Denker (1763-1774)

Titelbeschrijving
De Denker.

Periodiciteit
Het blad verscheen wekelijks op maandag, van 3 januari 1763 t/m 26 december 1774. De afleveringen zijn doorlopend genummerd (626 nrs.). Bij de laatste aflevering neemt de auteur afscheid: er is een tijd van werken en een tijd van rusten. Hij kondigt alvast een nieuw tijdschrift aan van dezelfde uitgever.

Bibliografische beschrijving
De afleveringen bestaan steeds uit 8 pagina’s, in octavo. De meeste afleveringen beginnen met een (onvertaald) motto, vaak in Latijn of Engels. Jaarlijks werden een titelpagina met vignet en een inhoudsopgave bijgeleverd.

Boekhistorische gegevens
De Denker werd in Amsterdam uitgegeven door Kornelis van Tongerlo (1741-1765) en Frans Houttuyn (1745-1765). Vanaf deel 4 (beide uitgevers zijn dan overleden) geeft het impressum ‘erven Frans Houttuyn’.
De Denker werd volgens de veelvuldige colofons verkocht door verschillende boekverkopers in Amsterdam, Dordrecht, Haarlem, Delft, ‘s-Gravenhage, Rotterdam, Leiden,  Middelburg, Utrecht, Leeuwarden, Franeker, Harlingen, Groningen, Sneek, Arnhem, Vlissingen, Nijmegen, Monnikendam.
De prijs bedroeg 1½ stuiver per aflevering.
De doopsgezinde uitgevers Van Tongerlo en Houttuyn waren verantwoordelijk voor een lange reeks spectatoriale geschriften, die naadloos pasten in hun op verlichte leest gestoelde en vaak uit het Engels vertaalde fondsen van godsdienstige, politieke en wetenschappelijke werken. Volgens de denker zelf – de alias van de hoofdredacteur – werd zijn blad door enkele duizenden lezers gelezen.

Kennelijk hebben Baalde en Holtrop zich op en zeker moment ontfermd over het kopijrecht en de voorraad, want in hun prospectus uit 1778 valt het volgende te lezen:

De Denker, bestaande in zes honderd en zes- en- twintig spectatoriaale, aangenaame en leerzaame vertoogen. Uitmaakende twaalf deelen, in groot octavo; waar van de prys altoos geweest is zeven-en-veertig guldens en tien stuivers, en van welken thans niet meer dan een- honderd en- vyftig exemplaaren voor handen zyn; wordt aan de eerstkomenden, doch uitterlyk tot het einde van december 1778. voor twintig guldens afgeleverd, te Amsterdam in de boekwinkels van Baalde en Holtrop, en, zo ver de exemplaaren strekken, in de verdere Nederlandsche steden.

Volgt een inhoudsopgave van de eerste vijf delen, waarna de boekverkopers op p. 16 besluiten dat ze voor de rest geen ruimte hebben, maar ‘wy houden ons verzekerd, dat wy genoeg gegeeven hebben, om hen [nl. de lezers] over het achtergebleevene gunstig te doen denken’. De aanbieding geldt tot eind december 1778, waarna weer de oude prijs van f 47:10 betaald moet worden

Medewerkers
Het tijdschrift stond de eerste twee jaargangen onder redactie van de Amsterdamse advocaat Nicolaas BONDT (1732-1792). Bondt was als advocaat en letterkundige een man van hoog aanzien, die verschillende regentenposten bekleedde en voor de Amsterdamse magistraat als adviseur functioneerde.
De tweede jaargang kent een toenemend aantal bijdragen van de doopsgezinde predikant Cornelis VAN ENGELEN (1722-1793), die in 1765 de hoofdredactie overnam. Het heeft er alle schijn van dat Van Engelen eind 1765 als redacteur aan de kant is geschoven door een onderonsje tussen de erven van de inmiddels overleden uitgever Frans Houttuyn en de nieuwe redacteur, de remonstrantse proponent Van der Meersch.
Abraham Arent VAN DER MEERSCH (1720-1792) was sinds 1757 hoogleraar in de wijsbegeerte en letteren aan het Remonstrants Seminarium in Amsterdam. In de jaren ’50 had hij een hoogoplopende ruzie met Van Engelen over de aanstelling van de broer van Van der Meersch. Na 1766 zetten zij hun concurrentie in literaire zin voort: Van der Meersch als ‘De denker’ en Van Engelen als ‘De philosooph’ (zie aldaar).
In 1772 is waarschijnlijk een andere redacteur aangetreden. Volgens Van Doorninck zou dit Johannes LE FRANCQ VAN BERKHEY (1729-1812) zijn geweest, maar diens betrokkenheid laat zich moeilijk rijmen met de vrijzinnigheid die uit het blad spreekt.
Door de jaren heen verschenen voorts bijdragen van onder anderen Allard HULSHOFF (1734-1795), S. DE VRIES, Otto Christiaan Frederik HOFFHAM (1744-1799), Joannes Florentius MARTINET (1729-1795), Adam CAMPHUYSEN (1740-1773), Johannes NOMSZ (1738-1803), Willem Hendrik SELS (1741-1789), Jean Scipion VERNÈDE (1714-1779) en een aanzienlijk aantal afleveringen door Petrus LOOSJES (1735-1813) en Petrus CAMPER (1722-1789).

