Democraten (1796-1798)

Titelbeschrijving
De Democraten.

Periodiciteit
Tussen eind juni 1796 en medio februari 1798 verscheen het politieke weekblad De Democraten ruim negentig maal, gewoonlijk op donderdag. Het blad verscheen in drie delen, bestemd voor drie verzamelbanden; sommige contemporaine bezitters hebben de delen samengevoegd tot één band. Dat waren deel 1: nr. 1 (30 juni 1796) t/m nr. 40 (9 februari 1797); deel 2: nr. 41 (16 februari 1797) t/m nr. 81 (30 november 1797) en deel 3: nr. 82 (7 december 1797) en verder.
Vanaf nr. 90 was er sprake van een onregelmatige verschijning, waarschijnlijk als gevolg van de staatsgreep op 22 januari 1798. Dit nr. 90 kwam uit op dinsdag 30 januari 1798 en was geheel gewijd aan een bespreking van de gevolgen van de staatsgreep. Nr. 91, dat had moeten verschijnen op donderdag 1 februari 1798, is waarschijnlijk niet gepubliceerd; daarvan is geen exemplaar bekend, maar de paginanummers waren hier wel voor gereserveerd. De aflevering met de daarop aansluitende pagina’s 73 t/m 80 droeg het nr. 92, maar was gedateerd 15 februari 1798. Het – waarschijnlijk nooit gepubliceerde – nr. 93, met de pagina’s 81 t/m 88, droeg de datum 6 februari 1798.
Van dit laatste nummer is voor zover bekend bij de Koninklijke Bibliotheek het enige nog bestaande exemplaar aanwezig, in de vorm van een drukproef met correcties en voorzien van het handgeschreven opschrift Revisie. Over het staken van de uitgave is in het blad geen mededeling te vinden. In de week dat nr. 94 op 22 februari 1798 had moeten verschijnen, was Alexander Gogel, die op dat moment de enige redacteur van het blad was, al met het nieuwe Uitvoerend Bewind in gesprek over zijn benoeming tot agent van Financiën.

Bibliografische beschrijving
De Democraten verscheen op quarto formaat. Het standaard aantal bladzijden van een nummer bedraagt acht. Deel 1 (nrs. 1-40) telt 300 pagina’s, deel 2 (nrs. 41-81) telt 328 pagina’s en deel 3 (nrs. 82-93) moest in totaal 88 pagina’s tellen.
Afgezien van de meeste gedichten en de koppen van de artikelen is de tekst in De Democraten in twee kolommen over de pagina verdeeld.
Bij ieder nummer staat in het titelblok een vers van Horatius uit het Derde Boek der Oden dat tot standvastigheid aanzette:

Een altijd braaf, standvastig man
Voelt door het dreigend oog van een vergramd Tiran,
Noch drift des Volks, dat hem tot euvel lokt,
Zijn vasten geest geschokt.

Eén keer, op donderdag 26 oktober 1797, vlak na de jammerlijke zeeslag bij Kamperduin, kwam er een vers van Feith voor in de plaats:

Verwinnaars van Philips! – De nood zij hoog gereezen –
’t Is noch, – ’t is noch eene eer een Batavier te weezen;
De roem, de grootheid, door uw Vadren aangebragt,
Straalt tot op dezen stond, op ’t zinkend nageslacht,
Het oogenblik is daar – strijdt voor uw roem en eer,
Verwin, verplet den Brit – of zinkt ten afgrond neêr!
                                                                                    Feith

In nr. 90, dat in de week na de staatsgreep van 22 januari 1798 verscheen, ontbreekt het motto. Dat wijst erop dat het nummer in haast was opgeleverd.
In nr. 40 staat op de laatste pagina (p. 300) het bericht dat het eerste deel werd afgesloten en dat de volgende nummers regulier op donderdag zouden blijven verschijnen. Verder wordt daar aangekondigd dat

een fraai geinventeerde Titelplaat met de Verklaring derzelve, en een zaaklyk Register, beiden tot dit Eerste Deel behoorende, zoo spoedig mooglyk by de Uitgevers dezes te bekomen (zouden) zyn.

