Titelbeschrijving
Magazyn voor de Critische Wijsgeerte en de Geschiedenis van dezelve.
Periodiciteit
Er zijn 6 delen verschenen: in 1799 (deel 1 en 2), 1800 (deel 3), 1801 (deel 4), 1802 (deel 5) en 1803 (deel 6). Voor nr. 1 werd reeds op 29 oktober 1798 geadverteerd in de Leydse Courant.
Elk deel bestaat blijkens de inhoudsopgaven uit 3 afleveringen (‘stukken’).
Bibliografische beschrijving
De delen tellen circa 400 pagina’s in groot octavo. Ze bevatten met elkaar 69 artikelen, variërend van 4 tot bijna 200 pagina’s.
Op de titelpagina’s van de delen staat het volgende citaat van Francis Bacon:
Pro certo habeant homines, non sectae nos alicujus, aut placiti, sed utilitatis et amplitudinis humanae fundamenta moliri – Praeterea bene sperent, neque instaurationem nostram ut quiddam infinitum et ultra mortale animo concipiantl quum revera sit infiniti erroris finis et terminus legitimus.
Baco de Verulamio
De vertaling luidt overeenkomstig Verweij (2012): ‘De mensen moeten ervan overtuigd zijn dat wij ons niet voor de grondslagen van een of andere leer of overtuiging inspannen, maar voor die van het nut en de verhevenheid van de mensheid. – Mogen ze vervolgens goede hoop houden en zich niet inbeelden dat onze vernieuwing iets oneindigs en iets bovenmenselijks is, immers, in werkelijkheid is zij het einde en een wettige afsluiting van een onbegrensde dwaling’.
Het motto was ook door Kant gebruikt in zijn Kritik der reinen Vernunft (1781).

Boekhistorische gegevens
Impressum: ‘Te Amsterdam, Bij M. Schalekamp’.
De prijs per aflevering varieert en is afhankelijk van het aantal pagina’s. Zo kost blijkens Saakes’ Naamlijst van juni 1799 deel 1-3 ƒ 1:- en deel 2-1 slechts ƒ -:18 (p. 45).
Medewerkers
De hoofdredacteur (de ‘uitgever’) maakt zich reeds op de titelpagina bekend: de kantiaan Paulus VAN HEMERT (1756-1825).
Van Hemert studeerde theologie in Leiden en Utrecht, werd gereformeerd predikant in Baarn, daarna (1782) te Wijk bij Duurstede. Zijn onvrede met de gereformeerde beginselen leidde tot zijn vertrek uit het ambt. Behalve zijn afwijzing van de leer der voorbeschikking, stond hij sympathiek tegenover de ideeën van de Engelse unitariër Joseph Priestley. Onder het pseudoniem Paulus Samosatenus, een verketterde bisschop uit de derde eeuw, verdedigde hij diens adoptiaanse christologie.
Na de periode dat Van Hemert in geschrifte de degens kruiste met de Utrechtse hoogleraar Gisbertus Bonnet – zie zijn Rede en haar gezag in den godsdienst (1784-1787) – werd hij te Rotterdam lid van de Remonstrantse Broederschap en gaf les aan haar studenten in de theologie. Op de Grote Vergadering van 1790 werd hij samen met Jan Konijnenburg benoemd tot hoogleraar aan het remonstrants seminarium te Amsterdam. Van Hemert gaf de colleges filosofie en letteren, Konijnenburg de colleges theologie en kerkgeschiedenis.
Vanwege de ziekte van zijn vrouw legde Van Hemert in 1796 zijn werk neer en vertrok naar Emmerik. Na haar overlijden vestigde hij zich in Amsterdam als onafhankelijk docent en publicist. Inmiddels was zijn oratie uit 1791 over de accommodatieleer door het Teylers Godgeleerd Genootschap te Haarlem bekroond, evenals zijn essay over ‘den Grondregel der Protestanten, dat ieder Christen […] verpligt is, voor zich zelven te oordeelen […]’.
