Nederlandsche Bibliotheek (1773-1780)

Titelbeschrijving
¶ Deel 1: Nederlandsche Bibliotheek, waarin Werken, die van tyd tot tyd, over allerleie weetenschappen, oorspronglyk of vertaald, in ons vaderland uitkomen, volledig en oordeelkundig, worden opgegeeven. Benevens Mengelwerk, tot Geleerdheid, Kunsten en Weetenschappen betrekkelyk.
¶ Deel 2 t/m 8: Nederlandsche Bibliotheek, waar in Beoordeelingen en Berigten Van verscheidene Boeken en Kleindere Geschriften. Benevens eenige Mengelstukken worden opgegeeven. Alles tot bevordering van Geleerdheid en Weetenschappen, en voornaamelijk ingerigt tot Bevestiging en Verdediging van den Christelijken Godsdienst in ’t gemeen, en van den Gereformeerden in ’t bijzonder.
¶ Short title band 1 van ieder deel: Nederlandsche Bibliotheek van Geleerdheid, Kunsten en Weetenschappen.
¶ Short title band 2 van ieder deel: Mengelwerk, tot Geleerdheid, Kunsten en Wetenschappen betrekkelyk.

Periodiciteit
Voor nr. 1 wordt geadverteerd in de Oprechte Haerlemsche Courant 2 februari 1773. De redactie is voornemens maandelijks een aflevering (‘stukje’) te leveren. De voetteksten wijzen op 15 afleveringen per jaar.
De afleveringen zijn opgenomen in 8 jaardelen, die van 1774 t/m 1780 zijn gebundeld in 16 banden (‘stukken’): het mengelwerk is opgenomen in de tweede band van het desbetreffende jaar.
De recensie van Moses Mendelssohns Verhandeling over het verhevene en naïve in de fraeje wetenschappen (1774)in de vertaling van de Utrechtse hoogleraar Rijklof Michael van Goens, was niet onverdeeld positief (deel 3-1). Van Goens zou onder meer hebben gespot met de tale Kanaäns en verraadde met zijn toevoegingen, gebaseerd op deïstische schrijvers als Voltaire, d’Alembert, Diderot en Hume, een flinke dosis onrechtzinnigheid. Van Goens ervoer deze beschuldigingen als een aanval op zijn religiositeit en integriteit als hoogleraar, en kaartte dit aan bij de vroedschap. Dit leidde op 13 maart 1775 tot een verbod in Utrecht: Publicatie tegen het verkoopen van zeker naamloos tydgeschrift geintituleert de Nederlandsche Bibliotheek (Utrecht 1775). De verkoop werd verboden, op straffe van 100 zilveren ducatons. De aanvaring met de Nederlandsche Bibliotheek kostte Van Goens uiteindelijk zijn baan.
Uit marketingoverwegingen werd de Nederlandsche Bibliotheek eind 1780 beëindigd. De motivatie wordt uit de doeken gedaan in de opvolger van het blad, de Nieuwe Nederlandsche Bibliotheek:

Ons Maandwerk tot hier toe agt Deelen uitmaakende, hebben wij beslooten het zelve nu weder met een eerste Deel te beginnen, zonder eenige verandering in den titel, dan alleen die van NIEUWE Nederlandsche Bibliotheek te maaken, Dit hebben wij, onder anderen, gedaan, op dat zij, die zedert korteren tijd, of van nu af, lust kreegen om zich van het zelve te voorzien, doch de voorige Deelen niet bezitten, en tegen het koopen van dezelve eenigszins opzien, des te beter voldoening aan hunne begeerte zouden kunnen krijgen.

Bibliografische beschrijving
De afleveringen tellen circa 100 pagina’s in groot octavo. In het geraadpleegde (gedigitaliseerde) exemplaar zijn alleen de short titles nog te zien. Vermoedelijk hadden de afleveringen ook een aparte titelpagina. Een beperkt aantal afleveringen is geïllustreerd.