In het KB-exemplaar is dit titelvignet met bijbehorend gedicht voor in de verzamelband geplaatst, evenals het register, aangeduid als de ‘bladwyzer der voornaamste zaken’.


In het gedicht ‘op het titelvignet’ wordt onder meer beschreven wat er is te zien op de titelplaat, een prent door Christiaan Josi, naar een ontwerp van de redactie. De titelprent stelt een groep mannen voor, roeiend in een boot op zee tijdens een storm. Hun bestemming in de verte is de ideale staat, verbeeld door een tempel aan de kust. Boven de prent staat: ‘DE DEMOCRATEN’; onder de titelprent: ‘De Democraten inv., J.A. Crayenschot, Excud. 1797,  C. Josi, Sculp.’.
De bladwijzer (p. I  t/m IX) is een inhoudsopgave van het eerste deel, aan de hand van een alfabetisch, verklarend register van belangrijke begrippen en termen, zoals burgerlijke gelijkheid, oppermacht, republiek, etc.

Boekhistorische gegevens
De uitgever was J.A. Crayenschot in Amsterdam (zie hieronder), waar het blad ook te koop was. Directe vertegenwoordigers waren Wilt en Altheer te Utrecht, Van Cleef en Leeuwestyn te ’s Gravenhage, Honkoop en Herding te Leiden, Beets en Loosjes te Haarlem, Molkman te Alkmaar, Vis en Van der Dries te Rotterdam, en verder was het blad te verkrijgen ‘in de overige Provinciën’. Vanaf nummer 6 was het blad ook bij Wed. J. ter Veen en Zoon te Utrecht verkrijgbaar. Molkman (Alkmaar) werd vanaf nummer 35 vervangen door Molenaar.
De prijs bedroeg voor ‘het hele blad’ drie stuivers, en voor ‘het halve blad’ twee stuivers (vanaf nummer 35 anderhalve stuiver). De redactieleden ontvingen voor hun werkzaamheden ca. een gulden per pagina tekst. Er is een indicatie dat de oplage van het blad 400 à 500 exemplaren bedroeg.

Medewerkers
Medio 1796 lieten de koopman Alexander Gogel en de predikant Willem Ockerse in Amsterdam het eerste nummer van het blad De Democraten verschijnen. Beide patriotten zagen met zorg dat het streven naar een unitarisch-democratische staatsregeling in een impasse terecht was gekomen door de tegenstellingen tussen revolutionairen en moderaten. Met hun blad wilden ze de hervormingsgezinde beweging nieuw elan geven.

Isaac Jan Alexander GOGEL (1765-1821) kwam in 1792 als Amsterdamse koopman in contact met de patriotse beweging, hij trad toe tot de patriotse sociëteit Doctrina et Amicitia en nam als lid van het Comité Revolutionair deel aan de Bataafse omwenteling. Daarna bevorderde hij als unitarische activist de oprichting van de Nationale Vergadering en een op de eenheidsstaat gerichte Staatsregeling. Instrumenten voor politieke actie waren het blad De Democraten en de Sociëteiten voor Een- en Ondeelbaarheid.
Hoewel Gogel geen voorstander was van de staatsgreep van 22 januari 1798, werd hij door het daarna optredende Uitvoerend Bewind toch benoemd tot agent van Financiën. Zijn reputatie als schrijver van gezaghebbende artikelen over de overheidsfinanciën in De Democraten zal daar zeker aan hebben bijgedragen.
Later werd hij minister van Financiën onder raadpensionaris Schimmelpenninck en koning Lodewijk Napoleon. Tijdens de Inlijving bij Frankrijk was hij intendant voor de Financiën. Na 1813 weigerde hij functies in de restauratiemonarchie te aanvaarden. Wel gaf hij aan het eind van zijn leven, in 1820, nog belangrijke fiscale adviezen aan koning Willem I.
Als bewindsman smeedde Gogel de zeven verenigde gewesten samen tot een eenheidsstaat, met één belastingstelsel, een transparante begroting en één muntstelsel. Zijn interesse en invloed waren echter breder. Gelijkheid voor de wet hield voor hem ook de vrije toegang tot een beroep in. Hij was dan ook een fel ijveraar voor de afschaffing van de gilden. Verder nam hij actief deel aan de debatten over de constitutionele vormgeving van de nieuwe staat. Zijn culturele belangstelling bracht hem ertoe de Nationale Konst-Gallerij op te richten, de voorloper van het Rijksmuseum.

