Nederlandsche Commercie-Post (1786)

Titelbeschrijving
De Nederlandsche Commercie-Post.

Periodiciteit
Het was bedoeld als weekblad (p. 2), maar er zijn niet meer dan drie ongedateerde afleveringen (nrs. 1-3) bekend. Mogelijk is er meer verschenen: aan het eind van nr. 3 wordt een volgend nummer, over makelaars, in het vooruitzicht gesteld.
De tijd van verschijnen kan onder andere worden vastgesteld aan de hand van de data die onder de ingezonden stukken vermeld staan (p. 8: 15 februari 1786).

Bibliografische beschrijving
In octavo. Elke aflevering heeft acht bladzijden tekst, voorafgegaan door titel en nummeraanduiding. Het geheel is doorgepagineerd (p. 1-24).

Boekhistorische gegevens
Colofon:

Te Rotterdam Bij Cs. Van den Dries wordt dit blad a 1½ stuiver Uitgegeeven. Amsterdam J. van den Burg en Zoon, de Bruijn, G. Bom, Conradt, Elwe en Langeveld, Focke, Gulik, Groenewoud, Holtrop, den Hengst, J. de Jong, A. V.d. Kroe, H. Keijzer, Nutbij, Roos, Schuurman, Schalekamp, V. Selm, J. Verlem, Weppelman, Yntema, en J. Weege, Haarlem, v. Brussel, v. Walree, en v.d. AA, Leijde, de Does, Grijp, Heijligert, Honkoop, Koening, Lugtmans, Meerburg, en Pluijger, Delft, de Groot, ’s Hage, J.v. Cleef, Bouvink, H.H. v. Dregt, Plaat en Thierij, Utrecht, G.T. en A. v. Paddenburg, Stubbe, Terveen, J. Vis, B. Wild, de Waal, en Wed. V. Schoonhoven, Dordrecht, A. Blussé en Zoon, Walpot, en van Braam, Schiedam Poelman, en verders Alom.

Inhoud
In nr. 1 worden het doel en de opzet van het tijdschrift besproken. Het blad is nodig omdat er geen periodieken bestaan die gewijd zijn aan de koophandel, ‘dien grooten steunpilaar van dit Gemeenebest’ (p. 1) en omdat op dit gebied allerlei wantoestanden zijn ingeslopen bij de staat.
De schrijvers maakten plannen om in dit hiaat te voorzien. Zij komen nu vroeger dan verwacht tevoorschijn, omdat ze een belangrijk stuk over de theehandel toegespeeld hebben gekregen, waaruit tevens blijkt van welke economische machinaties zich de Engelsen bedienen om de Nederlandse staat te gronde te richten (dit stuk, door ‘In patriam fidelis’, is op p. 3-8 te vinden).
In nr. 2 gaan de schrijvers door op de problematiek in de theehandel; in de derde aflevering is meer aandacht voor malafide economische praktijken en voor ‘couppogingen’ die de financiële basis van het vaderland ondergraven.
Dit alles in een tamelijk bedaarde, echter gaandeweg wat paranoïde wordende stijl. Men is duidelijk geïnspireerd door patriotse denkbeelden over welvaart en vaderland.

Exemplaren
¶ Londen, British Library: 934.f.6:6

André Hanou / Jac Fuchs