De krantenadvertenties, met steeds een korte inhoudsopgave, laten zien dat elke aflevering bestaat uit een gedeelte besprekingen/uittreksels en een gedeelte apart gepagineerd mengelwerk. Bij het bundelen zijn deze gedeeltes opgesplitst. De eerste band van een jaardeel bevat de recensies. De band eindigt steeds met een opgave van de besproken werken. De tweede band bevat het mengelwerk. Deel 3-2 bevat een register van ‘schriftuur texten’ die in deel 1-2, 2-2 en 3-2 zijn opgenomen. Een dergelijk register is ook opgenomen in latere delen.
Deel 1-1 begint met een Voorberigt; deel 3-1 met een Voorberigt van Johannes Habbema (21 april 1775) over de kwestie Van Goens, en een algemeen Voorberigt over de nieuwe jaargang.

Boekhistorische gegevens
Impressum deel 1 t/m 3: ‘Te Amsterdam, By Martinus de Bruyn, In de Kalverstraat’. Vermoedelijk in deze beginjaren bracht De Bruyn een prospectus uit: Bekendmaaking van den boekverkooper Martinus de Bruyn […] wegens het […] maandwerk, getijteld: De Nederlandsche Bibliotheek.
Impressum deel 4 t/m 7: ‘Gedrukt te Rotterdam, En te bekomen Te Amsterdam Bij Martinus de Bruyn, In de Kalverstraat bij de Duifjes-Steeg’.
Impressum deel 8: ‘Gedrukt te Rotterdam, En te bekomen Te Amsterdam Bij Martinus de Bruyn, Op het Rokkin, tusschen de Gaper- en Duifjes-Steegen’. Uit de advertenties van De Bruyn blijkt dat hij in september/oktober is verhuisd naar het Rokin.
Prijs per aflevering: 8 stuivers.

Medewerkers
De redactie van de Nederlandsche Bibliotheek was in handen van de twee rechtzinnige Rotterdamse predikanten Petrus HOFSTEDE (1716-1803) en Johannes HABBEMA (1732-1800). Hofstede was sinds 1770 ook professor honorarius aan de Illustere School van Rotterdam. Bosch (1989) noemt hem een ‘katalysator van spanningen’: vurig orangist en fanatiek bestrijder van tolerantie en Verlichting. Dit laatste bleek bijvoorbeeld in de ‘Socratische oorlog’, eind jaren zestig, waarin hij het standpunt verdedigde dat heidenen niet in de hemel konden komen. De Bie (1899) noemt Habbema een verdraagzamer predikant dan Hofstede.
De Bie meldt bovendien dat Hofstede het initiatief heeft genomen om met het blad te beginnen. Hij noemt Habbema de ‘niet al te zelfstandige vriend’ van Hofstede die veel uitvoerend werk verrichtte. Hofstede schrijft hierover in zijn Vervolg der vorige apologiën (Rotterdam 1789): ‘Men zag Hem, dagelyks, naer de Drukpers gaan, en dikmaals verbeterde Hy, aldaar, de proeven, in tegenwoordigheid van Meester en knegts’ (p. 13).
De titelwijziging in deel 2 en de vanaf dat moment veel onverdraagzamer en orthodoxere koers doen vermoeden dat Hofstede er toen een duidelijker stempel op ging zetten.
Hoewel de redactie in het Voorberigt zegt geen namen van recensenten te willen prijsgeven – een aantal mengelstukken is wel voorzien van naam en toenaam – was de uitgever hier al snel na de start toe gedwongen. De ophef die was ontstaan na de recensie van Van Goens’ vertaling van Mendelssohns Verhandeling over het verhevene en naïve was voor de Amsterdamse vroedschap aanleiding om aan De Bruyn een lijst met medewerkers op te vragen. De lijst werd gepubliceerd in het pamflet Authentike lyst van zekere XXIV. personen, door den boekverkoper Martinus de Bruin opgegeven aan de […] magistraat van Amsterdam als schryvers van […] de Nederlandsche Bibliotheek (z.p. 1775). Deel 10 van de Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken (april 1775) citeert hieruit de volgende namen (p. 275-276):