Willem Anthonie OCKERSE (1760-1826) was predikant en auteur. Politiek actief werd Ockerse pas na de Bataafse revolutie, toen hij zich in Amsterdam vestigde en daar een fel pleidooi voor een democratische eenheidsstaat publiceerde. Samen met Gogel richtte hij het blad De Democraten op en evenals Gogel was hij actief in de Sociëteiten voor Een- en Ondeelbaarheid. Daarnaast hield Ockerse redevoeringen in de patriotse sociëteit Doctrina et Amicitia. Hij publiceerde nu ook het derde deel van zijn Ontwerp tot eene algemeene characterkunde, waar eerder al twee delen van waren verschenen. Het was de eerste volwaardige studie die poogde het Nederlandse ‘nationale karakter’ te omschrijven.
Ockerse nam afscheid als redacteur van De Democraten, nadat hij in september 1797 was gekozen als lid van de Tweede Nationale Vergadering. Als lid van de tweede constitutiecommissie ging hij zich bezighouden met het opstellen van een nieuwe Staatsregeling ter vervanging van een eerder bij referendum verworpen Ontwerp.
Hij behoorde tot de kleine kring van samenzweerders die de radicale staatsgreep van 22 januari 1798 voorbereidde. Ockerse was vervolgens het voornaamste lid van de derde constitutiecommissie, die een nieuwe Staatsregeling afrondde. Daarmee werd een beslissende doorbraak van de eenheidsstaat geforceerd.
Na de staatsgreep van juni 1798, een initiatief van de gematigde Bataven Gogel en Spoors, werd Ockerse korte tijd gevangengezet. Hij moest de politiek na zijn vrijlating verlaten. Vervolgens was hij enige tijd met weinig succes effectenmakelaar. Aan het eind van zijn loopbaan werd hij opnieuw predikant en verrichte hij enige administratief-bestuurlijke activiteiten.

De beide redacteuren namen de patriot Jacob A. CRAYENSCHOT (1746-1835) in de arm als uitgever van het blad. Deze had verschillende tijdschriften uitgegeven in de periode 1781-1794. Evenals Gogel was hij in Amsterdam betrokken bij de Bataafse omwenteling van januari 1795. Naderhand was hij ook mede-oprichter van de Sociëteiten voor Een- en Ondeelbaarheid. Hij maakte enige tijd deel uit van het Amsterdamse gemeentebestuur en van het Administratief Bestuur van Holland. Tot zijn dood bleef Crayenschot actief als boekhandelaar.

