Maandelyksche ’t Zamenspraaken, tusschen de Dooden en de Leevenden (1726)

Titelbeschrijving
Maandelyksche ’t Zamenspraaken, tusschen de Dooden en de Leevenden, Bestaande in Vertoogen tusschen alderhande Mogendheden, Keyzers, Koningen, Vorsten, Ministers, Getabberden, Gedegenden, Konstenaars, Wysgeeren, &c. en in vrolyke ’t zamenspraaken tusschen beruchte Vrouwen en befaamde Dieren.

Periodiciteit
Het maandblad verscheen van juli t/m december 1726 (6 nrs.). Hanou (1985) vermoedt dat overbezetheid van de auteur de reden was voor het beëindigen van de Zamenspraaken.

Bibliografische beschrijving
Het geheel telt 760 pagina’s in groot octavo. Alle afleveringen hebben een eigen titelpagina, met daarop vermeld de personages van het dodengesprek en de verschijningsmaand.

De afleveringen, van circa 124 pagina’s elk, bevatten soms meerdere gesprekken.
Het ongepagineerde voorwerk bestaat uit de titelplaat en een voorrede ‘Aan den Leezer’. De titelplaat hoort bij het dodengesprek uit nr. 1: over Jacob II (met op het schild Joris en de draak) en de Pretender. Vermoedelijk hebben alle afleveringen een eigen titelplaat gehad, zoals dat het geval was in Weyermans concurrent, de Maandelyksche Berichten uit de andere Waerelt (1721-1771). Dit is wegens het geringe aantal exemplaren dat bewaard is gebleven, nu niet na te gaan.

Boekhistorische gegevens
Het impressum op de titelpagina’s luidt: ‘Tot Amsterdam, gedrukt voor den autheur, en zyn te bekomen by Hendrik Bosch, en by de voornaamste boekverkoopers in de Nederlandsche steden’.
Er bestaat een heruitgave van nr. 6 in Pieter Paulus Rubens de kosmische schilder (Antwerpen 1977).

Medewerkers
De Maandelyksche ’t Zamenspraaken zijn geschreven door satirisch schrijver en (voormalig) bloemschilder Jacob Campo WEYERMAN (1677-1747). Hij leunde sterk op, aldus Geesink (1997), de Academie des sciences et des arts, contenants les vies, & les eloges historiques des hommes illustres (Amsterdam 1682) van Isaac BULLART (1599-1672).
De vorm waarin Weyerman die informatie heeft gegoten, is geïnspireerd op de Gespräche im Reiche der Toten (1718-1739). Dit enorm populaire tijdschrift, dat overigens niet satirisch maar vooral informatief is, staat vanouds op naam van David FASSMANN (1685-1744) maar is in werkelijkheid, aldus Suitner (2016), door andere auteurs geschreven.
In de tijd dat hij met de Zamenspraaken bezig was, woonde Weyerman in Breukelen, aan de Vecht. Dit verklaart de verwijzingen in de tekst naar deze locatie.

Inhoud
Van oudsher zijn dodengesprekken – tussen doden onderling of tussen doden en levenden – een satirisch genre. De dialogen waren in de achttiende eeuw zeer populair. Voor een aantal passages is Weyerman te rade gegaan bij Engelstalige bronnen: dankzij zijn Schotse moeder beheerste hij die taal uitstekend. Zo noemt hij zelf in een noot bij nr. 1 (p. 60, 63) The secret history of Whitehall (Londen 1717). Bekend is dat hij ook teksten bewerkte van de dichter en diplomaat Matthew Prior (1664-1721) en de deïst John Toland (1670-1722). Franse werken dienden eveneens als bron, zoals de Academie des sciences et des arts (1682) van Isaac Bullart.

  • Nr. 1 bevat een eerste samenspraak tussen ‘Jakob den Tweede en den ridder van St. Joris’ en een tweede samenspraak tussen ‘Baron van Ripperda en Tys Prior’. Tussendoor biografietjes van Engelse figuren. Opmerkelijk is dat Weyerman zelf aan deze tweede dialoog deelneemt als een ‘Nederlandsche Konstenaar’.
  • Nr. 2 bevat een vervolg op de samenspraak tussen ‘Baron van Ripperda en Tys Prior’, een derde samenspraak tussen ‘Kidi en Saaki’, en een vierde samenspraak tussen ‘Balsemina en een Steenbok’.
  • Nr. 3 bevat een vijfde samenspraak: tussen ‘Hendrik den Achtste en Karel den Tweede’, voorafgegaan door een niet aangekondigde samenspraak tussen een boekverkoper en een schrijver, met het vertoog ‘Het karakter van de verontwaardiging’ over de vertalingen en domme werken als ‘den Vermaakelyken Avonturier, Egmonts tabakspapiere Nieuwstydingen en de Twee Simons eeuwigduurende Beuzelschriften’ waaraan de lezer de voorkeur geeft. Deze uitweidingen worden gevolgd door een ‘vermaakelyke zamenspraak tusschen Thomas Houward en Thomas Wolsley’.
  • Nr. 4 bevat de zesde samenspraak: tussen ‘Barthold Schwarts, den vinder van het buskruyt. Laurens Koster, den ontdekker van de drukkonst. En Kristoffel Kolumbus, den eerste wegwyzer der Spaansche Indien’. De aflevering eindigt met een ‘Karakter van Kristoffel Plantyn’ en een ‘Karakter van Paulus Manutius’, de zoon van de beroemde incunabeldrukker Aldus Manutius uit Venetië.
  • Nr. 5 bevat de zevende samenspraak, dit keer tussen Dante Aligheri, en Francis Petrarcha, twee Toskaansche dichters. En Pierre Ronsard, den prins der Fransche Poëeten’.
  • Nr. 6 bevat de achtste samenspraak: tussen Pieter Pauls Rubens, Anthony van Dyk, en Godefroi Kneller, drie beruchte schilders’. De gespreksstof zou hij later ook gebruiken in zijn Levens-beschryvingen der Konst-schilders(1729-1769). Deze laatste aflevering bevat ook een ‘Karakter van den Czaar van Groot Ruslant’ en enkele dichtstukjes (bijv. ‘Op het konterfytsel van den Hartog van Ormond’).