In Konijnenburgs maandblad Nieuwe Bijdragen tot het Menschelijk Geluk (1792-1794) introduceerde Van Hemert met drie artikelen de filosofie van Immanuël Kant in Nederland (deel 1, p. 26-36, 37-78 en 202-214). Dat begin groeide uit tot zijn levenstaak. Eerst schreef hij Beginzels der kantiaansche wijsgeerte (1796-1798), voordat hij in 1799 aan het tijdschrift Magazijn voor de Critische Wijsgeerte begon. Hij oordeelde de receptie van Kant in Nederland voldoende om met een aantal geestverwanten dit tijdschrift te beginnen. Hierna zou hij verder gaan met de verbreiding van Kants filosofie in een populariserend tijdschrift, Lektuur bij het Ontbijt en de Thetafel (1804-1808).
Van Hemert was gefascineerd door het gelijkheidsbeginsel van de Verlichting. Dat bleek uit de opzet van het tweede tijdschrift: iedereen moest kennis kunnen nemen van Kants denkbeelden. Ook uitte hij zijn protest daartegen dat Joden geen lid van Felix Meritis, de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen of vrijmetselaar mochten worden. Hij trad zelf in die jaren toe tot de Amsterdamse loge La Charité. Tenslotte koos hij er in 1818 voor om in plaats van als publicist te werken een benoeming aan te nemen als secretaris van de Maatschappij tot Weldadigheid, die met haar landbouwkolonies in Drenthe de schrijnende armoede in de steden probeerde te bestrijden. Dat was Kant op grassroots level, de zedelijke verplichting de verworpenen der aarde te steunen. Die functie zou hij tot zijn dood in 1825 vervullen.
Ongeveer de helft van het tijdschrift is geschreven door Van Hemert; de andere helft is gevuld met bijdragen van anderen. Acht bijdragen zijn van de hand van de advocaat en publicist Johannes KINKER (1764-1845). De geneesheer en scheikundige Johan Rudolph DEIMAN (1743-1808) schreef er vier. Willem SERVAAS (1739-1825), arts te Delfshaven, en de lutherse predikant uit Amsterdam Johan Frederik Lodewijk SCHRÖDER (1774-1845) leverden elk drie bijdragen.
De volgende auteurs leverden elk twee bijdragen: Jacob Elisa DOORNIK (1777-1827), medisch doctor uit Amsterdam, de latere staatsman Anton Reinhard FALCK (1777-1843) uit Amsterdam, en de Lutherse proponent uit Hoorn Hendrik Justus MATTHES (1780-1854).
Verder zijn er bijdragen afkomstig van: Johann Heinrich HEUMANN (1751-±1804), ‘Phil. doctor in Amsterdam’, de latinist Jeronimo DE BOSCH (1740-1811), J. LE FEVRE (?) uit Amsterdam, de waterstaatkundige Hendrik EWIJK (1772-1859) uit Delft, de dichter Hieronymus VAN ALPHEN (1746-1803), de Groningse advocaat Tammo SYPKENS (1780-1842), de jurist en politicus Meinardus SIDERIUS (1754-1829), de lutherse predikant uit Amsterdam Johan Frederik Lodewijk SCHRÖDER (1774-1845), de Zwolse advocaat en schrijver Rhijnvis FEITH (1753-1824) en Johannes GLOVER (1759-1828), landbouwer te Driel bij Arnhem.
Met de propaganda voor en de receptie van Kant werd de spot gedreven in een prent die een ingedommeld gehoor schetst, terwijl op de katheder Johannes Kinker zich inspant om de filosofie van Kant – portret aan de muur – uit te leggen. Van Hemert luistert staande op de achtergrond toe. Zowel Kinker als Van Hemert zijn te herkennen aan hun gebochelde rug.

