Lektuur bij het Ontbijt en de Thetafel (1804-1808)

Titelbeschrijving
Lektuur bij het Ontbijt en de Thetafel.

Periodiciteit
Er zijn 10 afleveringen (‘delen’ of ‘stukken’) verschenen. 
De frequentie was zeer onregelmatig. Het voorwoord van nr. 1 is gedateerd 3 februari 1804, dat van nr. 2 is op 5 augustus 1804 gedateerd. Nr. 3 is blijkens het impressum ook in 1804 verschenen, de nrs. 4-6 verschenen in 1805, nr. 7 in 1806, de nrs. 8-9 in 1807 en nr. 10 in 1808.

Bibliografische beschrijving
De afleveringen bevatten 132 of meer pagina’s in groot octavo (excl. voorwoord in de nrs. 1 en 2, en de inhoudsopgave). De eerste afleveringen zijn dikker dan de rest. Het aantal vertogen, elk apart genummerd, binnen een aflevering varieert. De paginanummering begint per aflevering opnieuw. Tezamen bevatten de afleveringen bijna 1300 pagina’s tekst.

Boekhistorische gegevens
Impressum: ‘Te Amsterdam, Bij M. Schalekamp’.
Prijs per aflevering: aanvankelijk ƒ 1:2, later ƒ 1:- (Saakes’ Naamlijst van 1804, p. 30; 1808, p. 423).
Het voorwoord van nr. 1 is duidelijk over de doelgroep: ‘Neen! niet voor U, wijsgeerige Vrienden; noch ook voor U, Geleerden van professie; althans niet voor U, hooggeleerde Mannen, die, door edeler spijze verlekkerd, den neus ophaalt bij het zien van dagelijksche kost […]’. Het beoogde lezerspubliek is met andere woorden: het volk.

Medewerkers
De auteur maakt zich reeds op de titelpagina bekend: de kantiaan Paulus VAN HEMERT (1756-1825). Hij was na een studie theologie te Leiden en Utrecht predikant onder andere in Wijk bij Duurstede, maar hij verliet in 1784 het ambt uit onvrede met de gereformeerde beginselen. Hij publiceerde en polemiseerde in die jaren met de Utrechtse hoogleraar Gisbertus Bonnet over theologische vraagstukken. Hij sloot zich aan bij de Remonstrantse Broederschap en werd in 1790 tot hoogleraar filosofie en letteren benoemd aan hun seminarium te Amsterdam. 
In 1796 legde hij zijn taken neer vanwege de ziekte van zijn vrouw en vertrok naar Emmerich. Na haar dood vestigde hij zich als onafhankelijk docent en publicist in Amsterdam. 
In 1792 had hij de filosofie van Immanuel Kant in het tijdschrift Bijdragen tot het Menschelijk Geluk van Jan Konijnenburg, zijn collega aan het seminarium, geïntroduceerd en een samenvatting van Kants filosofie gepubliceerd. In 1799 achtte hij de tijd rijp voor een tijdschrift op niveau over de wijsbegeerte van Kant en begon hij met een aantal geestverwanten het Magazijn voor de Critische Wijsgeerte (1799-1803). 
Van Hemert zag de verbreiding van Kants gedachtegoed als zijn persoonlijke missie. Beïnvloed door het gelijkheidsbeginsel van de revolutie, wilde hij zijn aandacht niet alleen aan de goed onderlegde lezer schenken, maar eveneens aan de gewone burger. Voor hen begon hij het tijdschrift Lektuur bij het Ontbijt en de Thetafel. Aan het eind van zijn leven zou hij als secretaris van de Maatschappij van Weldadigheid proberen een bijdrage te leveren aan herkansingen voor de paupers uit de grote steden. Landbouwkolonies in Drenthe waren daarop een antwoord. Hij overleed op 69-jarige leeftijd in 1825 in Den Haag.
Behalve deze sociale belangstelling en pogingen Kant voor de gewone man te verklaren, was Van Hemert een man met een scherpe pen. Zijn ironie, zijn minderheidspositie als verguisd Kantiaan, zijn bespottingen (vanwege zijn bochel), zijn ergernis over de domheid van de kerk en het conservatisme van de intelligentsia maakten van hem een gefrustreerde, felle polemist. Met de hoogleraren theologie Bonnet, Van Hamelsveld (in de nrs. 2 en 3 van Lektuur van het Ontbijt en de Thetafel) en later met de classicus Wyttenbach kruiste hij de degens op een manier die menig deftige vaderlander de wenkbrauwen deed optrekken. 
Van Hemert was evenals Konijnenburg in de eigen, vaak conservatieve, gelederen niet bij iedereen geliefd vanwege zijn radicale opvattingen en vanwege zijn voortrekkersrol bij een verlicht en vrijzinnig denken.

