Leerzame Praat-Al (1790-1792)

Titelbeschrijving
De Leerzame Praat-Al.

Periodiciteit
Het woensdagse weekblad verscheen van 6 januari 1790 t/m 27 december 1792. De 156 afleveringen zijn gebundeld in de deel 1 (1791), deel 2 (1792) en deel 3 (1793).
In het autobiografisch slotakkoord van de Leerzame Praat-Al (deel III-52) schrijft de auteur

dat dit weekblad met alle weekbladen, zo van mij als anderen, na de uitgave van No. 9 des eersten deels, door den Hoofdofficier Bakker uit naam der toen regeerende Burgemeesteren van Amsteldam verboden is – doch dat de uitgave den volgenden dag weder is gepermitteerd, mids dat ieder week, op den dag der uitgave, één Nommer van elk bijzonder weekwerk aan burgemeesters-kamer moeste bezorgd worden – en dit is geschied tot op deze dag. (p. 416)

Bibliografische beschrijving
De afleveringen tellen 8 pagina’s in octavo. Het titelblok van de afzonderlijke afleveringen bevat de titel, het volgnummer en de datum. Iedere aflevering begint met een toepasselijk citaat; gevolgd door het onderwerp van het vertoog.
Het voorwerk van de jaardelen bevat een eigen titelpagina met daarop in medaillon het portret van de auteur (N. van der Meer Junior fecit) en een ‘Register der Vertoogen’. 

Boekhistorische gegevens
Nr. 1 van de eerste jaargang eindigt met de volgende colofon: ‘Te Amsteldam, bij W. Wynands en H. Brongers Junior’.
Prijs per aflevering: 1½ stuiver.
Een aantal gedichten uit de Leerzaame Praat-Al is opgenomen in de bloemlezing Gedichten van Bernardus Bosch (Leiden 1803).

Medewerkers
Het blad is geschreven door de gewezen predikant en latere broodschrijver Bernardus BOSCH (1746-1803). Hij was vurig patriot en werd steeds radicaler in zijn politieke standpunten. Zijn grote sociale belangstelling leidde onder meer tot deelname aan het hoofdbestuur van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en tot een grote literaire productie. In 1788 begon hij met Martinus Nieuwenhuyzen, secretaris van het hoofdbestuur van het Nut, met de uitgave van De Menschenvriend (1788-1796), die gedurende enige jaren parallel met de Leerzame Praat-Al verscheen. 
Nadat Bosch in januari 1791 met zijn gezin verhuisd was naar Bergen op Zoom, zette hij deze activiteiten onverminderd voort. Zo was hij op 16 juli 1791 betrokken bij de oprichting van het Nutsdepartement Bergen op Zoom. Zelf schrijft hij in deel III-52 dat hij het weekblad ‘te Buiksloot [is] begonnen, te Poortvliet en Bergen [heeft] voordgezet en te Zaandam geeindigd’.
De Leerzame Praat-Al was geen co-productie met Petronella MOENS (1762-1843), zoals Jensen (2003) veronderstelt. Weliswaar werkte Bosch vaker samen met de nagenoeg blinde schrijfster, maar zij zou aan dit blad slechts enkele bijdragen leveren. Wellicht betreft het de nrs. I-8 en I-35, waarvan Bosch zelf schrijft dat ze hem zijn toegestuurd. Ook heeft hij ‘op verzoek van één onzer vrienden een klein zwervend stukjen met eenige veränderingen der vergetenheid ontrukt’ (p. 413). Zeer waarschijnlijk is het hier niet bij gebleven en zijn ook andere ingezonden brieven en vertogen door derden geschreven.