De artikelen in het blad waren anoniem. Alleen de namen van uitgever Crayenschot en van Christiaan Josi, de Amsterdamse graveur van de titelprent van het eerste deel, werden genoemd. Van Gogel en Ockerse staat zonder meer vast dat zij vele belangrijke bijdragen leverden, deels in samenwerking, deels afzonderlijk. In een brief van 3 februari 1798 waarin Ockerse op de oprichting van het blad terugkeek, sprak hij Gogel aan als mede-oprichter en co-redacteur. Ockerse herinnerde er toen aan dat de eerste twee nummers gezamenlijk door de beide redacteuren waren geschreven. De inhoud kon als een soort beginselverklaring worden beschouwd.
Door het vertrek van Ockerse naar de Nationale Vergadering duurde de feitelijke samenwerking met Gogel van nr. 1 (juni 1796) t/m nr. 65 (3 augustus 1797). Uit de brief van Ockerse valt af te leiden dat hij en Gogel ook na de eerste twee nummers de voornaamste redacteuren waren, maar dat er wel sprake was van een gemeenschap van medewerkers, schrijvers van artikelen en ingezonden brieven.
Zo is van de Amsterdamse stadsprocureur Maurits Cornelis VAN HALL (1768-1858) bekend dat hij een aantal bijdragen leverde, vooral in de vorm van gedichten onder het pseudoniem Brutus. Tot de groep van Amsterdamse hervormingsgezinde Bataven, die verder mogelijk aan het blad hun medewerking verleenden, behoorden ook Samuel WISELIUS (1769-1845) en Johannes Willem VAN HASSELT (1752-1833), beiden lid van het Amsterdamse Comité Revolutionair in 1795. Ook Frederik FENNEKOL (1761-1837), lid van het Oost-Indisch Comité dat na de Bataafse revolutie de zaken van de VOC afwikkelde, en de advocaat Angelus CUPERUS (1765-1831) maakten deel uit van deze kring. Anders dan de radicale parlementariërs Vreede en Valckenaer waren de leden van deze groep er in principe op gericht door een toenadering tot de moderaten de impasse waarin het hervormingsstreven terecht was gekomen, te doorbreken.

Inhoud
Als benaming van een politieke groep werd in de jaren 1780-1787 in Nederland de term democraten voor het eerst gebruikt. De patriotse oppositie tegen de stadhouder werd wel ingedeeld in aristocraten en democraten. In het blad zelf was de enige verwijzing naar de naamgeving te vinden in de bladwijzer. Daar stond ter toelichting van de ‘aangenomen naam’ van het blad dat de medewerkers democraten waren die de Natie een veilig middendoor tussen de gevaarlijke partijen wilden wijzen. De redactie zag de term democraten als een synoniem voor goedwillende en weldenkende Bataven, die zich onafhankelijk van partijen en facties opstelden. Terwijl het blad zonder meer een vergaande staatseenheid wenste en een republiek vanzelfsprekend achtte, was de precieze vorm van de democratie wel een punt van discussie.