Inhoud
Lektuur bij het Ontbijt en de Thetafel is meer een algemeen en cultureel tijdschrift dan de voorganger ervan, het Magazijn voor de Critische Wijsgeerte. Alleen in nr. 1 komen nog citaten en verwijzingen naar geleerde buitenlandse periodieken voor, later niet meer. Meer dan 65 procent van de bijdragen heeft de vorm van een essay, 15 procent bestaat uit verhalen die aan de geschiedenis zijn ontleend. Daarin gaat het over mensen die het gewaagd hebben tegen de stroom in te roeien. Verder tellen de 10 nrs. ‘zedelijke’ en ‘oosterlijke’ vertellingen, satire, 20 gefingeerde brieven en enkele gedichten. 
In het blad neemt Van Hemert het thema van de Verlichting weer op. Hij memoreert uitvoerig de tegenwind die was opgestoken tegen de nieuwe filosofie. Zoals men vroeger te keer ging tegen ‘heele en halve Pelagianen’, trekt men nu ten strijde tegen neologen in de theologie en tegen Kants aanhangers in de filosofie (nr. 4, p. 127). Spottend citeert hij predikanten die daarover op de kansel onzin verkondigden. 
Daarnaast verwoordt Van Hemert zijn respect voor andere culturen vanuit de idee dat de mensheid een eenheid vormt. Door het ‘verheven Waereldburgerschap der Rede’ te erkennen zetten wij stappen op weg naar geluk voor de gehele mensheid (nr. 8, p. 80). Hij sluit aan bij Seneca’s woorden, ‘wij belijden de wereld als ons vaderland’. 
In de jaren dat een nieuw nationalisme zich deed gelden, werd Van Hemert een roepende in de woestijn. Hij en Konijnenburg, beide kosmopolieten, vonden in die jaren een nieuw geestelijk tehuis bij de vrijmetselaars. Remonstranten zagen zich als de ware erfgenamen van de Reformatie en waren verklaarde tegenstanders van Rome. Zo ook Van Hemert. Maar zijn kritiek gaat in artikelen en vertellingen vooral uit naar de anti-protestantse geest bij gereformeerden en Lutheranen die een ‘agterlijkheid onzer natie in godgeleerde Verlichting’ lieten zien. Bij zijn opmerkingen over de bijbelse geschriften noemt hij, aansluitend bij neologen als Wilhelm Abraham Teller, de mythen in het boek Genesis waarover ook Konijnenburg zijn populaire Gesprekken over de mythen in den Bijbel (1809) zou publiceren. Erkenning van een bepaalde verteltrant, zoals mythe en legende, doet niets af aan het waarheidsgehalte van de tekst en zou ‘de achtbaarheid des bijbels geenszins krenken’, zo meenden zij. 
Bij de verdediging van het burgerrecht voor Joden (nrs. 7-8) hekelt Van Hemert discriminerende stukken in de schouwburg en verwijst hij met instemming naar Lessings Nathan der Weise (1779) en Die Juden (1749). Kritiek uit hij in de richting van Amsterdamse rabbijnen die het arme joodse volk voorhielden dat lijden ‘het ware sieraad’ van het joodse volk is, terwijl zij zelf een comfortabel leven leidden (nr. 8, p. 4). Godsdienst werd misbruikt om een arm en onwetend volk tevredenheid aan te praten, aldus Van Hemert. Hij prijst dokter Lémon en advocaat Meijer, die een tegengeluid lieten horen. Ook wij zouden de Jood als onze broeder moeten behandelen, meent Van Hemert.
Een terugkerend thema is ook de verbreiding van het christendom. De zending stond op gespannen voet met de verdraagzaamheid voor het eigen karakter van andere culturen en godsdiensten. Opdringen van geloof en uitsluiten van andersdenkenden was uit den boze. De woorden van Paulus over de Wet die in ieders hart geschreven staat, verdiende aandacht. 
Armoede was een ernstige bedreiging voor de ontvankelijkheid van geloof. Laat de zending geen kerken, maar schuren bouwen, de akkerbouw leren in plaats van de erfzonde en de verzoening. Hadden Hindoes, bij wie hun geloof zachtmoedigheid en mensenliefde ‘inprentte’, het christelijk geloof wel nodig? De Quakers uit Pennsylvania krijgen van Van Hemert een pluim. Zij stuurden landbouwers uit in plaats van predikers. De zendelingen moesten maar terugkeren naar hun ‘lijnbanen, tot de weefgetouwen, en tot andere ambagten, die zij, ter kwader ure, met de zielenjagd hebben verwisseld’ (nr. 9, p. 116). 
In de loop der jaren neemt bij Van Hemert zijn aanvankelijke sympathie voor Napoleon, die de revolutie zou voltooien, af en maakt plaats voor kritiek op de alleenheerser. De polemiek met Van Hamelsveld over de Verlichting en de waarde van het orthodox geloof, al in 1792 begonnen met een kritiek van Van Hamelsveld op Van Hemerts lijkrede bij de dood van Abraham Arent van der Meersch, keert terug. Van Hemert vergelijkt zijn opponent met een kwakzalver en beveelt hem een consultatie bij een dokter in Berlijn aan, die zijn behandeling ‘psijchisch’ noemde (nr. 3, p. 123). 

