Gryzaard (1767-1769)

Titelbeschrijving
De Gryzaard. 

Periodiciteit
Het vrijdagse weekblad verscheen van 3 juli 1767 t/m 23 juni 1769. De doorgenummerde 104 afleveringen zijn in 1768 resp. 1769 gebundeld in 2 jaardelen, elk ‘Vervattende LII. Spectatoriaale Vertoogen’.

Bibliografische beschrijving
Iedere aflevering telt 8 doorgenummerde pagina’s in groot octavo. In het titelblok staat: de titel, het volgnummer en de datum.
Na afloop van de eerste jaargang verscheen het voorwerk van deel 1, bestaande uit de titelpagina, een ‘Bericht van den Boekverkooper’ en een ‘Korte Inhoud der Vertoogen’. Het voorwerk van deel 2 bestaat uit de titelpagina en wederom een ‘Korte inhoud der vertoogen’.

Boekhistorische gegevens
Het blad werd blijkens het impressum van deel 1 uitgegeven ‘Te Monnikkendam, By T. Tjallingius’. Tjalling Tjallingius verhuisde in 1769 naar Hoorn, zo laat het impressum van deel 2 zien.
De stok van de verschillende afleveringen vermeldt de verkoopadressen. In nr. 1 was het blad te koop bij de uitgever en:

te Amsterdam, by de Erven Houttuyn, Tongerlo, Yntemaen Tiboel, de Kruyf, A. van der Kroe en K. de Veer, Haarlem J. Bosch en Bohn, Leyden P. v.d. Eyk, Delft Graauwenhaan, ’s Hage by de Wed. O. v. Thiel [sic] en Thierry, Rotterdam J. Burgvlied, Dordrecht Blussé, Utrecht A. v. Paddenburg, Saandam Broekhuize, Hoorn J. Korver en Ruurhoff, Enkhuizen Semeyns, Alkmaar Verlaan, Purmerende Jordaan, Harlingen F. v.d. Plaats, Sneek Zeylstra, Leeuwaarden W. Wigeri, en Groningen Crebas.

Later komen er wijzigingen in de stok.
Prijs per aflevering: 1½ stuiver. De 2 delen worden in de Oprechte Haerlemsche Courant van 31 mei 1774 geadverteerd voor ƒ 3:18, ‘doch zullen waarschynlyk haast merkelyk verhoogt worden’.

Medewerkers
Wie de hoofd/eindredactie voerde, is niet bekend. In nr. 1 geeft hij iets van zijn identiteit prijs: in Amsterdam geboren en opgevoed, circa 50 jaar, ‘en met een Patriottische yver voor myne Stads, en Landsgenoten ingenomen’ (p. 3-4). Ook de vele ‘Correspondenten’, waarvan in het Berigt van den Boekverkooper sprake is, zijn ondanks de initialen waarmee ze hun werk dikwijls ondertekenden, nog altijd niet geïdentificeerd.
Wel bekend is de betrokkenheid van Elisabeth WOLFF-Bekker (1738-1804) bij dit blad. Zelf schrijft zij in een brief van 19 augustus 1774 dat de meeste vertogen van haar hand zijn. Buijnsters (1979) meldt dat ze haar vriend Tjallingius de helpende hand toestak doen de Gryzaard op een mislukking dreigde uit te draaien. Wolff schrijft hierover in het voorwoord van haar bundel Walcheren (1784²):

Alle de vertoogen die ik in den Grysaart, daar men deerelyk bleef in den pekel zitten, en die ik ook al poogde voordtehelpen, hoewel hy tegen mynen zeer wyzen raad ondernomen was – gegeeven heb, zal ik ‘er uitligten; en om ‘er een fatzoenlyk boek van de mode, dat is een groot octaaf van een vel of twintig, van te maaken, zal ik myn Bureau, myn’ Secretaire, ja zelfs alle laadjes van myn’ Lessenaar doorzoeken, wel verzekerd dat ik schoone bladen genoeg zal kunnen vullen, met den voorraad daar voorhanden. (p. XXI)