De Democraten was een toonaangevend blad dat de politieke discussie boven het niveau van het alledaagse debat uittilde. De dichter Theodorus van Kooten merkte zelfs op, dat De Democraten een zodanig hoog niveau had, dat het daardoor wellicht zijn doel voorbij schoot. Hij schreef eind december 1796 aan zijn vriend Johan Valckenaer: ‘Het wordt zeer wel en met geest geschreven, doch is niet ad captum van zekere classe des volks, die evenwel het meest  verlichting nodig heeft’.
De afleveringen openden vaak met een politieke verhandeling, die over de staatsvorm – en dan in het bijzonder over de unitarische staatsregeling – ging. De taal was duidelijk en vaak beeldend. Er werden allerlei vormen gebruikt: dromen, gedichten, anekdotes, fabels, brieven, gesprekken, afleveringen van een staatkundig woordenboek, een fragment van een oud Grieks drama. De inhoud van het blad was zakelijk en informatief, maar dikwijls ook kritisch en polemisch. De Democraten speelde met opiniërende artikelen direct in op de discussies die in de nieuwe Nationale Vergadering werden gevoerd.
In het eerste nummer ontvouwden de beide redacteuren Ockerse en Gogel een gezamenlijk unitarisch-democratisch beleidsprogramma. Voorop stond volksverlichting door middel van onderwijs en vrijheid van drukpers. In het verlengde hiervan lagen volkssoevereiniteit en representatieve democratie. ‘Burgerlyke Gelykheid’ was de zekerste waarborg voor de vrijheid. Alleen deugd en bekwaamheid gaven aanspraak op openbare functies, ambten en bedieningen. Gilden en corporaties moesten worden opgeheven. Door een krachtige eenheidsstaat moest het nieuwe politieke stelsel ‘veerkracht’ krijgen. De jonge republiek moest zich ‘ontzagchlyk’ maken voor zijn vijanden en ‘achtingswaardig’ voor vriend én vijand. Daarom moest de ‘deerlyk vervallene’ vloot worden hersteld en moest een ‘welingerichte gewapende burgermacht’ worden gevormd. Ook het opwekken van de ‘vaderlandsche volksgeest’ en het aanmoedigen van de ‘volksdeugd’ was van groot belang.
Het herstel van de staatsfinanciën was vereist: middelen en behoeften van de staat moesten in evenwicht worden gebracht. Het bestuur moest eenvoudiger en eenvormiger worden; deze vereenvoudiging zou leiden tot afschaffing van vele overtollige ambten. De garantie van de veiligheid van personen en goederen was ‘onbetwistbaar het eerste en het gewichtigste oogmerk, dat zich het menschdom by het aangaan van alle maatschaplyk verdrag heeft voorgesteld’.
Dat betrof uiteraard in de eerste plaats de externe veiligheid, de verdediging tegen buitenlandse vijanden. Daarnaast was de interne veiligheid het best gewaarborgd als er goede en liefst zo weinig mogelijk wetten waren, het bestuur en de rechterlijke macht goed waren georganiseerd en de wetten streng werden gehandhaafd. Ten slotte moest de godsdienst worden gescheiden van de ‘huishouding van den Staat’. De godsdienst mocht niet worden  verdrongen, maar zij moest zich ook niet indringen in de ‘algemeene maatschaplyke belangen’. In de loop van de tijd werkte de redactie dit beleidsprogramma uit.