Inhoud
De Denker is na de Hollandsche Spectator van Justus van Effen een van de leidende Nederlandse spectators geweest. Het doel van de denker was om ‘De zeden mijner Landsgenooten te verbeeteren; hen als menschen en als Kristenen te doen leven’.
In de jaren dat Bondt en Van Engelen het blad vulden, domineren zedelijke en opvoedkundige artikelen. Vanaf het moment dat Abraham Arent van der Meersch het blad overnam, werd aanzienlijk meer aandacht besteed aan religie, kerk en filosofie. Daar kwamen ook klachten over van de lezers, die De Denker te ernstig vonden (nr. 314).
In de laatste drie jaargangen verdwijnen de filosofische bijdragen plots helemaal en worden minder theologische kwesties besproken: zeer waarschijnlijk is Van der Meersch toen afgetreden als redacteur.
Door de grote meerstemmigheid van deze spectator is het lastig één strekking aan te geven. In het algemeen is De Denker vrijzinnig en antiautoritair. Pleidooien voor vrij en kritisch onderzoek voeren de boventoon. Dit is zeker het geval onder Bondt en Van Engelen, die ook de these van La Mettrie over de mensmachine toetsten en op de bres sprongen voor de vrijmetselarij.

Onder Van der Meersch, die ook in zijn andere geschriften en vertalingen een fel pleitbezorger was van religieuze tolerantie en persvrijheid (onder andere in zijn vertaling van Nicolai’s verlichte sleutelroman Sebaldus Nothanker, waarin een satirische schets gegeven wordt van de orthodoxe calvinisten in Nederland), raakte De Denker verstrikt in de Socratische oorlog. Het blad kwam in conflict met de gereformeerde predikant Barueth, die de orthodoxe geloofsdogma’s probeerde te beschermen tegen de rekkelijke moraalfilosofie en tolerante (volgens Barueth libertijnse en deïstische) ideeën van De Denker. Daarmee deed Barueth De Denker onrecht: Van der Meersch was juist fel gekant tegen vrijgeesterij en deïsme. Maar zijns inziens dienden deze niet bestreden te worden met verboden en excommunicatie. Hij zag een open publiek debat als het middel om ongeloof te bestrijden, om het geweten van mensen aan te spreken. In zijn rol van de denker bepleitte hij een centrale rol voor de godsdienst in het reguleren van de maatschappij. Met Barbeyrac stelde hij: ‘de godsdienst is de teugel der gemoederen van het Volk’.
Bestaande sociale hiërarchieën werden door De Denker maar mondjesmaat aangetast. Het blad klaagde de slavenhandel aan, maar vrouwen werden voornamelijk een rol in het huishouden toebedeeld, waar zij de steunpilaren voor hun mannen dienden te zijn. God heeft de standen geschapen en men diende zich daarin te schikken. Wel pleitte de denker voor scholing van dienstboden, voor armoedebestrijding en voor een correcte behandeling van ondergeschikten.

De Denker zet veelvuldig de briefvorm in en combineert deze met vertogen, gedichten en verhalen. De vaak satirische en humoristische toon zal de aantrekkelijkheid van het blad voor een breder publiek hebben vergroot. Volgens de auteur is het aantal lezers van De Denker aanzienlijk toegenomen door de jaren heen

en mogelyk is geen Tydschrift is ons Vaderland, althans niet in deeze dagen, zo gunstig en algemeen, van groot en klein ontvangen als het myne […] Een paar duizend Lieden lazen het, ’s maandags morgen, onder het ontbyt: het leerde, het stigtte, het vermaakte. (nr. 626)

Deze door de spectators uitgewerkte literaire en vermakelijke vorm voor zedenkundige scholing vormde een van de speerpunten van de ideologie die de denker wilde uitdragen: het was hem een doorn in het oog dat zo weinig Nederlandse geleerden en theologen hun best deden om een breder publiek te bereiken.
Hij pleitte zelfs voor de oprichting van een genootschap waarin men leerde om ‘met vereenigde kragten voor het onkundige Gemeen te schryven’ (nr. 509). Ook zouden auteurs een billijke beloning moeten krijgen voor hun arbeid, zoals in de omringende landen: daarmee zou ook de bestaande situatie kunnen worden tegengegaan dat men vooral buitenlandse geschriften vertaalde.

