Leerzame en Boertige Opmerker (1809-1810)

Titelbeschrijving
Leerzame en Boertige Opmerker. 

Periodiciteit
Tweewekelijks blad, in 1809 verschenen in 24 afleveringen (van 4 maart t/m 30 december) en in 1810 in 26 afleveringen (13 januari t/m 1 december). Blijkens de advertentie in de Oprechte Haarlemse Courant van 3 februari 1810 verscheen het op zaterdag.
Bij het sluiten van het eerste deel blijkt men te willen continueren wegens de gunstige ontvangst. Oorspronkelijk was men echter niet van plan aan een nieuw deel te beginnen, ‘eensdeels ter oorzake van de grote onkosten, waaraan periodieke werken onderhevig zijn’ en anderzijds wegens het geringe debiet ‘waarin de verkeerde smaak dezelve gebracht heeft’ (p. 383). Aan het eind van deel 2 (p. 415) blijkt de redacteur er echter definitief genoeg van te hebben: wegens die onkosten, maar vooral omdat hij geen schrijver van beroep is en nu wel eens rust wil. Maar wie weet keert het blad ooit, onder een andere titel, terug!

Bibliografische beschrijving
De twee delen, in octavo, bevatten elk XVI + 416 bladzijden.
Het voorwerk bevat telkens: de titelpagina (waarop naast titel tevens het motto ‘Zou ’t zoo bezwaarlijk zijn, al boertende te stichten, / En de ondeugd, schertsende, het masker afteligten?’), een ‘Korte inhoud van het deel’ en ‘Verbeteringen’.
Elke aflevering (doorgaans 16 pagina’s) begint met titel, nummeraanduiding, datum, en onderwerpsregel.

Boekhistorische gegevens
De titelpagina’s vermelden: ‘Te Amsterdam, bij C. Timmer, 1809 [1810]’. De afzonderlijke afleveringen hebben aan het einde een colofon, waarin uitsluitend Timmer genoemd wordt, met de toevoeging ‘Boekhandelaar in de Stilsteeg’.
De prijs van de eerste aflevering was 3 stuivers, aldus Saakes’ Naamlijst van juli 1809 (p. 55). Het eerste deel kostte volgens Saakes in december 1809 ƒ 3:15 (p. 95), het tweede kostte in december 1810 ƒ 4:1 (p. 191).

Medewerkers
Vanaf het begin zocht de Leerzame en boertige Opmerker de steun van correspondenten (die in dit geval moeten worden opgevat als individuele lezers die hem hielpen met het insturen van vragen en die zijn raadsels oplosten). Die steun kwam, in enorme mate. Aan het einde van deel 1 (p. 383) worden diegenen bedankt die de meeste bijdragen leverden: A.W.N. VAN GENT , P. H[anou] VAN ARUM, KIPPIUS, ‘IJver’, ‘Kelderwurm’ (die blijkens deel 2, p. 240 geïdentificeerd lijkt te kunnen worden met Hendrik KUYPER Gz.) en mejuffrouw Adelaide T., allen te Amsterdam.
Het kan zijn dat onder de twee eerstgenoemden, die de meeste bijdragen leverden, de redacteur of redactie gevonden moet worden. Aan het einde van deel 2 vindt men op vergelijkbare wijze een nieuw lijstje; waarop voorkomen: J.K., M.G. Engelman, V., H. Wellan, L. Stokbroo, J.P. Blanchard, G.L., IJver, (vrijwel zeker allen te Amsterdam) en verder G. (Wormerveer), v.E. (Rheine), Pysqueloisque (Delft) en W.R. Idema (Hoorn).

Inhoud
De inhoudsopgave aan het begin van elk deel heeft in de bijdragen een genrematige structuur aangebracht door middel van de volgende kopjes: vertogen; brieven en gesprekken; prozaïsche mengelingen; dichtkundige mengelingen; belangrijke vragen.
Elke aflevering bevat voorbeelden van elk genre. Een uitzondering is misschien het genre ‘belangrijke vragen’ omdat die niet altijd worden opgegeven of ingezonden, laat staan beantwoord. Bij zo’n vraag moet men zich iets voorstellen als ‘Waaröm hebben sommige menschen een vooroordeel tegen Weekbladen en Maandschriften?’ (deel 1, p. 52); of: is politiek op de kansel geoorloofd? Heeft de man meer te zeggen dan de vrouw? Is de schouwburg nuttig of nadelig?
In feite is het blad een soort hutspot vol schertsende verhaaltjes, anekdotes, vertoogachtige essaytjes, aforismen, gedichtjes (soms vertaald), en vooral: logogryfen, charades, cryptogrammen en raadsels. Aan die laatste groep wordt door zeer vele lezers hartstochtelijk meegedaan door antwoorden te geven en door zelf nieuwe opgaven te verzinnen en in te sturen. Die lezers maken zich bekend en worden in dit tijdschrift genoemd.

Het is mogelijk hier honderden eigennamen op te geven, die in het blad worden genoemd: soms met een enkele initiaal, soms met de gehele naam, zeer vaak met de plaats van herkomst erbij. Bij onderzoek naar lezerspublieken in het begin van de negentiende eeuw zou dit tijdschrift een goudmijn kunnen zijn. Men zal vóór deze tijd zelden een blad vinden waarin de interactie tijdschrift-lezer zó duidelijk is.
De indruk is dat het lezersbestand zich vooral bevindt te Amsterdam en in Holland. Maar ook elders zijn er vele lezers: van Oost-Friesland, tot Nijmegen en Zierikzee.
Het tijdschrift is naast dit alles een aardige bron voor de stelling dat vanaf vroege tijden de lezers er niet afkerig van zijn geweest gestolen teksten voor te stellen als eigen werk; tevens, dat zij geneigd zijn eindeloos in debat te gaan over oplossingen van raadsels en over foutjes in teksten. Dat alles leidt hier tot ruzies en verwijten tussen de lezers onderling (vgl. bijvoorbeeld deel 2, p. 38-40).

Het blad stelt geen hoge eisen aan de lezer. Vermoedelijk is deze periodiek een van de eerste ‘gezinsbladen’ geweest waarin ieder iets van zijn gading kon vinden; waarmee of waarin men naar keuze kon puzzelen bij de open haard, luisteren bij het breien, lezen wanneer men niet voelde voor kerkgang.
De Opmerker zelf verantwoordt zich over zijn opzet in de eerste aflevering van deel 1. Hij wil bij alle soorten mensen komen, in alle omstandigheden. Hij wil daarvan verslag doen in de vorm van ‘Vertoogen, Redevoeringen, Brieven, Gesprekken of Gedachten; van Voorstellen, Vertellingen, Fabelen of Anekdotes, ja zelfs in de Logogryphen, Charades of Raadsels’; en ‘Ik zal van tyd tot tyd over de Mode, het Huwelyk en de Opvoeding spreken’ (p. 3). Dat laatste heeft de Opmerker inderdaad gedaan, maar op volstrekt oncontroversiële wijze. Hij hield niet van echte problemen.

Exemplaren
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek: 1150 B 12-13
¶ Full text deel 1 en deel 2

André Hanou