Borger (1778-1780)

Titelbeschrijving
De Borger.

Periodiciteit
De afleveringen van dit maandags weekblad zijn gedateerd van 28 september 1778 t/m 21 augustus 1780 (100 nrs.).
Het werk is nooit verboden geweest, al waren er wel irritaties. Zo wordt in nr. 29 beschreven dat een ‘Kollegie’ uit Amsterdam ernstig teleurgesteld was over het feit dat de Borger gehoorzaamheid aan de overheid propageerde:

Om die reden hadden zy my eenstemmig veroordeeld, myne vyftien vertoogen door den oppasser staatiglyk in ’t vuur doen smyten, en besloten, den Borger niet meer te leezen. (p. 226)

Volgens Klein (1995) was het betrekkelijk snelle einde van de Borger het gevolg van het weinig vernieuwende karakter van het blad. Lezers zouden in een tijd van internationale spanningen meer behoefte hebben gehad aan een krachtige politieke boodschap.

Bibliografische beschrijving
De afleveringen tellen 8 pagina’s in groot octavo. Het titelblok vermeldt het volgnummer en de datum; het thema wordt alleen in de inhoudsopgave genoemd.
De 100 afleveringen zijn in 2 delen gebundeld. Elk deel wordt voorafgegaan door een inhoudsopgave. Nr. 100 bevat een kort slotwoord en een bladwijzer voor alle voorafgaande afleveringen.

Boekhistorische gegevens
Colofon nrs. 1, 10, 28:

uitgegeven te Utrecht by J. van Schoonhoven en Comp. en is meede te bekoomen te Nymege by Wolffen, Arnhem Nyhoff en Moleman [sic], Harderwyk v. der Lugt, Zutphen v. Hoorn, Alkmaar de Wed. Maag en Zoon, Hoorn Vermande, Dort Blussé en v. Braam, Haarlem Bosch, Delft v.d. Smout en Poelman, Leyden Heyligert en Honkoop, Amsterdam v.d. Kroe, de Wed. Esveld en Holtrop, Gouda v.d. Klos, Rott. D. Vis, ’s Haage Wynants, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen Corbelyn, Ter Goes Huysman, Leeuwaarden Wigerie, Franeker Romar, Harlingen v.der Plaats, Deventer Rab, Zwol Clement, Groningen Huysing, ‘sBosch Palier, en voorts by de meester Boekverkopers.

Vanaf nr. 35 (24 mei 1779) is de uitgever gewijzigd in: ‘Weduwe J. van Schoonhoven’. Verkoopadressen zijn dezelfde gebleven. Johannes van Schoonhoven, die op 16 oktober 1751 voor het gerecht in Utrecht was getrouwd met Pieteronella (Petronella) van den Bogaert, was op 1 november 1778 overleden.
Jongenelen (1991) beschrijft de uitgeverij van Van Schoonhoven op grond van het fonds als ‘wijkhaven voor hervormden die met de kerkelijke autoriteiten gebrouilleerd waren’.