Relatie tot andere periodieken
Contemporaine reacties op De Denker:
Bericht van Jan Kornelis Valk […] wegens eenige letters en tittels, in no. 304. van Den Denker [1768]
¶ [J. Barueth], Letterkundige brieven ter verdediging van de leer en leeraars der gereformeerde kerk, tegen de heimelyke aanslagen in de schriften van den Denker, en in de Vaderlandsche Letter-oefeningen (Dordrecht, A. Blussé, 1768)
De Belizarius van den heere Marmontel, in zyne lessen over de godheid en gewetensvryheid, beoordeeld; of Aanmerkingen op zekeren brief in Den Denker, No. 325 gemeen gemaakt (Utrecht, A. van Paddenburg, 1769)
¶ ‘Philalethes’, Aanmerkingen over het wekelyks geschrift, uitkomende onder den naam van den Denker; en byzonder over […] no. 452, 453 en 454. Uitgekomen in […] september en october 1771 (Utrecht, S. de Waal, 1771).
¶ De Na-Denker (1768), waarvan alleen nr. 1 bekend is, reageert op nr. 273 van de Denker.

De Denker was de opvolger van De Philantrope of Menschenvriend (1757-1762), eveneens uitgegeven door Van Tongerlo en Houttuyn. De Denker is voortgezet als De Vaderlander (Amsterdam, erven Houttuyn, 1775-1778). Ook De Nederlander (Utrecht, J. van Driel, 1775-1779) wordt genoemd als opvolger van De Denker.
Al op de titelpagina wordt de Engelse ‘kleur’ van De Denker duidelijk: het titelvignet van Vinkeles toont een schrijvende man die in ogenschouw neemt hoe de waarheid bedrog ontmaskert, terwijl hij aan zijn voeten werken van Locke en Fielding heeft liggen. Verschillende vertogen van De Denker waren vertaald uit het Engels.

Exemplaren
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek: 1207 F 7
¶ Full text: deel 1, nr. 1-52 (1763), deel 2, nr. 53-105 (1764), deel 3, nr. 106-157 (1765), deel 4, nr. 158-209 (1766), deel 5, nr. 210-261 (1767), deel 6, nr. 262-313 (1768), deel 7, nr. 314-365 (1769), deel 8, nr. 366-418 (1770), deel 9, nr. 419-470 (1771), deel 10, nr. 471-522 (1772) deel 11, nr. 523-574 (1773), deel 12, nr. 575-626 (1774)

Bronnen
¶ Amsterdam, Universiteitsbibliotheek (Bijzondere Collecties): PPA 594:17 (prospectussen Baalde)
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek: BPL 247/113 (manuscripten Petrus Camper met bijdragen aan De Denker).

Literatuur
¶ Ton Jongenelen, ‘Kakera Akotie, Cornelis van Engelen en Christiaan Hagerop. De historische context van een Afrikaanse brief uit 1764’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 39 (2016), nr. 1, p. 17-28
¶ K. Sprunger, ‘Frans Houttuyn, Amsterdam Bookseller. Preaching, publishing and the Mennonite Enlightenment’, in: The Mennonite Quarterly Review 78 (2004), p. 165-184
¶ W. van Bunge e.a. (red.), Dictionary of Dutch Philosophers (Bristol 2003)
¶ S. Vuyk, Verlichte verzen en kolommen. Remonstranten in de letterkunde en tijdschriften van de Verlichting (1720-1820) (Amsterdam 2000)
¶ C. Kwanten, Herman Noordkerk, 1702-1771 (ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam 1985), p. 75, 271
¶ P.J. Buijnsters, Spectatoriale geschriften (Utrecht 1991)
¶ P.J. Buijnsters, ‘Sociologie van de Spectator’, in: idem, Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw (Utrecht 1984)
¶ T.M.M. Mattheij, J. Nomsz (1738-1803), koopman en schrijver (ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam 1978)
¶ J. Hartog, De spectatoriale geschriften van 1741-1800. Bijdrage tot de kennis van het huiselijk, maatschappelijk en kerkelijk leven onder ons volk, in de tweede helft der 18de eeuw (Utrecht 1890)
¶ J. Hartog, ‘Nog iets over De Denker’, in: Godgeleerde Bijdragen 42 (1868), p. 478-479
¶ J. Hartog, ‘Uit de aanteekeningen van Joannes Cuperus’, in: Doopsgezinde Bijdragen 2 (1868), p. 85-111
¶ O.C.F. Hoffham, Nagelaten geschriften (Amsterdam 1801), p. XIII.

Inger Leemans