Correspondentie over den Cleefschen Post (1784)

Titelbeschrijving
Correspondentie over den Cleefschen Post van den Neder-Rhyn, No. 12.

Periodiciteit
Van deze periodiek is slechts één aflevering bewaard gebleven. Van begin, einde, uitgever is niets bekend. Er moeten echter tenminste 18 nrs. geweest zijn.

Bibliografische beschrijving
Nr. 12 in octavo telt acht bladzijden, genummerd 91-98.

Medewerkers
Sautijn Kluit meent dat dit blad min of meer een vertaling is van de te Kleef verschijnende Le Courier du Bas Rhin van Jean Manzon (1740-1798). Hij baseert zich daarbij op passages in het patriotse weekblad De Batavier van François Bernard, waar in nr. 4 (16 augustus 1784) gezegd wordt:

Correspondentie over den Cleefschen Post. Dit is de eerloze Courier du Bas-Rhin verminkt en in een Duivels pakjen gekleed, door de achterstraten der groote steden van de Republiek lopende, om ’t vuur van het oproer in ’t hart van ’t gemeene volk aanteblazen (p. 34).

In nr. 5 (23 augustus 1784) van De Batavier staat: ‘De schryver der Correspondentie over den Cleefschen Post van den Neder-Rhyn is eigenlijk gesproken niet anders dan de Vertaler der oproerigste plaatsen van den Courier du Bas Rhin (p. 43).

De Batavier noemt op p. 45 nog nr. 18 van het blad, en spreekt op p. 47 van ‘de schilder Laquy vertaaler in den dienst van den Heer Mançon’. Willem Joseph Laquy (1738-1798) zou zijn geboren in Brühl, geleefd hebben te Amsterdam, en zijn overleden te Kleef.

Inhoud
Correspondentie nr. 12 heeft de vorm van vorm van een brief uit Den Haag, 27 april 1784, aan de Cleefsche Post. De schrijver vraagt zich af waarom de Nederlandse (patriots-georiënteerde) pers zo weinig aandacht besteedt aan zekere beschuldigingen over een aanslag op de stadhouder.
Het gaat om een uit Duitsland afkomstig koetsiersechtpaar, in dienst bij het Leidse patriotse echtpaar Van der Meulen. Dat zou de koetsier voor 2000 dukaten hebben overgehaald een aanslag voor te bereiden: als Duitser zou hij gemakkelijk toegang krijgen tot het hof en bijvoorbeeld rattenkruid kunnen doen in de aardappels waar de prins zo van hield. Door zijn gesprekken met de bakkers Devens en Van Duren raakte de koetsier overtuigd van het verkeerde hiervan. Daarna ging men de Leidse magistraat op de hoogte stellen. De zaak lijkt echter, aldus de schrijver, sindsdien in een bureaula verdwenen.

Exemplaren
¶ Den Haag, Koninklijk Bibliotheek: 554 F 70 (nr. 12)
Full text

Literatuur
¶ H.A. Höweler, ‘Een moordplan tegen Willem V? De aanklacht tegen Catharina van der Meulen-Taan in 1784’, in: Leids Jaarboekje 1964, p. 103-123
¶ W.P. Sautijn Kluit, ‘De Fransche Leidsche Courant’, in: Mededeelingen gedaan in de Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1869-1870, p. 2-183, 91
¶ Over Laquy: Roeland van Eijnden, Adriaan van der Willigen, Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, deel 2 (Haarlem 1817), p. 275-283.

André Hanou