Het bedoelde boek is nooit verschenen, wel zijn er bijdragen van haar in de Gryzaard opgenomen: ingezonden brieven, vertalingen, dichtstukken, bespiegelingen, beschrijvingen, vertogen en een fopcatalogus.
Over de precieze bijdragen van Wolff is in het verleden diverse malen gespeculeerd. Buijnsters (1979) geeft hiervan een overzicht en concludeert dat Wolff in ieder geval heeft meegewerkt aan de nrs. 6, 11, 26, 40, 48, 54-60, 65-67, 73, 78, 81, 83-86, 88, 90, 96, 97 en 100. Zij ondertekende haar bijdragen met het pseudoniem Silviana, haar initialen E.W. of B.W. en vermoedelijk ook met de zinspreuken ‘Paix &c.’ of ‘Repos et Muses’. Ook in een aantal niet ondertekende bijdragen herkende Buijnsters overduidelijk de hand van Wolff.
Vieu-Kuik, door Buijnsters aangehaald, vermoedt dat de bijdragen die ondertekend zijn met Philogunes, F.O.L., Cornelia Houvast, Weduwe Goedverstand en N.B., eveneens aan Betje Wolff kunnen worden toegeschreven. Dit betekent dat nr. 46 eveneens een bijdrage van Wolff bevat.
Ook de Amsterdamse geschiedschrijver Jan WAGENAAR (1709-1773) heeft meegewerkt aan de Gryzaard. Achterin onder meer Aan mynen geest. Hekeldicht (1774) van Wolff staat namelijk een uitgebreide advertentie van uitgever Tjallingius voor de Gryzaard:

De Lezers gelieven No. 10. zynde een staal van Ernst en Mannelyke Godsvrugt, in te zien. ’t Is eene Bespiegeling over GODS ALOM TEGENWOORDIGHEID, opgesteld door den alom geägten en beroemde Heere Jan Wagenaar. Van deezen Stigtelyken aart zyn mede No. 26, 30, 33, 35, 37, 41-47, 50, 52, 78-81 en 104.

Alleen nr. 10 is door Wagenaar geschreven.
Jacobus Scheltema (1767-1835) zou volgens zijn latere bloedverwant Scheltema (1849) ook bijdragen hebben geleverd aan de Gryzaard, maar deze suggestie moet alleen al wegens zijn geboortejaar naar het rijk der fabelen worden verwezen.

Inhoud
Spectatoriaal tijdschrift waarbij de Gryzaard als zedenmeester de rol moest vervullen van een wijze spectatorfiguur. In de nrs. 1 en 2 zet de schrijver zijn bedoelingen uiteen. Hij streeft ernaar zijn ‘Landgenoten alles aan de hand te geven wat tot volmaking van hunne edle Natuur kan strekken of met andre woorden, om hen behoorlyke menschen te maken’ (p. 5). Daarbij zal hij ook gebruikmaken van Duitse en Engelse bronnen. Verder zal hij zich ‘benaarstigen om niet alleen op eene aangename, maar ook op eene ernstige wyze te Schryven’. Niemand wordt belachelijk gemaakt.
De tekst sprankelt niet in de eerste vijf nrs., al is de droom over een ‘Paleis der waare Gelukzaligheid’ (nrs. 3-4) de moeite van het lezen waard (het thema geluk komt ook in andere afleveringen ter sprake). Aan het einde van nr. 5 kondigt de schrijver een ingezonden brief aan van een van zijn correspondenten: dat blijkt Betje Wolff te zijn, in de gedaante van Silviana. Ze reageert op levendige wijze op de goede voornemens van de oude man, legt hem de ideeën voor van schrijvers als Rabener, Van Effen en Steele, roept hem ter verantwoording en geeft hem adviezen voor zijn blad:

En verwagt gy dan nog, oude Vader, dat een vuige Lichtmis, die langs de bebloemde paden des verderfs de Eeuwigheid onbezuist instreeft; dat een belachelyke Petit-maître, die buiten de Gazette en Opera Comique, niet leest als de Chansons in zyn fransche Almanak, uw blaadje zullen lezen.

