toneelstuk en een roman. Sinds 1805 was hij vrijmetselaar en speelde een leidinggevende rol in de Amsterdamse loges, in het hoofdbestuur van het Nut en in het door vrijmetselaars opgerichte instituut voor de blinden.
Ook andere auteurs leverden bijdragen aan het tijdschrift. De remonstrantse predikant Gerbrand Bruining (1764-1833) schreef over de Latijnse scholen en zijn collega Bernard IJzendoorn over het predikantentekort. Paulus VAN HEMERT (1756-1825) schreef mogelijk een artikel over atheïsme. Verder zijn er bijdragen van de eerder genoemde Martinus NIEUWENHUIJZEN (1759-1793), de lutherse predikant Johannes FORTMEIJER (1746-1792) uit Utrecht, de schrijvers Petronella MOENS (1762-1843), Pieter BODDAERT (1730-1796) en J. HELMKE (beide laatsten leden van het Utrechtse Nutsdepartement). Maria van ZUYLEKOM (1759- 1831) herdacht Lucretia Wilhelmina van Merken. De Utrechtse componist en beiaardier F. NIEUWENHUIJZEN en F. SEYDELL te Loenen schreven muziek voor liederen.

Inhoud
Het tijdschrift kenmerkt zich door lange artikelenseries over maatschappelijke onderwerpen. Zo bestrijdt Konijnenburg in het essay ‘de waare staat van den slaavenhandel’ (deel 3) de verdediging van de slavenhandel door Abraham Barrau.
Naar eigen zeggen bevat het maandblad ‘Vertogen, redevoeringen, samenspraken, brieven, verhalen, korte stellingen, anekdoten en karakterschetsen’. De inhoud van elke aflevering bevat inderdaad artikelen over Menschkunde, Opvoeding, Huiselijk Geluk, Maatschappelijke Welvaart en Mengelwerk. Opvallend zijn de zeven afleveringen in de delen 1, 2 en 3 die de vertaling en bewerking bevatten van de Väterlicher Rath für meine Tochter (1795) van Joachim Heinrich Campe. Verder staan er in het blad: preken en preekfragmenten, verslagen over maatschappelijke organisaties, gedichten en een enkele maal muziek.
In de inleiding meldt de redacteur zich te richten op alle standen. Het blad is

zoowel voor den Gemeenen man, hoe verachtelijk in uwe oogen; zo wel voor den Burgerstand, hoe gering bij U geschat; als voor de hoogere rangen, ja, voor den Aanzienlijken zelf.

Hij verklaart dit nader: ‘In het oog van ieder Mensch, die verstandig redekavelt, en nog meer in het oog van den Schepper, zijn wij allen Broeders’. De menselijke waardigheid is leidraad voor het blad. Het zal zich onthouden van ‘factiegeest’, politieke en theologische geschillen.
De inleiding noemt voorts een lijst van 36 Duitse auteurs door wie Konijnenburg zich heeft laten inspireren, met onder anderen Basedow, Campe, Hermes, Von Knigge, Kotzebue, Moritz, Meiszner, Niemeijer, la Roche, Salzmann, Schiller, Sulzer, Trenck, Villaume. Velen behoren tot de philantropijnen, voornamelijk Duitse pedagogen die de denkbeelden van Rousseau vertaalden in een opvoedingsconcept met internaten. Konijnenburg refereert verder aan werk van Jean Jacques Rousseau en aan het Ontwerp eener algemeene charakterkunde (1788-1797) van Willem A. Ockerse.

Relatie tot andere periodieken
Konijnenburg zette het tijdschrift in 1792 voort als Nieuwe Bijdragen tot het Menschelijk Geluk (1792-1794).

Exemplaren
¶ Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: 366 E 27
¶ Full text deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5 en deel 6

Bronnen
Abraham des Amorie van der Hoeven vermeldt in zijn Tweede eeuwfeest van het seminarium der remonstranten te Amsterdam (Leeuwarden 1840, p. 201) Konijnenburg met de waardering van de lezers als redacteur van de Bijdragen tot het Menschelijk Geluk.

Literatuur
¶ Simon Vuyk, ‘“Wat is dit anders dan met onze eigen hand deze gruwelen te plegen?” Remonstrantse en doopsgezinde protesten tegen slavenhandel en slavernij in het laatste decennium van de achttiende eeuw’, in: Doopsgezinde Bijdragen, nieuwe reeks 32 (2006), p. 171-206
¶ Simon Vuyk, ‘Menskunde op de tweesprong in Jan Konijnenburgs Bijdragen tot het Menschelijk Geluk (1789-1794)’, in idem, Verlichte verzen en kolommen. Remonstranten in de letterkunde en tijdschriften van de Verlichting 1720-1820 (Amsterdam 2000), p. 192-208
¶ Simon Vuyk, Uitdovende Verlichting, remonstranten als deftige vaderlanders 1800-1860 (Amsterdam 1998)
¶ Simon Vuyk, De verdraagzame gemeente van vrije christenen, remonstranten op de bres voor de Bataafse Republiek 1780-1800 (Amsterdam 1995), p. 112-148 en bijlage 3.

Simon Vuyk