De Heer van Someren, Stads Heelmeester te Haarlem.
De Wel Ed. Gestr. Heer Testar, Drossaard te ’s Bosch.
De Wel Eerw. Hr. Boers, Predikant te Waddinxveen.
De Wel Ed. Heer Johannes Eusebius Voet, Ontfanger-Generaal van de Gemeenelandse Middelen over ’t Zuyder quartier, in ’s Hage.
De Wel Eerw. Heer Engelberts, Lid der Holl. Maatschappye en Predikant te Hoorn.
De Wel Ed. Heer Brandt, te Maarssen.
De Heer van Wyk de Vos, Med. Doct. te Haarlem.
De Wel Eerw. Heer Johannes van Spaan, Predikant in ’s Hage.
De Heer Cramerus, te Haarlem.
De Wel Ed. Achtb. Heer N. Hinlopen, te Hoorn.
De Wel Eerw. Heer van Iperen, A.L.M. Phil.Doct. Lid der Holl. en Zeeuwsche Maatsch. en Predikant te Veere.
De Wel Eerw. Heer van den Berg, Lid van de Maatsch. der Nederl. Letterkunde te Leyden, en Pred. te Barnevelt.
De Heer Johannes Prins, te Leyden.
De Wel Ed. Heer Phelsum, Med. Doct. te Sneek.
De Wel Eerw. Heer J.P. Boddé, Predikant te Maartensdyk.
De Wel Eerw. Heer Martinet, A.L.M. Phil. Doct. Lid der Holl. en Zeeuws. Maatsch. der Wetensch. en Predikant te Edam.
De Wel Eerw. Heer Claessen, Predikant te Leerdam.
De Wel Eerw. Heer J.W. de Wilde, in ’s Hage.
De Wel Eerw. Heer Y. van Hamelsveld, S.S. Theol. Doct. en Predikant te Durgerdam.
De Wel Eerw. Heer H. Koocken, Predikant te Talkenswaard en Drommelen.
De Wel Eerw. Heer Cornelis van den Broek, Predikant in ’s Princen Hage.

Wel tekende de redacteur van de Jaerboeken daarbij aan dat sommigen hadden verklaard niets met het blad uit te staan te hebben, terwijl anderen hadden gemeld geen bemoeienis te hebben gehad met de bewuste recensie. Ysbrand van Hamelsveld bijvoorbeeld plaatste daartoe een bericht in de Haarlemse Courant van 1 april 1775; Meinard Tydeman, wiens naam kennelijk ook circuleerde, deed dit op 20 mei 1775. Kort daarop verklaarde De Bruyn publiekelijk, om misverstanden te voorkomen, in de Haarlemse Courant van 18 april 1775:

Dat hy ter goeder trouwe al zulke Heeren heeft opgegeeven, welke hy met name wist, dat iets in de NEDERLANDSCHE BIBLIOTHEEK geschreeven hadden. Des hy overeenkomstig de zuivere waarheid, behalven anderen, ook zulke heeft opgegeeven, die met hunne Advertentien zig openlyk als zoodaanige erkennen, en even daar door de goede trouw bevestigen, welke hy M. de Bruyn verschuldigd te zyn.

Habbema nam in onder meer de Rotterdamse Courant van 17 maart 1775 als ‘Verzaamelaar en Uitgeever’ van de Nederlandsche Bibliotheek de verantwoordelijkheid voor de bewuste bespreking, al vermeldde hij nadrukkelijk dat hij er niet de auteur van was. De kwestie wordt later, in 1785, aangehaald door Pieter ’t Hoen c.s. in nr. 9 van de Bijlagen tot de Post van den Neder-Rhijn (1785), p. 24-25.
Andere contribuanten waren Hermanus Adrianus BRUINING (1738-1811), predikant te Veere, en – aldus Haasse (1989) – Charles Guillaume Frederic DUMAS (1721-1796). Hij was gouverneur van de zoon van baron van Aylva en gecommitteerde voor Friesland bij de Staten-Generaal. Ook als vertaler was hij actief. Sinds 1775 was hij geheim agent voor de Verenigde Staten in de Republiek. Of zij recensies hebben geschreven of bijdragen leverden aan het mengelwerk, is niet nagegaan.

