Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken (1814-1815)

Titelbeschrijving
Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken. No. 1. Voor de maand januarij 1814 [enz.].

Periodiciteit
De Jaarboeken werden uitgebracht als maandblad. Op 28 maart 1814 wordt in de Leydse Courant geadverteerd voor nr. 1 dat zojuist verschenen is; nr. 2 wordt tevens in het vooruitzicht gesteld: het besprokene loopt niet synchroon met de verschijningsdata van het blad.
Om onduidelijke redenen is het slechts bij 6 afleveringen gebleven, waarbij nr. 6 in plaats van de gebruikelijke maand- en jaaraanduiding het jaartal 1815 draagt (inhoudelijk heeft deze aflevering betrekking op de maand maart 1814). In de decemberaflevering van Saakes’ Naamlijst uit 1814 wordt nr. 6 wel genoemd, maar het is onduidelijk of het dan al verschenen is.

Bibliografische beschrijving
In groot octavo. De 6 afleveringen, van elk circa 96 pagina’s groot, worden voorafgegaan door voorwerk van VIII pagina’s (french title, titelpagina en ‘Voorberigt’). De openingspagina’s van de afleveringen begint met een short title en de maand waarop de tekst betrekking heeft.

Boekhistorische gegevens
Het impressum luidt: ‘In ’s Gravenhage, bij J. Allart. En te Amsterdam, bij H. Gartman en J. van der Hey’. Blijkens opgave van Saakes in december 1814 is nr. 6 alleen bij Allart uitgegeven (p. 95).
De prijs per aflevering bedraagt 18 stuivers (Leydse Courant van 28 maart 1814).

Medewerkers
De auteur is Martinus STUART (1765-1826), remonstrants predikant te Amsterdam, die ook naam maakte met zijn publicaties over de klassieke oudheid en geschiedenis in het algemeen. Van zijn hand zijn tevens de Jaarboeken van het Koningrijk der Nederlanden (1818-1826). Hij werd na het vertrek der Fransen door koning Willem I benoemd tot geschiedschrijver des rijks. In het Voorberigt roept Stuart zijn lezers op hem te voorzien van authentieke stukken en officiële berichten (p. VIII).

Inhoud
De afleveringen hebben betrekking op de gebeurtenissen van november 1813 t/m maart 1814. De schrijver wenst, aldus het Voorberigt, een strakkere opzet dan de Nederlandsche Jaarboeken (1747-1767) en de Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken (1766-1806). Achtereenvolgens komen aan de orde: algemene zaken van staat en oorlog, gewestelijke aangelegenheden en verordeningen, plaatselijke bijzonderheden van wereldlijke en geestelijke aard. Stuart wil duidelijk niet in de valkuil stappen waaraan de Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken in 1795-1796 bijna zijn bezweken: het blad werd toen bedolven onder de alsmaar groeiende berg nieuwe wetten en ordonnanties, die de redacteur meende te moeten doen afdrukken.
Over de doelgroep wordt men ingelicht in Stuarts oproep om hem materiaal toe te sturen. Hij richt zijn verzoek aan: staatslieden, krijgslieden, regenten, geleerden, kunstenaars, beoefenaars van allerlei wetenschappen en leden van wetenschappelijke, letterkundige en kunstoefenende genootschappen.
Het blad wordt positief besproken in het Letterkundig Magazijn van Wetenschap, Kunst en Smaak (deel 1, p. 301-304).

Relatie tot contemporaine periodieken
In het Voorberigt (p. V-VI) plaatst Stuart zich duidelijk in de traditie van de Nederlandsche Jaarboeken (1747-1765) en de Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken (1766-1806). De Jaarboeken der Bataafsche Republiek (1795-1798) staan los van ‘zijn’ reeks. Stuart zet de reeks voort met de Jaarboeken van het Koningrijk der Nederlanden (1818-1822).

Exemplaren
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek: 471 E 14
¶ Full text nr. 1 (jan 1814), nr. 2 (feb 1814), nr. 3 (maart 1814), nr. 4 (april 1814), nr. 5 (mei 1814), nr. 6 (juni 1814)

Literatuur
¶ Donald Haks, Journalistiek in crisistijd. De (Nieuwe) Nederlandsche Jaarboeken 1747-1822 (Hilversum 2017).

Rietje van Vliet