Naast het beleidsprogramma publiceerden de redacteuren een beginselverklaring. Gogel en Ockerse zagen de revolutionairen en moderaten als twee doorgaans constructieve partijen, waarin echter helaas ook extremisten werkzaam waren. De redactie wenste geen tweedracht tussen revolutionairen en moderaten. De twee partijen moesten elkaar niet verketteren; ‘partyzucht’ was uit den boze en alleen het ‘veilige middendoor’ kon het vaderland redden. In elk geval moesten de klip van de aristocratie en de rots van de ultra-revolutionairen worden vermeden.
Gogel en Ockerse deden een duidelijke poging om polarisatie tegen te gaan. Hun gedachtengang is naast die van de ultra-revolutionairen, federalisten en moderaten wel aangeduid als een afzonderlijk, vierde scenario voor de voltooiing van de revolutie. Deze politieke richting verbond de staatsvorming met natievorming. Staatsvormende programmapunten als de reorganisatie van de overheidsfinanciën werden gecombineerd met natievormende ambities onder het motto ‘volksverlichting door nationale instellingen’. Dit vierde scenario is het ook het meest succesvol geweest, in die zin dat het sterk bijdroeg aan de meningsvorming die tot de Staatsregeling van 1798 leidde.

Hoewel de beginselverklaring van Gogel en Ockerse op politieke samenwerking met de moderaten was gericht, hanteerden ze niet bepaald een woordgebruik dat deze groep kon overtuigen. De formuleringen waren zozeer gericht op het hervormingsgezinde programma dat moeilijk valt in te zien dat het tijdschrift aantrekkelijk kon zijn voor moderaten.
In de praktijk uitten Gogel en Ockerse zich ronduit anti-moderaat. Bovendien was hun eigen programma zo uitgesproken, dat hun hoop om de tegenstelling tussen hervormingsgezinden en moderaten te kunnen doorbreken ijdel was. Eenzelfde ambivalentie toonde het blad ten aanzien van de Oranjegezinden. Het deed zeker geen poging tot samenwerking, maar vroeg  individuele orangisten dringend om zich te bekeren tot ‘waare en oprechte Bataven’.
Als belangrijkste oogmerk zag het blad de omverwerping van het federalistische systeem dat ‘het grootste plechtanker der Oranje- en Aristocratische party’ was. Tekenend was ook dat De Democraten zich sterk afzette tegen de moderate proclamatie van Schimmelpenninck van februari 1795, die bestraffing van Oranjegezinde oud-regenten afwees.
Terwijl de eerste twee nummers van De Democraten een coproductie van Gogel en Ockerse waren, nam waarschijnlijk de laatste in het vervolg de ideologische, karakterkundige en beschouwende artikelen voor zijn rekening, die verwantschap vertoonden met de inhoud van zijn lezingen en boeken. Gogel schreef over economie, financiën en praktische politiek. Zijn visie lijkt op deze punten aanwezig in vele afleveringen van De Democraten. In augustus 1796 stond er een artikel over buitenlandse leningen in het blad. Later, in mei 1798, stuurde Gogel als agent van Financiën een beleidsnota over dit onderwerp aan het Uitvoerend Bewind.· Hij memoreerde in de nota, dat hij hierover eerder in De Democraten had geschreven. De tekst van de beleidsnota was voor een groot deel woordelijk gelijk aan het artikel.

Het blad bepleitte een representatieve democratie, maar dan wel aangevuld met een permanente dialoog tussen bestuurders en burgers. De redacteuren worstelden nogal met de vraag hoever de invloed van burgers en hun organisaties op het bestuur mocht gaan.
In een  artikel over de volkssociëteiten stelden ze dat het bestuur het belang van de medewerking van het volk moest onderkennen en dat kundige mensen zich voor de volkssociëteiten beschikbaar dienden te stellen met het oog op het ‘wederkeerig vertrouwen tusschen het Volk en het Bestuur’. Het blad had kritiek op bepaalde vormen van directe democratie op lokaal niveau. Die hielden het gevaar in dat besluiten die strijdig waren met nationale regelgeving de vorming van een unitarische staat konden belemmeren.

Nadat de eerste constitutiecommissie in november 1796 het Plan van Constitutie aan de  Nationale Vergadering had aangeboden, verscherpten de politieke tegenstellingen in het land zich. Het Plan leidde tot veel kritiek, ook in De Democraten. Niet alleen ging het Plan uit van een federale bestuursvorm, maar volgens de critici voorzag het ook in een systeem van ‘verkiesbare aristocratie’ in plaats van een vertegenwoordigende of participerende democratie.
Een moeizame discussie in de Nationale Vergadering leidde onder meer tot de instelling van een commissie die voor een gewijzigd Plan voorstellen moest formuleren, gericht op de financiële eenwording. Het rapport van de commissie greep ook terug op gedachten die Gogel eerder in De Democraten had ontwikkeld. Op basis van dit rapport nam de Nationale Vergadering een belangrijk principebesluit door op 20 januari 1797 de samensmelting van de gewestelijke schulden te aanvaarden als eerste stap op weg naar een nieuw, landelijk financieel stelsel.
Nadat de Nationale Vergadering een nieuw Ontwerp had vastgesteld, dat een gecompliceerd compromis en zeker geen heldere tekst was, stonden Gogel en Ockerse voor een dilemma. De Democraten vond aanvaarding van het Ontwerp bij referendum gevaarlijk, maar verwerping was ook heilloos. Het blad meldde in augustus 1797 dat de vrij grote groep die in redactionele zin bij het blad betrokken was, verdeeld was over het Ontwerp van Constitutie. Sommigen waren tegen het Ontwerp, anderen wisten het nog niet, terwijl enkelen mogelijk zelfs voor het Ontwerp zouden stemmen. De verwante Sociëteiten voor Een- en Ondeelbaarheid vroegen tevergeefs aan de Nationale Vergadering de volksstemming over het Ontwerp uit te stellen om nieuwe amendementen mogelijk te maken. Bij het referendum werd het Ontwerp vervolgens verworpen.