Inhoud
Orthodox-protestants recensieblad, met als motto vanaf deel 2: ‘Candide et Modeste’ (vert. Oprecht en bescheiden). Een reactie op de titelwijziging vanaf deel 2 en het geïntroduceerde devies verscheen op p. 11 van Cento Orthodoxus. Of De Nederlandsche Bibliotheek, byzonder het beruchte N. 2. III. deel. beoordeeld volgens de uitspraak van […] P. Hofstede, de advokaat der vaderlandsche kerk, P. Dortsma, en […] P. Nieuwland (Leiden etc. 1775). 
Deel 3-1 wordt voorafgegaan door de mededeling ‘Van No. 4, of bladz. 185 af aan, Gevisiteerd en Geapprobeerd door de E. Classis van Schieland, 1775’. Vergelijkbare mededelingen zijn ook in andere delen te vinden. Hofstede schrijft hierover in zijn reeds aangehaalde Vervolg der vorige apologiën (Rotterdam 1789):

Wanneer de Heer Habbema de bestiering, over de Nederlandsche Bibliotheek op zig nam, was Hy reeds voornemens dezelve Kerkelyk te laten goedkeuren; maar M. de Bruyn verzette zig daar tegen, onder voorwendsel, dat hy te Amsterdam, alwaar toen de Bibliotheek gedrukt werd, niet spoedig genoeg de Approbatie op ieder Nommer kon verkrygen, en dat hy daar na moetende wagten, onmooglyk, alle maanden, met de uitgaaf in gereedheid kon wezen. (p. 4)

De Nederlandsche Bibliotheek dient vanaf deel 2-1 ‘tot bevestiging van den Christenlijken Godsdienst in ’t gemeen, en van den Gereformeerden in ’t bijzonder’. Hagen (2008) beschrijft de Nederlandsche Bibliotheek als de gereformeerde tegenhanger van haar enige concurrent, de Vaderlandsche Letter-Oeffeningen. De redactie zet zich in het Voorberigt (deel 1-1) nadrukkelijk af tegen de ‘Vaderlandsche Letteroeffenaaren’. 
Dit Voorberigt biedt tevens een opsomming van wat de lezers kunnen verwachten. Het blad bevat recensies van recent gepubliceerde werken. Aan het mengelwerk is te zien dat de redactie ‘het aangenaame met het nutte en het stigtelyke’ wil behartigen. De schilder- en beeldhouwkunst wordt daarbij niet vergeten. Godsdienstige en zedekundige bijdragen zijn er ook in te vinden, alsmede gedichten, letternieuws, uitvindingen en biografieën van ‘vermaarde Mannen, vooral die ons Vaderland tot een cieraad verstrekt hebben’. Verder: ‘Berigten en uitrreksels uit Redevoeringen, en gewigtige twistgedingen van Hoogleeraars en Leeraars der hooge Schoolen’.
De bijdragen zullen zoveel mogelijk oorspronkelijk werk zijn, in tegenstelling tot de besproken werken, die heel goed vertalingen kunnen zijn. Een enkele keer staat er een ingezonden brief in.
Buijnsters (1984) noemt het blad, ‘gelet op de veelzijdigheid, beschaafde toon en diepgang der artikelen’ zonder meer excellent, al wijst hij op de afwezigheid van ‘houdingloze objectiviteit’. Aanvankelijk klinkt er een gematigde toon door – cf. de lof die Betje Wolff krijgt toegezwaaid in deel 1-1 – maar met ingang van deel 2 hebben de ongenuanceerde, scherpe recensies de overhand (vgl. de titelwijziging). In dit deel wordt haar hekeldicht Aan mynen geest (Hoorn 1774) ad hominem afgeserveerd, wat haar de volgende uitspraak ontlokte: ‘De booze Geest van Dortsma zult gy op nieuw in de N. Bibl. gezien hebben’. Ook daarna zou ze nog menigmaal in al dan niet bedekte bewoordingen kritiek uiten op de Nederlandsche Bibliotheek. 
De harde kritiek in de Nederlandsche Bibliotheek heeft tot felle reacties geleid. Pamfletten die in de cause célèbre rond Van Goens verschenen, zijn bijvoorbeeld:

¶ Vrije gedagten over de partydige beoordeeling der schryveren van het maandwerkje De Nederlandsche Bibliotheek. Of twyffelende beoordeeling van het onlangs gereezene verschil tusschen gemelde schryveren, en den heer R.M. van Goens, extraordinair professor in de historien, eloquentien, antiquiteiten, en Grieksche taale te Utrecht. En den heere J. Habbema, leeraar der gereformeerde gemeente te Rotterdam (z.p. [1775]) 
¶ Briefs-wyze aanmerkingen van N.N. student in de theologie, aan den heer P.C. te Amsterdam. Over het beoordeelen eener vertaling van […] R.M. van Goens […] door de schryvers van de Nederlandsche Bibliotheek (Rotterdam 1775) 
¶ Brief van een vyand der kwaadspreekenheid aan zyn vriend tot Rotterdam, over het 2de stuk van’t 3de deel van de Nederlandsche Bibliotheek (z.p. 1775) 
¶ Gerust-stelling der geërgerden over het gebeurde met de Nederlandsche Bibliotheek, briefswyze voorgedrage in een antwoort aan een liefhebber der waarheid, te Rotterdam (Dordrecht etc. 1775)
 Johannes Habbema, Historisch verhaal nopens het gebeurde te Utrecht met de Nederlandsche Bibliotheek; beneffens de […] verdediging der […] beoordeeling over het werkjen van […] Moses Mendelszoon, zoo als […] Rykloff Michael van Goens […] het zelve heeft uitgegeeven (Rotterdam/Amsterdam 1775) 
¶ Johannes HabbemaTegen-bericht of Kort vertoog van de kleine kragt doch grooten drift, die ‘er is in het Bericht van Rykloff Michael van Goens (Rotterdam/Amsterdam 1776)met hierbij gevoegd: Petrus Hofstede, Drie brieven aan den heer R.M. van Goens (1776)
¶ Rijklof Michael van GoensBericht van den prof. Van Goens, rakende de recensie van zyne vertaling van de verhandeling van Mozes Mendelszoon […] door de […] schryvers van […] de Nederlandsche Bibliotheek (Utrecht 1775)

Ook waren er diverse aanvaringen met Franz Georg Christopher Rütz, luthers predikant in Den Haag. In zijn reacties vermomde hij zich regelmatig als de ‘Lutherschen Koster en Schoolleeraar’. Een aanvaring betrof de negatieve recensie in de Nederlandsche Bibliotheek van Proeve over het gebed (1778-1779), geschreven door J.C. Baum, luthers predikant in Amersfoort en later Culemborg. Een andere aanvaring had betrekking op de uitspraak van Hofstede in zijn Oost-Indische kerkzaken (1779-1780), dat alleen de gereformeerde kerk het recht had om gemeenten overzee te stichten. Rütz daarentegen betoogde dat het luthersen was toegestaan een kerk te bouwen aan de Kaap de Goede Hoop. De polemiek, die verder reikte dan deze kwestie, werd deels in de Nederlandsche Bibliotheek gevoerd.
Een greep uit de vele pamfletten over de casus Rütz versus de Nederlandsche Bibliotheek (in casu Hofstede):

¶ [F.G.C. Rütz], Brief van eenen lutherschen koster en school-leeraar, aan de S.T. heeren schryvers van de Nederlandsche Bibliotheek (Amsterdam etc. 1777) 
¶ [F.G.C. Rütz], Tweede brief van een’ lutherschen koster en school-leeraar, aan de S.T. heeren schryvers van de Nederlandsche Bibliotheek (Amsterdam etc. 1777) 
¶ Het ergerlyk gedrag der heeren schryvers van de Nederlandsche Bibliotheek […] ter verdeediging van de eer des onsterflyken kerkhervormer Lutherus (Amsterdam etc. 1777) 
¶ Noodwendig vertoog, ter verdediging van de eer der schrijveren van de Nederlandsche Bibliotheek, tegen den vermomden Lutherschen koster en school-leeraar (Amsterdam 1778) 
¶ Lutherschen koster en schoolleeraar [=F.G.C. Rütz]Drietal van brieven, aan de heeren schryveren van de Nederlandsche Bibliotheek in ’t gemeen en aan den heer recensent van Johan Christian Baums Proeve over het gebed (’s-Gravenhage 1779)
¶ F.G.C. RützKritiek over de Voorrede, waarmede de heer Petrus Hofstede […] het tweede deel van zyne Oost-Indische kerk-zaaken heeft opgeschikt […] (‘s-Gravenhage 1780) 