Was de schrijver in 1808 uitgepraat of teleurgesteld? ‘Het is wel niet doenlijk, de brandende fakkel der waarheid door een gedrang van menschen te dragen, zonder den baard, het hoofdhair of de klederen van den een’ of ander’ te verzengen’, schrijft hij (nr. 3, p. 91). 
Het verdwijnen van het tijdschrift past in het algemene beeld van de ontwikkeling van tijdschriften in die jaren. Bij de economische teruggang door de napoleontische oorlogen bekeken lezers hun uitgaven kritischer. De geringe acceptatie van Kants filosofie werd een feit. Het nieuwe nationalisme kreeg de wind in de zeilen. Bij de remonstranten keerden traditionele interpretaties in de theologie terug. 
Een nieuw tijdschrift leek voor uitgever en redacteur voorlopig geen zin te hebben. Van Hemert werd in 1818 secretaris van de Maatschappij van Weldadigheid die door de vrijmetselaar Johannes van den Bosch (1780-1844) was opgericht.

En wat toch zou de onbeschaafde Mensch, om zig gelukkig te achten, meer kunnen verlangen, dan een onbekrompen genot der eenvoudigste natuurgaven, op de allergemaklijkste wijze verkregen, en door geenerlei onäangenaam gevoel van tegenwoordig leed, noch door vreze voor een nakend onheil afgebroken? (nr. 8, p. 63). 

Wij weten uit de geschiedenis van deze landbouwkolonies van de Maatschappij in Drenthe en Overijssel dat het hier door Van Hemert geschetste ideaal voor de stedelijke paupers, die er heen werden getransporteerd, zeer moeilijk bereikbaar zou blijken. Kants praktische rede beet hier in het zand. Van Hemert vervulde deze functie, bijgestaan door de op een zijspoor geraakte Willem Anthonie Ockerse, een van de voormannen van de Bataafse Revolutie, tot zijn dood in 1825.

Relatie tot andere periodieken
Van Hemert schrijft in zijn Magazyn voor de Critische Wijsgeerte (1799-1803) een artikel over de verlichting van het volk. In de Lektuur bij het Ontbijt en de Thetafel brengt hij zijn ideeën in de praktijk.
In nr. 10 (‘Domme Schurkerij van eenen Recensent in de algemeene hedendaagsche vaderlandsche Bibliotheek’) reageert Van Hemert op de kritiek die de Hedendaagsche Vaderlandsche Bibliotheek van Wetenschap, Kunst en Smaak (1805-1811) had geleverd op Lektuur bij het Ontbijt en de Thetafel
Petrus de Wacker van Zon (alias Bruno Daalberg) verwijst in de titel van zijn tweedelige Nog wat lectuur op het ontbijt en de theetafel van den heer professor Van Hemert (1806-1807) naar het blad van Van Hemert.

Exemplaren
¶ Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: 9199 D 26-28
¶ Full text nrs. 1-5  en nrs. 6-10

Literatuur
¶ Angelie Sens, De kolonieman. Johannes van den Bosch (1780-1844), volksverheffer in naam van de Koning (Amsterdam 2019)
¶ Adwin de Kluyver (red.), Koloniën van Weldadigheid. Themanummer Noorderbreedte (2015) 
¶ Annemieke Kouwenberg, ‘De kennis der Duitsche taal is voor een geleerden hedendaags onontbeerlijk’. Duitse natuurwetenschappen en pedagogiek in Nederlandse genootschappen rond 1800 (Amsterdam/Utrecht 2010)
¶ Viktoria E. Franke, Een gedeelde wereld? Duitse theologie en filosofie in het verlichte debat in Nederlandse recensietijdschriften, 1774-1837 (Amsterdam/Utrecht 2009)
¶ Peter Buijs, De eeuw van het geluk. Nederlandse opvattingen over geluk ten tijde van de Verlichting, 1658-1835 (Hilversum 2007)
¶ Annemieke Kouwenberg, ‘Kant voor beginners. Paulus van Hemert als propagandist van de Verlichting’, in: Literatuur 21 (2004), p. 10-12
¶ Simon Vuyk, Verlichte verzen en kolommen. Remonstranten in de letterkunde en tijdschriften van de Verlichting 1720-1820 (Amsterdam 2000)
¶ Simon Vuyk, De verdraagzame gemeente van vrije christenen. Remonstranten op de bres voor de Bataafse Republiek (Amsterdam 1995)
¶ G.J. Johannes, De barometer van de smaak. Tijdschriften in Nederland 1770-1830. (Den Haag 1995)
¶ Pieter van Wissing, ‘“Heethooftige en speculateur”. Petrus de Wacker van Zon (1758-1818)’, in: Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw 24 (1992), p. 175-199 
¶ J. Plat en M.R. Wielema (ed.), Paulus van Hemert. Gezag en grenzen van de menselijke rede (Baarn 1987)
¶ H.IJ. Groenewegen, Paulus van Hemert, als godgeleerde en als wijsgeer (Amsterdam 1889).

Simon Vuyk