Godsdienstig en Zedekundig Weekblad (1811)

Titelbeschrijving
Godsdienstig en Zedekundig Weekblad.

Periodiciteit
Van dit weekblad uit 1811 zijn blijkens de inhoudsopgave 37 nrs. verschenen. De opgave in Saakes’ Naamlijst van december 1811 (p. 287) is hiermee in overeenstemming.

Bibliografische beschrijving
Elke aflevering bevat 8 pagina’s in octavo, beginnend met de gewone titel, het volgnummer en een onderwerpstitel. Hierna volgt een motto of citaat, doorgaans uit moderne schrijvers.
Het geheel telt 296 bladzijden, plus een voorwerk van VIII pagina’s. Dit laatste bevat french title, titelpagina en de ‘Inhoud der vertoogen’.

Boekhistorische gegevens
Impressum: ‘Te Amsterdam, bij J.H. Duisdeiker, achter de Nieuwe Kerk, bij het Plein Napoléon, No. 10. 1811. Gedrukt ter Boekdrukkerije van J. Breeman’. Duisdeiker wordt ook genoemd in het colofon achter elke aflevering.
Vanaf nr. 30 noemt het colofon ook drukker Breeman, zelfs met vermelding van diens adres: ‘in de Enge Kapelsteeg, No. 7 bij het Rokkin’.
Saakes vermeldt in februari 1811 het verschijnen van nr. 1 à ƒ 0:1:8.

Medewerkers
De schrijver is blijkens de titelpagina J.T. BERTRAM (1777-1834). Deze godsdienstonderwijzer te Amsterdam en zielzorger in het Amsterdamse Werk- en Gevangenhuis vervaardigde enkele dichtbundels en een paar religieus-opvoedkundige werkjes.
Hij schreef zijn weekblad ongetwijfeld voor een groep gelijkgestemden, van wie hij er een aantal bij name noemt. In zijn eerste aflevering dankt hij zijn vrienden, de hervormde leraar J. Vos (op Texel) en de lutherse predikant J. Dekker Zimmerman (te Utrecht). Later vallen andere namen: die van ‘een mijner kunstminnende vrienden, de mij onvergetelijke Saaltink (p. 131), en die van F.A.J. Hoffmann (p. 136).
Bertram was lid van het Letteroefenend Genootschap Tot Vermeerdering van kunde (p. 3) en van de Zangminnenden Vriendenkring (p. 165-166).

Inhoud
In de eerste aflevering, bedoeld als inleiding en uitleg van de opzet, geeft de schrijver aan dat de mens van de Eeuwige Liefde de opdracht heeft gekregen zich steeds meer te verlichten en te beschaven. Hijzelf heeft daarom de beste boeken en biografieën doorgenomen. De daarin opgenomen wijsheid wil hij met zijn landgenoten delen, in een wekelijks vertoog. Hij wil geen eigenlijke geleerdheid geven maar waarheid en deugd bevorderen door het behandelen en uitdiepen van ‘stellingen’ van de grote genieën. Soms zal poëzie daarbij helpen. Voorzover hij weet bestaat er nog geen werk dat een soortgelijke opzet (gehad) heeft.
De schrijver geeft zijn bedoelingen gestalte door onderwerpen te behandelen als ‘Over het nutteloos lezen’, ‘Eenige hulpmiddelen tot opklaring der donkerheid van onzen Geest’, ‘De hoogere voortreffelijkheid der Christelijke- boven de bloot Natuurlyke Wijsbegeerte’, ‘De grootheid der Ziel, welke het Christendom bevordert’.
Deze vertogen zijn vrij vaak systematisch opgebouwd. Soms wordt zelfs op voorhand het schema van het betoog gegeven. In het geval van het overigens door Lavater geïnspireerde onderwerp ‘nutteloos lezen’ (zie boven) bijvoorbeeld, wordt aangegeven dat achtereenvolgens aan de orde komen: ‘I. Wanneer leest men nutteloos? II. Waarom is het belangrijk daarvoor bewaard te blijven? III. Wanneer bewaart GOD er zijne Geliefden voor?’

Schrijvers die voor Bertram een inspiratiebron moeten zijn geweest om over te gaan tot bespiegelingen, overwegingen, meditaties welhaast, waren blijkens de eerste tien afleveringen: Rousseau, Lavater, Thomas à Kempis, Ganganelli, Prediker, Vossius, Ewald, Van Alphen, Salomo, Pope, Steele, en E.C.W. (diens Fragmenten dagboek). In latere afleveringen blijkt een voorliefde voor auteurs als Feith, Petronella Moens, Van der Palm, Sander, Plato.
Het weekblad is doordrenkt van een religieus, haast piëtistisch gevoel; Jezus is de grote, verheven leraar. Het fysicotheologisch denken speelt een belangrijke rol. Er is echter in geen enkel opzicht sprake van enige dogmatische belangstelling. Er wordt slechts stelling genomen tegen diegenen die menen dat de rede niet met de religie te verenigen valt: ‘Waar, waar openbaarde ware Godsdienst ooit iets dat tegen de eeuwiggeldende regelen der Rede aanliep!!’ (p. 63)
De afleveringen hebben doorgaans de vorm van een vertoog, besloten door een gedicht. In drie gevallen is geopteerd voor de vorm van een ‘samenspraak’, meestal tussen Euklio en Aristus. In één geval bestaat de gehele aflevering (nr. 21) uit een gedicht: ‘Dichtgedachten, bij het hooren bespeelen van het melodium, door de heeren A.C. Boursse en D. Brachthuizer, Organisten te Amsterdam’.
Dit alles is niet geheel zonder talent; in ieder geval is het gemeend.

Exemplaar
¶ Nijmegen, Universiteitsbibliotheek: Tz c 18236.

Literatuur
NNBW deel 7, p. 112.

André Hanou