Soms bleek de ophef minder groot en bleef het dispuut beperkt tot één pamflet. Een voorbeeld. Alexander Balthazaar, chirurgijn te Leiden, heeft meerdere geneeskundige werken op zijn naam staan, waaronder Pathologia chirurgicalis of Heelkundige ziektekunde (Leiden 1772-1776). Het eerste deel werd besproken in deel 1-1 van de Nederlandsche Bibliotheek. Balthazaar was het niet eens met wat de recensent had geschreven en maakte zijn punt tegen de ‘Allerchristelykste Beöordeelders en Boeken-keurders’ in de vorm van zijn Brief aan de schryvers der Nederlandsche bibliotheek (z.p. [1775]).
Ook de bespreking van Historiesch tafereel van Indien of Indostan (Amsterdam 1773) in deel 2-1 van de Nederlandsche Bibliotheek leidde tot een beperkte tegenreactie. De recensent vond grote delen uit dit werk ‘gedeeltelijk een valsch, en gedeeltelijk een zeer gebrekkig verhaal’ (p. 297). Een reactie verscheen in de vorm van De beoordeeling van de Nederlandsche bibliotheek, over het Historiesch tafereel van Indiën of Indostan, getoetst […] in een brief aan een vriend (Amsterdam 1775).
Uitermate verontwaardigd is de reactie op de recensie van Poëmatvm libri qvatvor (Leiden 1774) van Petrus Burmannus Secundus, opgenomen in deel 3-1 van de Nederlandsche Bibliotheek. ‘Bijna niet één éénig Dichtstuk is ‘er in dezen Bondel’, aldus de anonieme recensent, ‘waar in niet de een of andre trek van ’t paskwillante gevonden wordt’ (p. 87). Burman wordt vooral de afwezigheid van iedere vorm van oranjegezindheid verweten. In het volgende pamflet wordt Burman tegen de aanvallen van de Nederlandsche Bibliotheek verdedigd: De valsch- en kwaadaartigheid, door de schryveren der Nederlandsche Bibliotheek, in de beoordeling der gedichten van […] Pieter Burman begaan […] aangetoond (Amsterdam 1775). 
Deel 6-1 van de Nederlandsche Bibliotheek bevat een bespreking van Historisch vertoog over het boek der Openbaaringe (Harlingen 1778), geschreven door de Franse theoloog Firmin Abauzit. Meinard Tydeman, hoogleraar rechten in Utrecht, had in een begeleidend bericht geschreven dat Abauzit een sociniaan was, omdat deze de echtheid van profetische bijbelboeken als de Openbaringen van Johannes in twijfel had getrokken. Niettemin was de Fransman later teruggekomen van dit standpunt, aldus Tydeman, die zeer royaal in de recensie wordt geciteerd. Naar aanleiding hiervan verschenen:

¶ Brief aan de schryvers der Nederlandsche Bibliotheek, dienende ter aanwyzing der begaane misslagen van […] M. Tydeman, in zyn berigt nopens het historisch vertoog over de Openbaaring, geplaatst […] D. VI., no. 10, bl. 550 (Harlingen 1779) 
¶ M. Tydeman, Verdediging van het berigt aangaande Abauzit Utrecht, 1779, tegen den brief aan de schrijvers der Nederl. Bibliotheek dienende ter aanwijzing der begaane misslagen van den hoogl. Tydeman (Harlingen 1779).

Andere reacties op besprekingen in de Nederlandsche Bibliotheek:

¶ Cento Orthodoxus. Of De Nederlandsche Bibliotheek, byzonder het beruchte N. 2. III. deel. beoordeeld volgens de uitspraak van […] P. Hofstede, de advokaat der vaderlandsche kerk, P. Dortsma, en […] P. Nieuwland (Leiden etc. 1775) 
¶ J.A.R.L.C.P.S.R., Brief aan de heeren schryvers der Nederlandsche Bibliotheek; waarin […] Van der Marck tegen derzelver verongelykende aanmerkingen over den afscheids-brief aan den kerkenraad van Groningen verdedigd, en de Lingensche kerkenraad van alle verdenking wegens het verkiezen van dienzelfden heer tot ouderling vrygepleit wordt (Groningen etc. 1775) 
¶ De verdediger van de Heeren Jacobi en Barkey over het Hooglied wederlegt, en de Eer van de voortreffelyke schryvers der Nederlandsche Bibliotheek, met bescheidenheid gehandhaafd (Amsterdam 1775)
¶ Noodige waarschouwing aan de leezers van de Nederlandsche Bibliotheek, aangaande twee plaatsen uit Saurin’s predikatie over het koopen der waarheid (’s-Gravenhage 1776) 
¶ Tweede brief van den Leidschen candidaat, aan een predicant onder ’t Dordtsche classis, betrekkelyk de recensie in de Nederlandsche Bibliotheek; van zynen vorigen brief, over de uitgaave der briefwisseling, tusschen den hooggeleerden Jan Jacob Schultens, en den eerwaarden Johan Barueth (Groningen enz. 1776)
¶ Verweerschriften tegen de beoordelingen, van de Vaderlandsche Letter-Oeffeningen, en Nederlandsche Bibliotheek (z.p. [1777])
¶ Bevindelijke brief, van Paulus Dortsma, Tertius. Geschreeven uit Orthodoxenburg, aan […] de schrijveren van de Nederlandsche Bibliotheek. Om raad […] wegens zekeren […] brief, van Veridicus (Amsterdam etc. 1779) 

Afgezien van de vele kritische reacties op de Nederlandsche Bibliotheek werden de recensies door het orthodox-protestantse lezerspubliek zeer gewaardeerd. Dat was minder het geval met het mengelwerk. In het Voorbericht van deel 1 van de Nieuwe Nederlandsche Bibliotheek meldt de redactie dat men de bijdragen in dit gedeelte nu eens van te weinig gewicht vond, dan weer te breedsprakig. Ook ontbrak het aan ‘eene meer aangenaame verscheidenheid van stoffe’.

Relatie tot andere periodieken
De Nederlandsche Bibliotheek werd in het leven geroepen als reactie op de Vaderlandsche Letter-Oeffeningen.
Het werk kreeg een vervolg als Nieuwe Nederlandsche Bibliotheek (1781-1788)die daarna werd overgenomen door Jacob Kantelaar. Het blad onderging toen een scherpe koerswijziging en werd omgedoopt tot de Vaderlandsche Bibliotheek (1789-1796) en de Nieuwe Vaderlandsche Bibliotheek (1797-1804).
Een satirische bespreking van de Nederlandsche Bibliotheek is te vinden in nr. 10 van de Poëtische Snapper (1777-1778).

Exemplaren
¶ STCN 166283126 en STCN 310321077 (prospectus)
¶ Full text deel 1-1deel 1-2deel 2-1deel 2-2deel 3-1deel 3-2deel 4-1deel 4-2deel 5-1deel 5-2deel 6-1deel 6-2deel 7-1deel 7-2deel 8-1 en deel 8-2 

Literatuur
¶ Christophe Madelein, Juigchen in den adel der menschlijke natuur. Het verhevene in de Nederlanden (1770-1830) (Gent 2010), p. 121-125
¶ Edwina Hagen, ‘Een meer of min doodlyke haat’. Antipapisme en cultureel natiebesef in Nederland rond 1800(Nijmegen 2008)
¶ Roel Bosch, lemma ‘Petrus Hofstede’, in: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, deel 4 (1998)
¶ Hella Haasse, Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern. Kroniek van een leven (Amsterdam 1989), p. 68
¶ J.M. Peterse, ‘Publicist voor Oranje. R. M. van Goens en De Ouderwetse Nederlandsche Patriot (1781-1783)’, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 103 (1988), p. 182-208 
¶ P.J. Buijnsters, Wolff en Deken (Leiden 1984), p. 130-144
¶ P. van der Vliet, ‘Waarom breekt de schrijfster Betje Wolff met de Hoornse uitgever Tjalling Tjallingius?’, in: West-Friesland Oud & Nieuw 48 (1981), p. 63-86, aldaar p. 77 
¶ F.S. Knipscheer, lemma ‘Rütz’, in: P.J. Blok en P.C. Molhuysen (red.), Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 10 (Leiden 1937), k. 855-856
¶ J.P. de Bie, Het leven en de werken van Petrus Hofstede (Rotterdam 1899), p. 307-329, 473-475
¶ A.J. van der Aa, Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters, deel 1 (1844), p. 480-482 (lemma H.A. Bruining).

Rietje van Vliet