Inhoud
Na een kort exposé over drijfveren van schrijvers vertelt Bosch dat zijn doel is ‘nuttig te wezen, de zeden te verbeteren, mijne natuurgenooten tot braave menschen, deugdzame burgers en voortreflijke christenen te maaken’ (deel I-1). Later heet het: ‘De verlichting en verbetering van onze Landgenoten zal het doel blijven van al ons geschrijf’ (deel I-52).
Hij zal geen blad voor de mond nemen. ‘Onder het masker van voorzichtigheid moeten wij geen vleiers, geen lochenaars, geen wind-draaiers worden, schrijft Bosch, ‘van zulk eene voorzigtigheid heeft PRAAT-AL een afkeer’ (deel I-1). Aan lasteren daarentegen zal hij – liefhebber van Rabener (deel I-49) – zich niet bezondigen (deel II-1). 
Aan het einde van het eerste deel blikt Bosch terug op wat hij bijeen heeft geschreven: 

Mijn oogmerk toch was, om de oude Nederlanderen met een zedelijk oog te beschouwen, en uit hunne verrigtingen lessen voor het tegenwoordige geslagt op te samelen. Dan mijn plan verijdeld zijnde, heb ik mij, op het spoor van andere spectatoriäale schrijvers, tot algemeene zedelijke beschouwingen begeven […]. (p. 412-413)

Dit doet hem besluiten zich in het vervolg meer te gaan toeleggen ‘op een onderwijs in onderscheiden wetenschappen’, om niet al te veel te concurreren met de Menschenvriend, die gelijktijdig verschijnt.
Het resultaat is een levendig geschreven tijdschrift, waarin vertogen, redevoeringen, woordenboeklemma’s, dichtstukjes, (quasi) ingezonden brieven, vertellingen, fabels, anekdoten en samenspraken elkaar afwisselen. Hoewel sommige afleveringen een politieke inhoud hebben – bijv. deel I-23: ‘Een zachtmoedige regeering bevordert de rust in onrustige tijden’ – zijn er in de Leerzame Praat-Al geen activistische teksten te vinden. Bosch houdt niet van kibbelen, zegt hij, en bovendien ‘mijne Uitgevers begeeren zich met geen Staatszaken te bemoeien’ (p. 177).
Vooral in de afleveringen van deel 1 en 2 is de dominee in Bosch te herkennen. Hij stelt christelijke deugden en ondeugden aan de orde. De mens vindt pas zijn geluk door deugd en godvrucht (deel I-51). Maar anders dan de orthodoxie wil, mag men vrij spreken over godsdienst, aangezien men pas rekenschap aflegt over zijn uitspraken op de algemene rekendag voor een ‘alwetenden en rechtvaardigen Rechter’ (deel I-34). Spotten met godsdienst zoals Voltaire dat doet, gaat hem echter te ver (deel I-37; II-5). Hij heeft het weinig begrepen op orthodoxe predikanten, en zeker degenen die in dorpen hun gemeente onwetend houden. ‘Zij zouden dan hunne gewoone predikwijs moeten verlaten’ en niet telkens uitvaren tegen de socinianen, arminianen en andere ‘anen’ (deel I-20).

Maar ook de ideeën van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen worden uitgevent. De instelling ‘werkt ter verlichting en verbetering van eenvouwigen’ (p. 158). In deel III-10 gaat Bosch uitgebreid in op het departement tot Nut van ’t Algemeen in het Bergen op Zoom. In het licht van de idealen van het Nut moet ook een bezoek aan een dorpsschooltje in deel I-33 worden gelezen. Het is er een benauwde en morsige boel. Met afgrijzen bekijken de bezoekers de handplak waarmee kinderen worden gestraft. Een trotse schoolmeester legt uit hoe hij de kinderen bij de les houdt: ‘Het moet hier alles naar maijn paijpen danssen’ (p. 261). Het pleidooi om kinderen in te enten tegen de kinderpokken past evenzeer bij de standpunten van het Nut (deel I-47, III-40 t/m 42).
Onverdraagzaamheid is in de ogen van Bosch een grote ondeugd en verdraagzaamheid een grote deugd. Dit trekt hij door naar bijvoorbeeld kleding en opschik. In een geestig samenspraakje over mode, deel I-2, betoogt hij dat opschik voor banen zorgt (p. 163) en dat ‘een geleerde kop zeer wel een gekamde pruik’ kan dragen (p. 164). Meisjes verbieden zich mooi te kleden is onzin: ‘Ge moet haar de pracht in ’t geheel niet onthouden’ (p. 167).
Regelmatig keren onderwerpen als vrijheid en vaderlandsliefde terug. Na de vaststelling dat de ‘oorspronglijke Europeüanen’ in Noord-Amerika nu hun vrijheid terug hebben, kan Europa zich nu ook beijveren voor zijn vrijheid. Pathetisch klinkt het in deel I-15:

Dit Nederland is ons Vaderland – er is geen plaats in het zelve, waar niet het bloed onzer Vaderen gestroomd heeft – gestroomd voor ons – voor onze vrijheid – voor onze voorrechten – dat dan niemand ons Vaderland ons ontrukke – dat het ons Vaderland blijve – en dat onze laatste naneeven nog op deze grond mogen juichen: het is ons Vaderland! (p. 120)

Gelijkheid, waar de Franse revolutionairen zo voor vechten, staat ook bij Bosch hoog in het vaandel. Het enige wat telt, zijn je verdiensten, zelfs op het ‘Kerkhof der deugdzamen’ (deel I-17) waar graven niet te koop zijn maar op grond van je inzet voor de samenleving worden toebedeeld. In deel I-16 onderstreept Bosch met bijbelse voorbeelden het gelijk van de Fransen. Despotisme, dwingelandij en aristocratie vindt hij uit den boze. Slavernij vindt hij ‘wreede dwinglandij, dat gewrocht van snoode eigenbaat’ (deel II-46 t/m 48). Gelukkig zijn de natuurlijke rechten van mens en burger vastgelegd in de Verklaring van de Rechten van de mens (deel II-49). 

Nog vele andere zedenkundige thema’s worden in de Leerzame Praat-Al verkend. In willekeurige volgorde: broodgeleerden, broodschrijvers, broodpredikanten, vijandliefde, besturing der hartstochten, opschepperij, vrolijkheid, wraak, vrouwen, gezelschappen en dameskransjes, roddel, oorlog voeren, vrijheid van meningsuiting, drukpersvrijheid, de jojo, Nederlandse taal, poëzie, schilderkunst en muziek, veelwijverij, vreemd gaan, koophandel, familiehuwelijken en wellust.
Opmerkelijk is de reactie van een ‘Vaderlandsche Dame’, die zich er in deel I-9 over beklaagt dat Bosch in zijn vertoog over de vrijheidslievende Batavieren te veel schrijft over mannen, waarna een uitgebreide uiteenzetting volgt over de deugden van de vrouwelijke Batavieren.

Relatie tot andere periodieken
In deel III-52 schrijft Bosch ‘Ik zal met mijne Vriendin PETRONELLA MOENS met het volgend jaar 93 een nieuw weekblad, en wel onder den naam van VADERLANDSCHE PRAAT-AL beginnen […]’ (p. 416). In nr. 1 van de Vaderlandsche Praat-Al wordt al in de openingsalinea verwezen naar de Leerzame Praat-Al, die de pen zojuist heeft neergelegd (p. 1).

Exemplaren
¶ Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: 26 G 27-29
¶ Full text deel 1, deel 2 en deel 3

Literatuur
¶ Lotte Jensen, lemma ‘Petronella Moens’, in: Wiep van Bunge e.a. (red.), Dictionary of seventeenth and eighteenth-century Dutch philosophers (Londen 2003), p. 703-704
¶ Ans J. Veltman-van den Bos, Petronella Moens (1762-1843), De Vriendin van ‘t Vaderland (Nijmegen 2000), p. 172-173
¶ H.F.J.M. van den Eerenbeemt, ‘Bernardus Bosch: Nutsfiguur, schrijver en politicus’, in: De Gids 134 (1971), p. 489-499.

Rietje van Vliet