Onderzoeker (1768-1772)

Titelbeschrijving
De Onderzoeker.

Periodiciteit
De eerste aflevering verscheen op 1 november 1768, de laatste op 19 oktober 1772 (208 nrs.). Het kwam iedere maandag uit. De totale uitgave omvat 4 delen; het eerste deel is gedateerd 1769, het laatste 1772.
Het blad werd direct aansluitend voortgezet door De Opmerker, waarvan de eerste aflevering op 26 oktober 1772 en de laatste op 12 oktober 1778 verscheen. Beide tijdschriften, De Onderzoeker en De Opmerker moeten als één geheel worden beschouwd. Zie daarom ook het lemma over De Opmerker.

Bibliografische beschrijving
Het formaat is octavo. De afleveringen tellen 8 pagina’s; het geheel is doorgenummerd. Elk deel bevat een titelpagina en een inhoudsopgave.

Boekhistorische gegevens
Op het titelblad wordt geen plaats van uitgave of uitgever vermeld. 
In 1779 lijkt de Amsterdamse boekverkoper S.J. Baalde in het bezit van het kopijrecht. In een prospectus voor het vervolgblad De Opmerker meldt hij namelijk dat er van De Onderzoeker nog ‘slechts 50 kompleete exemplaaren by den Uitgeever deeses, meer voorhanden zyn’. 
Arrenberg daarentegen noemt in zijn Naamregister (1788) J. van Schoonhoven te Utrecht als degene die het kopijrecht bezit. De prijs van de vier delen bedraagt dan ƒ 15:12 (p. 387). Zwaneveld (1986) betoogt op grond van het fonds van Van Schoonhoven en de vele aanbevelingen voor diens werken dat hij de uitgever van De Onderzoeker was. Van Schoonhoven wordt als tweede in de lijst van negentien verkooppunten van De Onderzoeker genoemd. De eerste is G. de Groot en Zoon te Amsterdam.
Volgens de Leydse Courant van 9 november 1768, waarin voor nr. 1 wordt geadverteerd, kost iedere aflevering 1½ stuiver. De prijs van De Onderzoeker is volgens Boekzaal der Geleerde Wereld uit 1769 en 1770 ƒ 3:18 per deel (p. 597 resp. p. 711).

Medewerkers
De (anonieme) auteur van De Onderzoeker presenteert zich als een oudere, ongehuwde en rentenenierende man. Hij meldt dat hij geboren is te Amsterdam in het jaar van de Vrede van Utrecht (1713) en dat hij is opgeleid tot advocaat. De auteur van De Opmerker omschrijft zich als het jongere broertje van De Onderzoeker. In de laatste aflevering van De Opmerker meldt hij dat de in totaal tien delen van De Onderzoeker en De Opmerker het werk zijn van een en dezelfde persoon.

Jongenelen (1991) wijst Johannes PETSCH (1720-1795) als de redacteur van De Onderzoeker en De Opmerker aan. Zijn intellectuele profiel past goed bij de anti-orthodoxe en verlichte inhoud van beide bladen. Petsch werkte vanaf 1745 als predikant bij de hernhutterse gemeente in Zeist en vestigde zich na zijn ontslag in 1752 als ambteloos burger in IJsselstein. Daar ontwikkelde hij zich tot een vurig pleitbezorger van het leibniziaans wolffianisme. In De Onderzoeker en De Opmerker zijn bovendien verwijzingen te vinden naar vertalingen van Petsch uit het werk van Mendelssohn, Töllner en Spalding. Ook stemt Petsch’ kritiek op Allard Hulshoffs theorie van het morele gevoel overeen met andere publicaties van Petsch die bij Van Schoonhoven werden uitgegeven. De controverse rondom het boek De orde des heils (1774) van de hervormde predikant David Kleman vormt eveneens aanknopingspunt. In een reeks van twaalf vertogen verdedigde De Opmerker diens opvattingen over religieuze tolerantie en dat deed Petsch ook in een aantal anoniem uitgegeven pamfletten bij Van Schoonhoven.
Waarschijnlijk werden de meeste bijdragen van De Onderzoeker en De Opmerker door Petsch zelf geschreven. Daarnaast zijn de namen van drie medewerkers bekend: de Amsterdamse koopman en dichter Hendrik RIEMSNIJDER (1744-1825), die enkele gedichten en een prozavertaling leverde, de theoloog en dichter Willem Emmery DE PERPONCHER (1741-1819), auteur van een vertaald fragment uit Plato’s Republica, en de rechtsgeleerde Abraham PERRENOT (1726-1784), die zeer waarschijnlijk onder het pseudoniem ‘Arnobius Philomusus’ een dichtstuk bijdroeg.
Verder zijn er veel (fictieve) ingezonden brieven, waarvan sommige ondertekend zijn met speaking names, zoals Pieter de Slok en Probus Simplex.