De samenspraken bestaan niet alleen uit dialogen maar ook uit soms slordig bijeen gesprokkelde biografieën van historische personen, karakters, liefdesgeschiedenissen, sprookjes, vertogen, dichtstukjes, karakters etc. Sommige uitweidingen eindigen abrupt en er zijn zelfs dialogen die ondanks de titel het fictieve kader van een dodengesprek missen. Zo is de samenspraak tussen ‘Balsemina en een Steenbok’ nauwelijks een dialoog maar is voornamelijk gevuld met een vertoog over glas.
Hanou (1985): ‘de gesprekspartners [worden], lijkt het, nog slechts samengebracht om de auteur de gelegenheid te geven hun eigen of andermans biografieën te schetsen, in amuserende stijl’ (p. 168). Hoewel deze observatie alleen nr. 1 geldt, gaat ze tot op zekere hoogte ook op voor de overige samenspraken. Ondanks dergelijke compositorische manco’s is het geheel informatief en onderhoudend. De stijl is echter minder exuberant dan in tijdschriften als de Ontleeder der Gebreeken (1724-1726) en de Echo des Weerelds (1725-1727). Naar aanleiding van een contemporaine reactie op zijn stijl merkt Weyerman op:

Den Schryver zal Zonneklaar aantoonen, Dat zyn Zamenspraaken niet zyn opgepropt met duystere, ingewikkelde, en niet al te stichtelyke Uytdrukkingen, gelyk als een onkundige Boekworm die misdoopt in zyn Voddemarkts Briefje, getytelt, den Akademie Courier; maar in tegendeel Byzonderheden behelzen, tot nog toe by geen Schryvers behandelt op een ordentlyke en op dezelve tyd vrolyke Schryfwyze. (p. 502)

Relatie tot andere periodieken
Gelijktijdig met de Maandelyksche ’t Zamenspraaken werkte Weyerman in 1726 aan zijn weekblad Den Echo des Weerelds (1725-1727).
Weyerman vond de Maandelyksche Berichten uit de andere Waerelt, die min of meer gelijktijdig met zijn eigen Zamenspraaken uitkwamen, ‘doods als den tytel’. Dit blijkt onder meer uit zijn ‘Aan den Leezer’. Er kwam bovendien geen eind aan: de concurrent verscheen van 1721 t/m 1771. In 1747, het jaar van Weyermans overlijden, zou de samensteller van de Maandelyksche Berichten een reeks kunstenaarsgesprekken opnemen, die uit het oeuvre van Weyerman gelicht zijn.
Anders dan de Maandelyksche ’t Zamenspraaken is de Maandelyksche Berichten wel een redelijk getrouwe vertaling van de Gespräche im Reiche der Toten (1718-1739). Weyerman geeft veel meer dan een vertaling. Ze zullen, zo belooft hij, ook ‘nieuwe Vertellingen en ongemeene Voorvallen [bevatten] die nooit de Pynbank van de Drukpars, veel min eenige Overzetting hebben doorstaan’.

 Exemplaren
STCN 165620382
Full text

Literatuur
¶ Riccarda Suitner, Die philosophischen Totengespräche der Frühaufklärung (Hamburg 2016)
¶ Peter Altena, ‘”Veynzen en ontveynzen” voor gevorderden. De leugenkunsten van Jacob Campo Weyerman en Johan Hendrik baron van Syberg’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 37 (2014), p. 28-35
¶ Piet Schrijvers, ‘Weyerman over Lucretius en andere atheïstische pesten’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 33 (2010), p. 1-10
¶ Marja Geesink, ‘”Verscheyde Byzonderheden, tot nog toe by geen schryvers aangeraakt”. Weyerman en Isaac Bullart’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 20 (1997), p. 115-121
¶ Frank van Lamoen, ‘In de geest van Lucianus’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 20 (1997), p. 75-82
¶ Marco de Niet, ‘De Pynbank van een vruchtelooze Verwachting. Weyerman en de kwellingen van Jacobus III’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 20 (1997), p. 82-88
¶ Adèle Nieuweboer, ‘Weyerman tussen macchiavellisme en vrijdenkerij?’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 20 (1997), p. 88-93
¶ Rudolf Dekker, ‘Weyerman tussen Van Overbeke en Derrida. De samenspraak tussen Kidi en Saaki’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 20 (1997), p. 93-96
¶ Rietje van Vliet, ‘Glazige weiden. De samenspraak tussen Balsamina en de steenbok’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 20 (1997), p. 97-106
¶ Barbara Sierman, ‘Weyerman en Wolsey’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 20 (1997), p. 106-115
¶ Marja Geesink, ‘Verscheyde Byzonderheden, tot nog toe by geen schryvers aangeraakt. Weyerman en Isaac Bullart’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 20 (1997), p. 115-122
¶ Ton J. Broos, ‘Schilderachtige portretten’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 20 (1997), p. 122-132
¶ René Veenman, ‘Het dodengesprek in Nederland’, in: De Achttiende Eeuw 29 (1997) 1, p. 35-58
¶ André Hanou, ‘Weyermans Maandelyksche ’t Zamenspraaken (1726)’, in: Peter Altena, Willem Hendrikx e.a. (red.), Het verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman Het verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman (Amsterdam 1985), p. 160-190.

Rietje van Vliet
update 26-4-2020