Medewerkers
In nr. 1 wordt nadrukkelijk gezegd dat de auteurs anoniem willen blijven. Het verzoek is dan ook ‘vooral onzen Boekverkoper met geene onbescheidene vraagen lastig te vallen, dewyl de man op zyne eer verbonden is, het diepste geheim te bewaaren’ (p. 8). Wel wordt hier de spectatoriale fictie van een schrijverscollectief hooggehouden: een genootschap ‘waarvan ieder alleen voor zyne byzondere vertoogen verantwoordlyk is’.
De hoofdredacteur ondertekende zijn bijdragen met de letter W (nrs. 1-3, 6-7, 10, 12-15, 18-20, 23-38, 42-46, 49-52, 59-61, 67, 71, 74-95, 99, 100). De contribuant van het eerste uur hield zich schuil achter een T (nrs. 4-5, 8-9, 53, 57-58, 62-63, 68-70). Pas in een later stadium kwam O erbij (nrs. 39-41, 47-48, 54-56, 64-66, 72-73, 96-98). Degene die met een J signeerde, heeft slechts één aflevering geschreven (nr. 21). Nr. 12 verscheen anoniem.
Wie belangstelling had, kon dichtstukjes, vertellingen of wat dan ook toesturen (p. 7). Dit gebeurde slechts sporadisch. De ingezonden brieven zijn met gefingeerde namen ondertekend: Scepticus (nrs. 16, 22), Jan de Hollander (nr. 17), Frank van Batavia (nr. 29) en ene A.V. (nr. 40).
Over de identiteit van de medewerkers is veel gespeculeerd. Zo werd hoofdredacteur W dikwijls geïdentificeerd met Betje Wolff (1738-1804), vermoedelijk op grond van haar achternaam. Hoewel de toeschrijving reeds door Ghijsen (1954) en Buijnsters (1984) – op stilistische gronden – overtuigend als onjuist is afgedaan, duikt de naam van Wolff ten onrechte nog regelmatig op als auteur van de Borger (bijv. in de STCN).
Mansvelt (1925) was de eerste die de jurist Hendrik Herman VAN DEN HEUVEL (1732-1785) aanwees als mogelijke hoofdredacteur van de Borger. Hij was griffier voor het Hof van Justitie te Utrecht en directeur van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Bij de oprichting van de Economische Tak heeft hij een vooraanstaande rol gespeeld. Zijn opvattingen inzake handelsmoraal en zijn maatschappijvisie getuigden van een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel, dat tot nu toe in onze Republiek niet gekend. 
Of Van den Heuvel inderdaad de hoofdredacteur was, is de vraag. Volgens Jongenelen (1991) is het blad ‘gezien de teneur van het blad’ afkomstig uit de kring van Van den Heuvel. De contribuant O is herkenbaar als de voormalige Onderzoeker/Opmerker: de schrijver van de Onderzoeker (1768-1772) en het vervolg daarop, de Opmerker (1772-1778). Dit was Johannes PETSCH (1720-1795), die vanaf 1745 werkte als predikant bij de hernhutterse gemeente in Zeist en zich na zijn ontslag in 1752 had gevestigd als ambteloos burger in IJsselstein. Daar ontwikkelde hij zich tot een vurig pleitbezorger van het leibniziaans wolffianisme.

Inhoud
In de Oprechte Haarlemsche Courant van 13 oktober 1778 omschrijft Van Schoonhoven de Borger als een ‘nieuw Origineel Blad’,

betoogende, welke zy de Aart der Borgerlyke Maatschappy, de Pligten van ieder Borger en een invloed van alle deugden, de Godsdienst, de Konsten en Weetenschappen, den Landbouw, de Koophandel en de Handwerken op het geluk der Volken, wordende tevens de ondeugden en dwaasheden nu op eene ernstige dan op een boertige wyze in haar waar licht gesteld.

In nr. 1 wordt het blad in de Engelse traditie van de Tatler, Spectator en Guardian geplaatst. ‘Tydschryver’ Justus van Effen met zijn Hollandsche Spectator is een groot voorbeeld. Dergelijke bladen hebben hun nut bewezen, omdat men niet meer de moeite neemt zedenkundige boeken te lezen. Een half uur lezen is het enige wat men nog kan opbrengen, en daar zijn moralistische tijdschriften goed voor: 

de dwaasheden, daar zy daaglyks, even als de modes, veranderen, wordende nu deze, dan geene dwaasheid de heerschende in een land, kunnen het best in losse blaadtjes gegispt en in haare waare belachlyke gedaante voorgesteld worden, dewyl zulk een schryver daaglyks gelegenheid heeft, de nieuw opkomende dwaasheden zyner landgenooten ten toon te stellen, en somtyds ze nog in de geboorte te helpen smooren. (p. 3)

