Moei-Al (1790)

Titelbeschrijving
De Moei-Al

Periodiciteit
Van het blad verschenen tussen maart en september 1790 25 ongedateerde afleveringen. De twee laatste nummers (nrs. 24-25) zijn volgens Saakes’ Naamlijst (1790) in Amsterdam verboden. Jongenelen (1998) noemt als reden dat nr. 20 verslag had gedaan van een gewelddadig optreden van een aantal Amsterdamse orangisten tegen de patriotten aldaar.

Bibliografische beschrijving
Octavo. Een nummer telt acht pagina’s, totaal: 204.
Het eerste nummer opent met een citaat toegeschreven aan de Romeinse generaal en politicus Publius Cornelius Scipio Africanus Maior (236–183 v.Chr): ‘Denkt niet dat Scipio door Eigenbaat tot iets, wat het Vaderland nadelig is, te beweegen zij’. Het wordt t/m nr. 5 het vaste motto van De Moei-Al, nadat briefschrijver Floris Bedil-al de redactie had geadviseerd voor elk nummer een wisselend motto te gebruiken dat bij de inhoud past, of anders helemaal geen motto meer op te nemen. De redactie koos voor het laatste.

Boekhistorische gegevens
De Dordtse uitgever Abraham Blussé (1726-1808) gaf De Moei-Al uit. De distributeurs waren:

Dordrecht bij Abraham en Pieter Blussé, Hendrik de Haas, Jan de Leeuw en Jan Krap Az.; Rotterdam: Johannes Pols, Cornelis van den Dries, Dirk Vis, Cornelis Wyt en Jan Meyer; Karel en Pieter Delfos, Barend Onnekink, Jacob Meerburg, Leendert Herding en de wed. Hendrik Trap te Leiden; Jan de Groot en Mattheus Roelofswaert te Delft; Wouter Verblaauw in Gouda; in Amsterdam bij de meeste boekverkopers; Hendrik Hartemink te Alkmaar; Hoorn: Lodewijk Vermande en Jan Breebaart; Gerrit Franx te Enkhuizen; te Haarlem bij de Wed. Nicolaas Beets, Jan van Walré, François Bohn, Adriaan Loosjes, Christiaan Plaat, J. Tetmans en C. B. van Brussel; in Den Haag bij Johan Plaat en Johannes Coenradus Leeuwestijn; Utrecht Gijsbert Tieme van Paddenburg, Wed. Jan van Terveen en Zoon, Justus Visch, Daniel Wannaar en de Wed. Samuel de Waal; Leeuwaarden: Gerardus Magnus Cahais; Middelburg: de Wed. Willem Abrahams en Willem Keel; Groningen: Lubbartus Huisingh en Jan Oomkes; Deventer: Gerrit Brouwer; Kampen: T.T. Brol; Zutphen: Albert van Eldik; Zwol: Simon en François II Clement en ‘verders alöm door gantsch Nederland’.

In de latere afleveringen worden alleen Delfos te Leiden en Tetmans te Haarlem genoemd.
Prijs per aflevering: 1½ stuiver.

Medewerkers
In de eerste aflevering zegt de schrijver zich niet bekend te willen maken; hij verkiest daarmee de anonimiteit. Hij is ‘prinsgezind noch patriot: Onze Natie is al te veel met vooroordeel bezet’.
Brieven zijn ondertekend met ‘Een onbekende’, M.v.G. of speaking names als Pieter Stil, Gerrit Klikspaan, Cornelia Rechtuit, Martinus Rechtlief, Jacques Wallonne en Margaretha Rechtuit, geb. Helleveeg.

Inhoud
In het openingsnummer geeft de redactie een wel zeer algemene doelstelling aan:

Moei-Al zal zich alleen ophouden […] met al het geen in zijn kraem te passe komt; en hier onder is begreepen dat hij zal vraegen, droomen, denken, praeten, vertellen, en dit alles zal hij doen naer de gevoelens van zijn hart, hij zal onpartijdig het belang van het algemeen traehten te bevorderen, hij zal niet schelden, niet vloeken, niet raezen, niet slaen of smijten, neen! Moei-al zal bedaard en met gezonde redenen, de deugd eerbiedigen, en de ondeugd zal hij op eene betaemelijke wijze, zonder iemand te hoonen ofte lasteren, heure feilen onder het oog brengen.

Weinig politiek, er is wel voortdurend algemene berichtgeving over de oorlog, oorlogsdreiging en de Franse opmars vanuit het zuiden. De redacteur wil zich beperken tot de ‘Vaderlandsche letteren’, omdat Nederlandse schrijvers hun buitenlandse collega’s niet of nauwelijks begrijpen.
De Moei-Al bevat onder meer een fabel, waarin de lezer in subtekst nog eens het resultaat van de patriotse opstand te horen krijgt: bezetting van het land door toedoen van de familie van een vorstin: bemoei je dus niet met vorsten en niet met politiek, luidt het redactionele advies. Verder dialogen op rijm (onder meer over een promotie met de kap in Leiden), schuitepraatjes, ingezonden brieven en redactioneel commentaar, alles in een ‘vrolijk-schertzenden stijl’.
Het laatste nummer eindigt zo: ‘NB. De Zomer is voorbij, en het herfstweder begint, de Moei-Al ziet een bui opkomen, elk wachte zich, om niet nat te worden! De moei-al zal intusschen in huis blijven, een pijpje opsteken en zien, hoe het afloopt’.
Het vervolg is er niet gekomen, mogelijk vanwege het verbod in Amsterdam.

Relatie tot andere periodieken
Het blad zegt een opvolger van De Vraag-Al (1790-1796) te zijn, dat IJsbrand van Hamelsveld redigeerde. De Moei-Al hekelt vooral De Politieke Snapster (1785-1797).
De Recensent wordt gehekeld omdat de schrijver ‘professor Jacobus van Nuijs Klinkenberg […] als een schooljongen behandeld en doorgestreken heeft wegens zijne fouten tegen den aart der Latijnsche Taal quasi begaan’. De Recensent zoekt hier spijkers op laag water, aldus de Moei-Al, die zich meer zorgen maakt over de teloorgang van het Latijn in de Republiek en zijn blad dus lardeert met tal van Latijnse uitdrukkingen.

Exemplaren
¶ Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: 559 E 89 (nrs. 1-25)
Full text

Literatuur
¶ Peter Altena, ‘”Op de tulband ‘een aapenkop’? De revolutionaire vraagal(1798) van Gerrit Paape en een kleine geschiedenis van vraag-en-antwoordweekbladen’, in: Pieter van Wissing (red.), Stookschriften. Pers en politiek tussen 1780 en 1800 (Nijmegen 2008), p. 285-305, aldaar p. 290
¶ Arianne Baggerman, Een lot uit de loterij. Familiebelangen en uitgeverspolitiek in de Dordtse firma A. Blussé en Zoon, 1745-1823 (Den Haag 2000)
¶ Ton Jongenelen, Van smaad tot erger. Amsterdamse boekverboden 1747-1794 (Amsterdam 1998), p. 66-67 (nrs. 223-224).

Pieter van Wissing