Kweekschool des Vernufts (1761-1763)

Titelbeschrijving
Kweekschool des Vernufts; Behelzende verscheiden Ernstige, Boertige, Satyrike, en Leerzame Stoffen, in rym en onrym. 

Periodiciteit
Het verschijnen van ‘No. 1’ werd gemeld in de Leydse Courant van 29 mei 1761. Voor de volgende nummers zijn ook advertenties te vinden (voor nr. 4 wordt bijvoorbeeld geadverteerd in de Opregte Haerlemse Courant van 20 oktober 1761).
De frequentie is onregelmatig, getuige de opmerking in de ‘Voorreden’. Daar stelt de redactie dat men na nr. 1 wilde doorgaan ‘zonder echter te bepalen den vasten tyd van uitgave der volgende stukjes; dan, wy hopen in dit jaar het eerste deel nog compleet uit te geven’.
Uiteindelijk zijn niet meer dan 12 nrs. verschenen. Dat blijkt uit het Voorbericht in deel 1, gedateerd 17 mei 1763, met de verklaring: toen ‘wij’ zin kregen dit blad te schrijven ‘bepaelden wy met elkanderen twaelf Stukjes daer van aen het licht te brengen. Thans is dat getal afgewerkt, en wy deelen het der weereld mede; om twee bekwame Boekdeeltjes te maken’. Dit zijn de 2 delen waarin deze afleveringen (‘stukjes’) in 1763 cumulatief werden gebundeld.

Bibliografische beschrijving
Uitgave in octavo. De afleveringen zijn nog slechts op een paar plaatsen als zodanig technisch herkenbaar. Elke aflevering bestond vanaf het begin namelijk uit vier ‘afdelingen’. Dat wordt als volgt in de ‘Voorreden’ van de eerste aflevering toegelicht: dit werkje bestaat uit vier ‘hoofddelen’.
Het eerste zal steeds bestaan uit ‘vertalingen van de fraaïste, en oordeelkundigste Boeken’ die nog niet in het Nederlands bestaan. Het tweede ‘in uitgezogte stoffen van Reden- en Dichtkunste, waar in kracht van denken, en sieraat van zeggen gevonden word’. Het derde ‘in de Zedemeester naar de Mode, welke telkens zal vervolgt worden’. Het vierde ‘in een verzameling van Nut en vermaak, waar onder wy begrypen: enkele Vertogen; ’t zy spectatorale, morale, boertende, of Letterkundige; als mede Levensbeschryvingen: Dichtstukken, en verder zulke schriften die tot nut en vermaak kunnen strekken’.
Die onderdelen zullen wij, aldus de auteurs, ‘naderhand by hunne soorten voegen […] en dan wederom onder verscheidene Titels ingevolge derzelver inhoud) afdeelen. Yder dezer stukken zal in vier vellen beslaan. En van elk stuk telkens zo veel daar in als wy plaats zullen over hebben’.

Het opsplitsen, daarna bundelen van de onderdelen van de afleveringen, verklaart dus het voorkomen van vier ‘afdelingen’ in de twee delen van de 1763-uitgave; die elk hun eigen titelpagina hebben, met een aanduiding daarop van het ‘soort’ opgenomen literatuur.
Het eerste deel heeft een voorwerk van VIII pagina’s; daarna volgen de eerste afdeling (VI + 138 pagina’s) en de tweede afdeling (eigen titelpagina + 232 pagina’s).
Het algemene voorwerk bevat Franse titel, titelpagina, opdracht aan mr. Dirk Lodewyk van Cattenburch, en een voorbericht. Het voorwerk van de eerste afdeling bevat een lofdicht door Ignotus bij het eerste stukje, en een voorrede bij het eerste stukje. Deze Dirk Lodewyk van Cattenburch (1737-1800) was oud-schepen van het hof en van de hoge vierschaar van Schieland. Hij vervulde in deze jaren verschillende kleine ambten in Rotterdam. Later zou hij burgemeester van die stad worden.
Het tweede deel bevat VI (Franse titel, titelpagina van het geheel, Franse titel van afdeling 3) + 104 pagina’s behorend bij de derde afdeling, + II (Franse titel) + 260 pagina’s van de vierde afdeling (vanaf p. 253: Bladwyzer der hoofdstukken).