Het hoofddoel van de Borger is ‘de verbetering onzer landgenooten’ door deugden aan te prijzen en ondeugden te bestrijden. Uitgangspunt is steeds de ‘borgerlyke maatschappy’. Omdat de redacteuren als goede burgers het welzijn van het vaderland, dat staat of valt bij de deugd der ingezetenen, boven alles voor ogen hebben, hebben zij gekozen voor de titel de Borger. Met deze term is dus geen bepaalde maatschappelijke status bedoeld, te vergelijken met boer of edelman. Hoewel deugdzaam leven voor de schrijvers identiek is aan een christelijk leven, zullen godsdienstige geschillen in het blad worden vermeden. Ook zullen andere gezindten worden gerespecteerd, tenzij zij ‘gevaarlyk zyn voor de rust der maatschappy en het gezag der overheden’ (p. 6).
Verder zullen alleen gebreken worden gehekeld, vervolgt de hoofdredacteur W, nooit concrete personen. Staatszaken komen niet ter sprake. Dat laatste blijkt echter zeer ten dele wegens het moraliserend conservatisme dat uit het blad spreekt. Klein (1995) wijst erop dat de Borger gehoorzaamheid aan de overheid preekte en daarom de lezers adviseerde zich te distantiëren van ‘staatkundige hekelaars’ (nr. 15). Ontrouw en ongodsdienstigheid ondermijnen de bestaande politieke verhoudingen, is de boodschap.
Deugdzaam leven draagt bij aan het ‘geluk der volken’ (nr. 10). De overheid speelt echter een cruciale rol door de economie te bevorderen, rust en veiligheid te stimuleren en vrijheid te garanderen. Dankzij vertogen als deze was de Borger volgens Buijs (2007) een van de tijdschriften die de inzichten uit de gelukswetenschap breed hebben verspreid onder het ontwikkelde publiek.

Relatie tot andere periodieken
De Borger plaatste zichzelf in de traditie van de Hollandsche Spectator van Justus van Effen. Wat het auteurschap betreft kan de Borger worden beschouwd als een opvolger van de Onderzoeker (1768-1772) en de Opmerker (1772-1778). 
Het blad ging gelijktijdig met de Staatsman (1778-1785) van start, waarin een duidelijk anti-stadhouderlijk standpunt werd gedebiteerd. Klein (1995) laat zien hoezeer dit blad en de Borger in hun opvattingen over burgerschap van elkaar verschillen.

Exemplaren
¶ STCN 143340352
¶ Full text deel 1 en deel 2 

Literatuur
¶ Peter Buijs, De eeuw van het geluk. Nederlandse opvattingen over geluk ten tijde van de Verlichting, 1658-1835 (Hilversum 2007), passim
¶ S.R.E. Klein, Patriots republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787) (Amsterdam 1995), passim
¶ Ton Jongenelen, ‘Een optimistische dinosaurus. Johannes Petsch als spectatorschrijver’, in: Geschiedenis van de Wijsbegeerte in Nederland 2 (1991), p. 49-69
¶ P.J. Buijnsters, Wolff en Deken (Leiden 1984), p. 188
¶ Th.H. Nefkens, ‘De denkbeelden van De Borger omtrent de economische achteruitgang der Republiek in de achttiende eeuw’, in: Maandschrift Economie 36 (1972) nr. 10, p. 485-506
¶ Hendrika Ghijsen, Dapper vrouwenleven (Assen 1954), p. 254
¶ Johan de Vries, ‘De oeconomisch-patriottische beweging’, in: De Nieuwe Stem 7 (1952), p. 723-730 
¶ W.M.F. Mansvelt, ‘Uit ons verleden’, in: Tijdschrift van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel (1925); ook opgenomen in: J. Bierens de Haan, Van Oeconomische Tak tot Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel 1777-1952 (Haarlem 1952), p. 31

Rietje van Vliet