Het spectatorkarakter wordt versterkt door de diversiteit aan literaire vormen, zoals hierboven al is opgemerkt over de soort bijdragen van Wolff. Behalve de reeds genoemde onderwerpen komen in willekeurige volgorde aan de orde: huwelijk, vrijages, opschik van vrouwen, mode, geduld, opvoeding (relatie kinderen-ouders), niezen in gezelschappen, rouw en dood, kinderpokken, vriendschap, ouderdom, vrijgeesterij, laster, nieuwjaarswensen, predikanten in de publieke kerk, het leven en sterven van Socrates, deïsterij, petit-maîtres en het nut van biografieën. Een levensbeschrijving van Anna Folkes wordt als een zesdelige feuilleton in deel 1 gepresenteerd. Het verhaal illustreert de wijze waarop iemand lering kan trekken uit zijn/haar ongeluk. Het ‘Koningryk der Poezyë’ in deel 2, geschreven door Wolff, beschrijft een fantasielandkaart der letteren. Nr. 88 bevat een spotcatalogus in de vorm van een ‘Proeve om de lieden van distinctie te voorzien van Boeken, die hun van nut zyn, en behaagen kunnen’.

Relatie tot andere periodieken
Het tweedelige ‘Leven des Heeren van Voltaire, Uit het Rabbynsch overgezet’ (nrs. 49 en 51), geschreven door Wolff, werd blijkens de recensie in de Nieuwe Vaderlandsche Letter-Oefeningen (1769, p. 519-520) herdrukt in de Brieven-tas der onzydigheid, behelzende eenige brieven over het karakter van den Heer de Voltaire (Amsterdam, Demter 1769). In 1771 werd de tekst in enigszins bewerkte vorm opgenomen in deel 1, nr. 3 van de Rhapsodist (p. 441-455).
De parodie op de tale Kanaäns (‘het Rabbynsch’) werd door de orthodoxie niet in dank afgenomen, meldt Van Strien (2016). Was de tekst in de Gryzaard de orthodoxe predikant Johannes Barueth nog ontgaan, nu ageerde deze fel tegen de Rhapsodist. Wolff verweerde zich in een Brief aan den Advocaat der vaderlandsche kerke (Oprechte Haerlemsche Courant van 24 december 1771) en in de Voorreden van deel 2 van de Rhapsodist.
Nr. 66 bevat een dialectbrief van Wolff waarin ene Wullem Evertz uit Marken reageert op nr. 71 van de Philosooph (1766-1769): de auteur hiervan wordt verweten te spreken over zaken waar hij niets vanaf wist.

Exemplaren
STCN 142037907
¶ Full text deel 1 en deel 2

Literatuur
¶ Kees van Strien, Voltaire in Holland, 1746-1778 (Leuven/Parijs/Bristol 2016), p. 155
¶ P.J. Buijnsters, Bibliografie der geschriften van en over Betje Wolff en Aagje Deken (Utrecht 1979), p. 50-52
¶ H.J. Vieu-Kuik, Boeketje voor Betje en Aagje. Van en over de schrijfsters Wolff en Deken (Amsterdam/Antwerpen 1954), p. 117-123
¶ A. de Vletter, De opvoedkundige denkbeelden van Betje Wolff en Aagje Deken. Bijdrage tot de kennis van de opvoeding hier te lande in de achttiende eeuw (Groningen 1915), p. 116-122
¶ Pieter Scheltema. Het leven en de letterkundige verrigtingen van den geschiedschrijver mr. Jacobus Scheltema (Amsterdam 1849), p. 143, nt. 3.

Rietje van Vliet