Inhoud
Verweij (2012) noemt het Magazijn het ‘eerste tijdschrift in Nederland dat gewijd is aan één bepaalde filosoof, met de bedoeling de verspreiding van diens gedachten te begunstigen’. Het was de spreekbuis van het kantianisme in Nederland. Het doel is, aldus Van Hemert in het Voorberigt van deel 1, om
het vaderlandsche Publiek, in zoo verre hetzelve voor het licht der, nu hervormde, Wijsgeerte vatbaar is, en, waarlijk, wil verlicht worden, met de Critiek der zuivere, en der practische, Rede, door den alöm beroemden Zelfdenker onzer eeuw uitgedacht, nader te doen bekend worden; de gronden, en het gebruik, van dezelve duidelijker te maaken; de twijfelingen, en bedenkingen, die bij ernstige Waarheidzoekers nog mogten plaats hebben, door eene redelijke overtuiging, uit den weg te ruimen; en, op deze wijze, licht, en wetenschap, maar, vooräl, ook ware deugd, en zedenlijkheid, van welken alle wetenschap hare voornaamste waarde ontleenen moet, onder het bataafsche Volk, naar mijn vermogen, te helpen bevorderen. (deel 1, p. II)
De artikelen variëren sterk. Verweij (2012) noemt beschrijvende teksten, didactische teksten, polemische bijdragen, vertalingen, brieven en ook een tweetal gedichten. Niet alle artikelen volgen strikt de filosofie van Kant, maar zijn meer een uitwerking daarvan. Sommige bijdragen zijn een vertaling of bewerking van werken van Kant. Allerlei ‘technische’ termen van Kant zijn rechtstreeks overgenomen, waardoor er in het taalgebruik veel neologismen en germanismen voorkomen. Niet iedere contribuant is een kantiaan: Van Alphen schrijft juist een felle brief tegen de ideeën van Kant.
Kant was voor Van Hemert het hoogtepunt van de Verlichting. Behalve aan een uiteenzetting van Kants wijsgerige ideeën – niemand kon dat tot op heden zo helder als Van Hemert, aldus Plat/Wielema (1987) – wijdde hij een aantal artikelen expliciet aan de Verlichting: zal de mensheid in de loop der tijden beter worden?
Gij, intusschen geëerde Landsgenooten, wie de zedenlijke verbetering der menschen ter harte gaat […] begunstigt dezen mijnen arbeid, en helpt mij, in de voordplanting van begrippen, die aan het Ongeloof, en de Loszinnigheid onzer eeuw, zoo wel als aan het Bijgeloof, en de Dweperij […] den doodsteek dreigen, en den mensch, allengskens, doen naderen tot dat heerlijke idé, waar toe hij, door de bevelstem zijner eigen rede, geroepen, en verpligt wordt! (deel 1, p. V-VI)
Alleen het licht van ons redelijk geloof kan op die vraag antwoord geven. Zo staat ‘de beeldnis der Godheid in onze zielen […] gegrift’ (deel 1, p. 316). De oude verhalen, ook de oude Godsbeelden hebben afgedaan. Voor de trapsgewijze vooruitgang der mensheid sloot hij aan bij Condorcets Esquisse d’un tableau historique des progrès de l’esprit humain (1795). Met David Hume was deze als wegbereider van Kant voor Van Hemert belangrijk. Het was Kants praktische rede die het mensen in ieder tijdvak mogelijk maakte mee te werken aan ‘la destruction de l’inégalité dans une même peuple’.
Kants thema van de wereldvrede beschreef hij uitvoerig (deel 3, p. 39-71). Wereldvrede kwam met een levensbeschouwing op grond van onze ervaring niet verder, maar de kritische wijsbegeerte kon het ideaal denken van ‘één groote Waereldrepubliek’ en een ‘burgerlijke vereeniging, op gelijke regten van allen gegrond’ (deel 3, p. 49). Onnodig was de discussie over dogmatisch materialisme, fatalisme, atheïsme en metafysica geworden. Met ons nederig geloof in een gepostuleerde God en onze onsterfelijkheid, met ons aangescherpte plichtsbesef – Kants categorische imperatief – en met een begrip van vrijheid dat ons losmaakte uit de natuurwetten, hielpen wij de voortgang van de Verlichting.
