Nederduitsche Dicht- en Tooneelkundige Bibliotheek (1780-1781)

Titelbeschrijving
Nederduitsche Dicht- en Tooneelkundige Bibliotheek, behelzende vrijë en onpartijdige Beöordeelingen van Poëtische Werken.

Periodiciteit
Het tijdschrift verscheen eenmaal per twee maanden, zoals blijkt uit het ‘Voorbericht’ (p. I) en uit de advertentie van 2 februari 1780 in de Noordhollandsche Courant van J. Verlem. In deze advertentie wordt de uitgave van nr. 1 aangekondigd. Na het verschijnen van nr. 5 duurde het bijna drie maanden voor nr. 6 (het laatste nummer) verscheen. Mogelijk werd de uitgave van deze aflevering vertraagd om een bespreking van de Economische liedjes van Elisabeth Bekker te kunnen opnemen. Dit werk zou volgens het impressum van de titelpagina in 1781 bij J. van Cleef in ’s Hage verschenen zijn, maar de uitgave vond al plaats op 27 december 1780, gelijktijdig met het laatste stukje van de Nederduitsche Bibliotheek (zie de Noordhollandsche Courant van die datum).
Vier afleveringen van het tijdschrift verschenen op woensdag (nrs. 1, 2, 5 en 6), twee op vrijdag (nrs. 3, 4). Het katern met de titelpagina van de Nederduitsche Dicht- en Tooneelkundige Bibliotheek heeft 1781 als verschijningsjaar.

Bibliografische beschrijving
De afleveringen (‘stukjes’) zijn ongedateerd en alleen genummerd in de voettekst van de eerste bladzijde van een aflevering. Met doorlopende paginering en katernsignatuur. Alle stukjes hebben dezelfde omvang: 64 bladzijden in groot octavo (384 bladzijden in totaal). De afzonderlijke afleveringen zijn gebundeld in 1 deel, waarin na de titelpagina een ‘Voorbericht’ is opgenomen (p. I-IV), gedateerd ‘Amsteldam, 1. Febr. 1780’. Het deel eindigt met een ‘Bladwyzer van beöordeelde Poëtische Werken’ (p. 1-5).

Boekhistorische gegevens
Blijkens het impressum: ‘Te Amsteldam, bij A.J. van Toll, boekverkooper. MDCCLXXXI’.
Alle afleveringen werden aangekondigd in de Noordhollandsche Courant (2 februari, 5 april, 2 juni, 4 augustus, 4 oktober en 27 december 1780).
De prijs per aflevering was, volgens de advertentie van 2 februari 1780, 8 stuivers.

Medewerkers
De uitgever werkte met een vast aantal medewerkers, die hun bijdragen met initialen ondertekenden: A. (1x); A.I. (7x); D.L. (1x); E. (5x); F.H. (4x); J. (1x); J.C. (3x); M.P.D. (8x); N. (9x); N.N. (1x); O. (9x); Rs. (6x); Tr. (2x); U. (6x). De ingezonden brief ‘Proeve over de Brief Poezij’ is gesigneerd met ‘La Peinture & la Poësie // Ont êté toujours mon génie’ (p. 314-320).

Inhoud
De Nederduitsche Dicht- en Tooneelkundige Bibliotheek is een recenserend tijdschrift van voornamelijk zedekundige werken. Doelstelling van de schrijvers is

om ten wezenlijke nutte van de Vaderlandsche Dichtkunste, naar ons beste vermogen, werkzaam te zijn. De taak die wij ten dien einde, op ons genomen hebben, zal bestaan, in vrijë, en, in den sterksten zin, onpartijdige Beöordeelingen, over alle, in ons Vaderland uitkoomende Poëtische Werken, Tooneelstukken niet uitgezonderd. (Voorbericht, p. I-II)

Ruim 50 werken uit de jaren 1778, 1779 en 1780 worden beoordeeld naar taalkundige kwaliteit, versificatie en originaliteit, dit alles met voorbeelden gedemonstreerd. Opvallend is de aandacht die besteed wordt aan de pennenvruchten van dichtgenootschappen. Die ziet men als ijkpunten van goede poëzie en zijn daarom geschikt om ‘den waaren luister der beminnelijke Poëzije daadelijk [te] verbreiden’ (p. 146). Dat geldt onder andere voor het Rotterdamse genootschap Studium Scientiarum Genetrix (zie nr. 3), het Haagse genootschap Kunstliefde Spaart Geen Vlijt (KWDAV; nr. 5), en bovenal voor het Leidse Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen, wiens letterkundige arbeid ‘onder de beste Poëtische Werken van onzen tijd zeer wel mogen gereekend worden’ (p. 337).
Dat de recensies lang niet altijd in dank werden afgenomen, blijkt uit het pamflet Het oog in ’t zeil. Aen de heeren schryvers der Nederduitsche Dicht- en Tooneelkundige Bibliotheek […] ([1780]). Het blad had de Mengelpoëzij (1779) van Hermanus Coster, vriend van het Leidse KWDAV-voormannen Van Hoogeveen junior en Heyligert besproken, maar de pamfletschrijver vond de recensent verre van deskundig en onpartijdig.

Ongeveer 15 dramatische werken worden gerecenseerd. De sympathie van de recensenten gaat daarbij uit naar het burgerlijk drama. Recensent N. wijst in zijn bespreking van Willem Bilderdijks treurspel Edipus diens opvatting, dat alleen verheven personages in een treurspel mochten optreden, met kracht van de hand (p. 42). Bilderdijk reageerde hier onmiddellijk op met zijn Brief van den navolger van Sofokles Edipus, gedateerd ‘3 Febr. 1780’. N. beantwoordde deze brief met een ‘Brief van den navolger van Sofokles Edipus. – Beantwoord’ (p. 234-244).
In de discussie over de stijl van het burgerlijk drama wordt het gebruik van proza afgewezen. De Nederduitsche Dicht- en Tooneelkundige Bibliotheek kwalificeert zulke drama’s als ‘vodderijen’ (p. 64). Ook vindt men versierd taalgebruik voor het burgerlijk drama een ongepast stijlmiddel, omdat ‘niet de Dichter, maar de, ten Tooneel gevoerde, Persoonen ondersteld moeten worden, te spreeken’ (p. 378). Het burgerlijk drama Jan Hennuyer, bisschop van Lizieux (1779) van Louis Sébastien Mercier wordt met veel waardering besproken (nr. 5), met name vanwege het filantropisch karakter van dit stuk en het verwachte effect daarvan op de toeschouwers (p. 304).

In de nrs. 3 en 4 is de rubriek ‘Berichten’ ingevoegd. Hierin staan voornamelijk mededelingen over opgegeven prijsvragen en de winnaars daarvan van het genootschap KWDAV.

Exemplaren
¶ Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: O 63-910
Full text

Literatuur
¶ Rietje van Vliet, ‘Literaire anarchie. Hermanus Coster en het andere Oog in ’t Zeil’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 33 (2010), p. 102-114.

Thomas Mattheij