Nadat Ockerse tot lid van de tweede Nationale Vergadering was gekozen, nam hij afscheid als redacteur van De Democraten. Door zijn deelname aan de Nationale Vergadering werd Ockerse radicaler en ontstond er een politieke verwijdering tussen Gogel en Ockerse.
Er ontstond een politieke impasse die leidde tot de radicale staatsgreep van 22 januari 1798.De Democraten publiceerde een halfslachtig oordeel over de staatsgreep dat waarschijnlijk door Gogel was geschreven. Hij stuurde namelijk het nummer dezelfde dag aan Ockerse met een brief die helaas niet meer beschikbaar is.
In een wrevelige reactie van 3 februari toonde Ockerse, die actief had deelgenomen aan de machtsgreep, zich zeer teleurgesteld over het artikel. Het blad had weliswaar de staatsgreep niet veroordeeld, maar liet volgens Ockerse wel alles in het midden en het vreesde bovendien negatieve gevolgen.
Hij schreef verder dat in Amsterdam de volksgeest de laatste tijd neigde naar aristocratie en stedelijk federalisme. Zelfs de Sociëteit voor Een- en Ondeelbaarheid waar Ockerse tot september graag kwam, was ermee besmet. En De Democraten had hij sinds enige tijd weinig meer gelezen, omdat na zijn vertrek als redacteur de inhoud was gaan afwijken van de beide eerste nummers van het blad, die Gogel en hij samen hadden geredigeerd en die hij als het beginselprogramma van hun politieke richting beschouwde. Ockerse beschuldigde verder Gogel en anderen rond het blad De Democraten ervan dat zij hem op één hoop gooiden met fortuinzoekers, baantjesjagers en ultra-revolutionairen.
Het nummer van De Democraten van 6 februari wees indringend op het gevaar dat de staatsgreep de invloed van de domme massa en van demagogen zou versterken. Als de Bataaf kwalijke verschijnselen van willekeur en demagogie zag opdoemen, dan zou hij weten dat het vaderland te gronde ging en dat de staatsgreep de ondergang had versneld. Tegelijkertijd werd er echter van uitgegaan dat het blad zijn werk rustig zou voortzetten en een trouwe gezel zou zijn ‘op het gevaarlijke pad der Revolutie’.

Hoewel Gogel erg cynisch was over de gang van zaken en hij van mening was dat het risico groot was dat de staatsgreep slecht zou aflopen, aanvaardde hij de functie van agent van Financiën onder het nieuwe bewind. Ockerse rondde met zijn constitutiecommissie de ontwerp-Staatsregeling af waaraan het in De Demo­cra­ten ontvouwde programma een belangrijke bijdrage had geleverd.

Relatie tot andere periodieken
Het meest verwant aan De Democraten was het blad De Republikein dat de remonstrantse oud-predikant en publicist Jan Konijnenburg vanaf begin 1795 in Amsterdam uitgaf. De beide periodieken worden algemeen gezien als de meest interessante politieke weekbladen van die tijd. De verwantschap tussen beide bladen nam in de loop van de tijd toe.
Een kenmerkend verschil bleef echter dat De Democraten sceptisch was over de vormende waarde van de religie en over de onderlinge verdraagzaamheid van de godsdienstige richtingen, terwijl in De Republikein de godsdienstige opvattingen van de remonstranten duidelijk doorklonken. Toen Konijnenburg in augustus 1797 na zijn verkiezing tot lid van de tweede Nationale Vergadering zijn eigen tijdschrift afsloot, merkte hij op dat hij het stokje doorgaf aan ‘zijn Spitsbroeders’, De Democraten. Dat tijdschrift kende dezelfde uitgangspunten als De Republikein en het zou, veronderstelde hij, indien hij een forum nodig had, zeker zijn bijdragen opnemen.
Het is echter onjuist om Konijnenburg als mederedacteur van De Democraten te zien, zoals in vakliteratuur wel is gebeurd. Tegenover De Democraten en De Republikein stond het blad Heraclyt en Democryt dat een moderate, federalistische oriëntatie had. Dit blad wilde in de polemiek over het Ontwerp van Constitutie een moderate tegenbeweging op gang brengen, samen met een aantal verwante sociëteiten, waarvan de Haagse Gemeenebestgezinde Sociëteit de belangrijkste was.