De invloed van redelijk denken reikt verder dan de theorie dat geluk met de balans tussen lust en onlust ons leven bepaalt. Dat leerde ‘volgends het idé der hoogste regtvaardigheid’ te leven (deel 3, p. 228). De ware deugd werd uit dit plichtsbesef geboren. Zo betraden wij de redelijke en zedelijke wereld die onze eigenliefde oversteeg, de wereld van God. De weldenkende mens erkende religie als een behoefte van het hart. Het zelfvertrouwen diende gestimuleerd, vreemd gezag afgebroken te worden.
Voor een exposé over een verlichte opvoeding die bij de ‘werking van ’s Menschen geest’ aansloot, greep Van Hemert terug op zijn lezing over de socratische methode in Felix Meritis in 1801 (deel 4, p. 1-38, 39-71).
Zegt dan liever, ô Gij Vrienden van het populaire! “geef ons eene leerwijze, die populair en tevens op Wijsgeerte gegrond is!” en wij zullen U naar die van Socrates […] henen wijzen. (deel 4, p. 69)
Van Hemert moet zichzelf als een nieuwe Socrates hebben gezien. Om meer mensen aan te kunnen spreken maakte hij de overstap naar ‘het populaire’ met het tijdschrift Lektuur bij het Ontbijt en de Thetafel (1804).
Relatie tot andere periodieken
Het Magazyn wordt positief besproken in de Nieuwe Algemene Konst- en Letter-Bode van 16 november 1798 (p. 157-159).
Exemplaren
¶ Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: KW 301 M 37 [-39]
¶ Full text deel 1-2, deel 3-4 en deel 5-6
Literatuur
¶ Jan Verweij, Kant-tekening van een Horrearius. De rol van het Magazyn voor de Critische Wijsgeerte en de Geschiedenis van Dezelve in de Kantreceptie in Nederland (Nijmegen 2012)
¶ Viktoria E. Franke, Een gedeelde wereld? Duitse theologie en filosofie in het verlichte debat in Nederlandse recensietijdschriften, 1774-1837 (Amsterdam-Utrecht 2009)
¶ Peter Buijs, De eeuw van het geluk. Nederlandse opvattingen over geluk ten tijde van de Verlichting, 1658-1835 (Hilversum 2007)
¶ Simon Vuyk, Verlichte verzen en kolommen, Remonstranten in de letterkunde en tijdschriften van de Verlichting 1720-1820 (Amsterdam 2000), p. 209-228
¶ Simon Vuyk, Uitdovende Verlichting, Remonstranten als deftige vaderlanders 1800-1860 (Amsterdam 1998), p. 266-281
¶ Simon Vuyk, De verdraagzame gemeente van vrije christenen. Remonstranten op de bres voor de Bataafse Republiek 1780-1800 (Amsterdam 1995), p. 37-43
¶ Silvia Contarini, ‘In de spiegel van de natuur. Het verhevene bij Paulus van Hemert’, in: H. Krop en P. van Sonderen (red.), Tussen Classicisme en Romantiek. Esthetica in Nederland van 1770 tot 1870 (Rotterdam 1993)
¶ André Hanou, Sluiers van Isis. Johannes Kinker als voorvechter van de Verlichting, in de vrijmetselarij en andere Nederlandse genootschappen 1790-1845 (Deventer 1988)
¶ J. Plat en M.R. Wielema (red.), Paulus van Hemert. Gezag en grenzen van de menselijke rede (Baarn 1987)
¶ M.R. Wielema, De Nederlandse Kant-discussie tusen 1780 en 1850 (1985)
¶ H.J. Groenewegen, Paulus van Hemert als godgeleerde en als wijsgeer (Amsterdam 1889).
Simon Vuyk
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.