Inhoud
De Onderzoeker en De Opmerker kunnen getypeerd worden als een spectatoriaal tijdschrift met een christelijk-verlicht karakter. Er komen allerlei typisch spectatoriale thema’s aan bod, zoals de opvoeding, de liefde, de mode en het menselijke gedrag. De Onderzoeker en De Opmerker wijken echter van andere spectatoriale geschriften af door het hoge gehalte aan wijsgerige beschouwingen: er staan veel doorwrochte, theoretische verhandelingen in over de kenleer en ethiek. De schrijver verontschuldigde zich met regelmaat voor het hoge abstractieniveau en zocht naar de juiste middenweg, zodat ook een breder publiek zich aangesproken zou kunnen voelen. De naamsverandering van De Onderzoeker naar De Opmerker werd ook met dat argument verklaard: de strikt wijsgerige benadering zou worden losgelaten ten gunste van een meer praktische invalshoek. Dat gebeurde maar ten dele en in het laatste nummer erkende de schrijver dan ook dat het vooral de ‘lieden van een wysgeerigen geest’ waren die hij had willen behagen.

De Onderzoeker en De Opmerker stonden een tolerante houding voor in religieuze zaken. Zo koos de schrijver in de zogeheten Socratische oorlog (1769-1770) voor de zijde van de toleranten, die meenden dat ook heidenen naar de hemel konden gaan. Hij maakte een onderscheid tussen een ‘natuurlijke’ en een ‘christelijke’ ethiek en meende dat ook mensen van andere gezindten een deugdzaam leven konden leiden. De tolerante houding blijkt tevens uit het feit dat De Onderzoeker en De Opmerker een voorstander waren van persvrijheid. Atheïstische boeken moesten niet verboden worden, ook al konden deze schadelijk zijn. Pornografische en spotschriften daarentegen mochten wel gecensureerd worden.

In De Onderzoeker en De Opmerker zijn verder verlichte standpunten over wonderen te vinden. De schrijver was van mening dat wonderen en bovennatuurlijk ingrijpen weliswaar ooit hadden plaatsgevonden, maar dat ze tot het verleden behoorden. Er was geen reden om aan te nemen dat God nog altijd in zijn perfecte creatie ingreep. Rampen, zoals de rundveesterfte van 1769, moesten dan ook niet als een straf van God gezien worden. Hij beriep zich voor dit standpunt op La palingénésie philosophique (1770) van de Zwitserse natuurwetenschapper Charles Bonnet. Bonnet gold ook als richtsnoer voor de kentheorie, met name diens Essai analytique sur les facultés de l’âme (1760), waarin de fysiologische eigenschappen van het zenuwstelsel een belangrijke rol speelden.

In De Onderzoeker en De Opmerker nam ethiek de belangrijkste plaats in. De auteur pleitte voor een ‘zedekunde’ die gebaseerd was op het verstand en nam stelling tegen denkers die van mening waren dat morele beslissingen in laatste instantie gebaseerd waren op ‘het zedelijke gevoel’, zoals Shaftesbury, Hutcheson, Hume en de Nederlandse vertolker van hun ideeën, Allard Hulshoff. Deze verstandelijke benadering van de moraal paste bij een optimistische visie op de mens, die zich zou kunnen vervolmaken door zijn denkvermogens te ontwikkelen. De Onderzoeker en De Opmerker waren ook overtuigd van de volmaaktheid van de eigen tijd: geen andere eeuw had zoveel vooruitgang op het terrein van de kunsten, wetenschappen en wijsbegeerte laten zien.
Negatieve tendensen, zoals het groeiende ongeloof, waren er echter ook. Juist de wijsbegeerte werd in staat geacht het ongeloof te bestrijden en daarom moest een helder onderscheid worden gemaakt tussen goede en slechte filosofen. Tot het rijtje verwerpelijke denkers behoorden sceptici en vrijdenkers als Pyrrho, Ocellus, Lucanus, Lucretius, Shaftesbury, Hume, Spinoza, Berkely, Hobbes, Lamettrie, Rousseau en Voltaire. Positief gewaardeerd werden Descartes, Locke, Newton, Mendelssohn, Haller, Wolff, Bonnet, Reid en, vooral, Leibniz. Zijn idee dat de mens in de beste van alle mogelijke werelden leefde, werd keer op keer herhaald.

Relatie tot andere periodieken
De Onderzoeker (deel 1, p. 39; deel 2, p. 409-410) en De Opmerker (voorbericht p. 1) plaatsen zich in de traditie van een reeks andere spectatoriale tijdschriften, zoals De Denker (1764), De Philosooph (1766), De Philantroop (1756-1762) en De Zeedemeester der Kerkelyken (1749-1752).
De Opmerker wordt verschillende malen geciteerd en geparafraseerd in het blad De Borger (1778-1780).

Exemplaren
¶ Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: Z 633: 1-4
¶ Full text deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4

Bronnen
¶ Amsterdam, Universiteitsbibliotheek (Bijzondere Collecties): PPA 594:17 (prospectussen Baalde)

Literatuur
¶ L. Jensen, ‘De Onderzoeker (1766-72) / De Opmerker (1772-8)’, in: The Dictionary of seventeenth and eighteenth-century Dutch philosophers, ed. W. van Bunge, H. Krop, B. Leeuwenburgh et al. (Londen 2003), p. 749-752
¶ T. Jongenelen, ‘Een optimistische dinosaurus. Johannes Petsch als spectatorschrijver’, in: Geschiedenis van de Wijsbegeerte in Nederland 2 (1991), p. 49-69
¶ A.M. Zwaneveld, ‘De Opmerker / Onderzoeker als geestverwant van Rijklof Michael van Goens’, in: De Achttiende Eeuw 18 (1986), p. 51-64.

Lotte Jensen