Boekhistorische gegevens
Impressum: ‘Te Rotterdam, By Abraham Bothall, 1763’ (2 delen). De eerstgenoemde advertentie, in de Leydse Courant, zegt dat de Kweekschool ‘in de andere Steden by de voornaamste Boekverkoopers mede te bekomen is’. Voorzover er geadverteerd wordt in de kranten, blijkt de prijs per aflevering steeds 6 stuivers te zijn.

Medewerkers
De Kweekschool doet zich blijkens de titelpagina voor als het product van het ‘Genoodschap: Non ut voluimus; sed ut potuimus [vert. Niet zoals wij willen, maar zoals wij kunnen]’. Kloek (1983) deelt het echter in bij de ‘apocriefe genootschappen’ en noemt het een ‘schertsgenootschap’. Buijnsters (1991) vraagt zich af of de auteur is: ‘P.A. PLA (1739-circa 1775)?’
De stukken zijn doorgaans vertaald, zoals ‘De wonderheden van des menschen lichaam’, ‘Verhandeling over de kracht der namen’, ‘De kleeders maken den man’ en ‘Lyksermoon ter eere en onsterfelyker gedachteniss’ van Vrouwe Anna Maria Klompvoet geboren Hink’. Deze zijn zonder bronvermelding overgenomen uit Der Arzt. Eine medicinische Wochenschrift (1759-1762) van Johann August Unzer.
De bijdragen zijn steeds gesigneerd met een letter of met een letterspreuk. Men vindt: A., B***, A.D.E., A.L.P., E., G., H., J., J.D.Z., J.R., K., M., N., O., P., Q.P., R., S., V., V.O.; verder: Antidicus, Chronomastix, Cuique suum Studium, Ernestus, Philalethes, Philologis, Philomusus, Pictor, Tranquillus, Vertumnus; Aquila Aquilonides, Elk zyn lot, Nemo omnibus horis rapit, Pro Amicitia, Semper Idem. Dit alles lijkt te indiceren dat er toch wel een groot aantal mensen bij de Kweekschool betrokken is geweest.
Verder wordt in het algemene voorbericht bijzondere dank uitgesproken, voor ‘den Heere G…; die, behalve zyne andere stukjes, ons zyne streelende, bevallige, en recht Arkadische Herderskouten zo gulhartigh heeft toegezonden’ en die men sindsdien persoonlijk heeft leren kennen.
Gezien het feit dat nogal wat gedichten Rotterdam in de dagtekening hebben, en mede gezien de opdracht aan een Rotterdamse autoriteit, moet de herkomst van de Kweekschool in Rotterdam worden gezocht.

Inhoud
Het voorbericht bij het geheel deelt nog mee, dat de eerste en tweede afdeling bedoeld zijn als iets ter lering; maar dat in de derde en vierde afdeling vermaak en zedige berisping niet ontbreken. Men zal echter niet de spot drijven met godsdienst en hoge overheid.
Wat het ‘serieuze’ gedeelte betreft, men vindt daar veelal vertaalde poëzie, doorgaans uit het Duits (Zachariä, Haller, Gellert, Gessner): veel anakreontiek, veel bijbelse thematiek.
De derde aflevering is min of meer een spectator op zichzelf: het bevat twaalf genummerde vertogen van De Zedemeester naar de Mode, van elk acht bladzijden. De Zedemeester schrijft voornamelijk over het probleem hoe een blad te maken.
De Kweekschool is een aardig probeersel; maar vertoont geen echt talent.

Exemplaren
STCN 21797855X
¶ Full text deel 1 en deel 2

Literatuur
¶ J.J. Kloek, ‘Literaire genootschappen (1747-1800)’, in: Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw 1983, nr. 57-58, p. 21-89
¶ P.J. Buijnsters, Spectatoriale geschriften (Utrecht 1991), p. 106.

André Hanou
(met aanvulling van Ilse Dewitte)