Exemplaren
¶ Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: KW 537 C 35 [1] (drie delen in één band: nrs. 1-90, 92 en 93)
¶ Den Haag, Nationaal Archief: Collectie Gogel, 2.21.005.39, inv.nr. 173 (drie delen in twee banden: nrs. 1-90)
¶ Amsterdam, Universiteitsbibiotheek: OTM: OG3-1911 (drie delen in één band: nrs. 1-90)
¶ Leiden, Universiteitsbibiotheek: 157 B 21 (twee delen in één band: nrs. 1-81)
¶ Amsterdam, Rijksmuseum: RP-P-OB-86.630 (titelprent 1797)
¶ Full text deel 1, 2 en 3 in één band (nrs. 1-90)

Bronnen
¶ Brief van W.A. Ockerse aan I.J.A. Gogel, 3 februari 1798, Nationaal Archief, Collectie Gogel, inv.nr. 10, gedeeltelijk ook in: H.T. Colenbrander, Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840, deel 2 (Den Haag 1906) p. 715-717
¶ Nota over leningen aan het buitenland van I.J.A. Gogel, agent van Financiën, aan het Uitvoerend Bewind, 18 mei 1798, in: Colenbrander, Gedenkstukken, deel 2, p. 780-785
¶ Brief van Th. van Kooten aan J. Valckenaer, 20 december 1796, in: Colenbrander, Gedenkstukken, deel 2, p. 516
¶ W.A. Ockerse, Ontwerp tot eene algemeene characterkunde, deel 1 (Utrecht 1788), deel 2 (Utrecht 1790), deel 3 (Amsterdam 1797)

Literatuur
¶ J. Postma, Alexander Gogel (1765-1821). Grondlegger van de Nederlandse staat (Hilversum 2017)
¶ A.D. de Buijzer, De Democraten, 1796-1798. Een politiek weekblad in roerige tijden, twee delen (masterscriptie, Universiteit van Amsterdam 2011), te raadplegen bij UvA Scripties Online, documenten/355864/355888
¶ S. Vuyk, ‘De Republikein van Jan Konijnenburg (februari 1795-augustus 1797)’, in: P. van Wissing (ed.), Stookschriften. Pers en politiek tussen 1780 en 1800 (Nijmegen 2008) p. 217-229
¶ N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit 1750-1900 (Amsterdam 2004)
¶ J. Stouten, Willem Anthonie Ockerse (1760-1826). Leven en werk (Amsterdam en Maarssen 1982)
¶ H. de Lange, ‘De politieke pers in de Bataafse Republiek. Enkele analytische hypothesen’, in: Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek 35 (1972) p. 81-93
¶ H. de Lange, ‘De politieke actie van een bewuste publieke opinie’, in: De Gids 134-8 (1971), p. 505-515
¶ H. de Lange, ‘De Gemeenebestgezinde burgersociëteit te Den Haag, 1797-1798’, in: Jaarboek Die Haghe (Den Haag 1970) p. 42-81
¶ C.H.E. de Wit, De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland 1780-1848. Kritisch onderzoek van een historisch onderzoek en herwaardering van een periode (Heerlen 1965)
¶ H.T. Colenbrander, Gedenkstukken, deel 2 (1906), p. CXXVI-CXVIII
¶ H.T. Colenbrander, ‘Eene beredeneerde catalogus van eenig Bataafsch drukwerk’ [recensie dissertatie dr. J. Elias], in: De Nederlandsche Spectator 51-31 (1906) p. 241-242
¶ J. Elias, Bijdrage tot de kennis van de historiographie der Bataafsche Republiek (Leiden 1906)
¶ H.J. Koenen, ‘Levensbericht van M.C. van Hall’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Letterkunde, 1859 (Leiden 1859) p. 3-60.

Jan Postma