Ongeveinsde Christen (1797-1804)

Titelbeschrijving
De Ongeveinsde Christen.

Periodiciteit
Voor dit weekblad wordt voor het eerst geadverteerd in de Oprechte Haarlemse Courant van 7 januari 1797. Hier wordt tevens gemeld waarom het blad op zaterdag verschijnt: ‘op dat het, als een stigtelyk Zondagsblad, op den Dag des Heeren, met vrucht zou kunnen geleezen worden’.
De afleveringen zijn niet gedateerd. De jaardelen hebben blijkens de titelpagina’s als datum 1797 (deel 1), 1798 (deel 2), 1799 (deel 3), 1800 (deel 4), 1801 (deel 5), 1802 (deel 6), 1803 (deel 7) en 1804 (deel 8). Aan het einde van het laatste deel neemt de auteur afscheid van zijn lezers. Een directe aanleiding om te stoppen lijkt er niet te zijn geweest.

Bibliografische beschrijving
De afleveringen bevatten 8 pagina’s in octavo. Het titelblok bestaat alleen uit de titel en het volgnummer. Daarna volgt de titel van de aflevering.

Het vignet op de titelpagina van de jaardelen verbeeldt een vrouw die haar ene hand op de bijbel legt en de andere opheft alsof ze een eed van trouw aflegt. Eén voet staat op een masker (symbool van veinzen). Op de sokkel is een kruis uitgehouwen (symbool voor geloof), en er is een anker te zien (symbool voor hoop). Het gebaar van trouw in combinatie met het ‘ongeveinsd’, onderstreept het behoudende karakter van de auteur.
Ieder deel wordt voorafgegaan door een inhoudsopgave.

Boekhistorische gegevens
De colofon aan het einde van de afleveringen meldt: ‘Te Amsteldam, bij M. de Bruijn, in de Warmoesstraat, En Hendrik Lardé, met primo Meij aanstaande, in de Nes het derde Huis van den Vijgendam’. Vanaf deel 1, nr. 18 komt de naam van Lardé niet meer voor. Dan luidt de colofon: ‘Te Amsteldam, bij M. de Bruijn, in de Warmoesstraat, het zesde Huis van de Vischsteeg, Noordzijde’.
Op de titelpagina’s van de jaardelen staat alleen de naam van Martinus de Bruijn vermeld.
Prijs per aflevering: 1½ stuiver.

Medewerkers
Op de titelpagina’s wordt de auteur vermeld: IJsbrand VAN HAMELSVELD (1743-1812). Hij studeerde theologie in Utrecht en werd predikant te Durgerdam en Goes, waar hij na een conflict zijn ambt neerlegde (1779). In 1784 werd hij te Utrecht hoogleraar, o.a. in de kerkgeschiedenis. Een actief aandeel in de patriottenstrijd noopte hem na de machtsovername door de Oranjes (september 1787) zich terug te trekken in Durgerdam. Korte tijd later verhuisde hij na bedreigingen naar Leiden, waar een zoon studeerde. 
Bij de omwenteling van 1795 keerde Van Hamelsveld niet terug naar de universiteit Utrecht, maar wel in de politiek. Hij was lid van de Eerste en Tweede Nationale Vergadering (1795-1798). Bij de coup der radicale Unitarissen van januari 1798 werd hij gevangen gezet. Na vrijlating vestigde hij zich in Amsterdam als theologisch publicist. Hij was door zijn tumultueuze leven een veelschrijver om den brode geworden. Aan het letterkundig leven in de genootschappen van zijn tijd nam hij ruimschoots deel. Zijn politieke opvattingen en zijn brede maatschappelijke belangstelling waren met zijn nadruk op ‘redelijkheid’ door de Verlichting beïnvloed, als theoloog was hij eerder traditioneel dan leerstellig, meer bevindelijk dan kritisch.
Illustratief is de gang van zaken bij het orthodoxe tijdschrift de (NieuweNederlandsche Bibliotheek, dat met de redacteur Jacob Kantelaar een kritisch verlicht vervolg kende in de Vaderlandsche Bibliotheek. Na het door rechtzinnige kritiek omgeven aftreden van Kantelaar (1790) legde uitgever Martinus de Bruijn het tijdschrift in handen van zijn auteur Van Hamelsveld, die het in gematigd orthodox vaarwater terugbracht. Behalve met Kantelaar kruiste Van Hamelsveld de scherp geslepen degens met onder anderen de kantiaan Paulus van Hemert. 
Korte tijd werkte Van Hamelsveld vanuit Durgerdam mee aan het tijdschrift De Godsdienstvriend (1788-1795) van Bernard Bosch. Vóór De Ongeveinsde Christen (1797-1804) schreef hij De Vraag-Al (1789-1796) en De Welmeenende Raadgever (1791-1795) en daarna De Redelijke Christen (1807).
Van Hamelsveld vertaalde uit het Duits en Engels, onder meer het nu onvindbare Verdediging van de rechten der vrouwen (1796) van Mary Wollstonecraft. Die laatste keuze was merkwaardig omdat Van Hamelsveld in De Vraag-Al vasthield aan een behoudende kijk op emancipatie: ‘Ik beklaag in mijn hart alle die mannen, wier vrouwen, ten opzigte van het huishouden, revolutionnair zijn, en niet leven, als zij niet schoonmaken’ (deel 6, p. 171). Van Hamelsveld zou met zijn De zedelijke toestand der Nederlandsche Natie, op het einde der achttiende eeuw (1791) tot ver in de twintigste eeuw invloed uitoefenen op het negatieve beeld in de historiografie over de eeuw der Verlichting.

Inhoud
In de eerste aflevering zet Van Hamelsveld zijn bedoelingen uiteen. De Ongeveinsde Christen zal, 

overeenkomstig zijnen naam en karakter, de waarheid, zoo in derzelver beschouwing als beöefening, onbewimpeld, en zonder voorïngenomenheid, ontvouwen en voordragen. – Hij zal den ongeleerden trachten voor te lichten, den bekommerden te vertroosten, den tragen op te wekken en te vermanen, en allen op te leiden tot het waat geluk, in de rechte kennis en dienst, in geloof en deugd, van God, en den Zaligmaker Jesus Christus. 
[…]
Neen, de Godsdienst van den ongeveinsden Christen is
 redelijk, en hij laat geene andere stellingen, als waarheden, toe, dan van welke hij in staat zal zijn, rekenschap te geven, die genoegzaam is, om den tegenspreker te beschamen. (deel 1, nr. 1, p. 2-3)

Van Hamelsvelds uiteenzettingen over theologie, ethiek en kerk zijn op vele plaatsen in zijn boeken en tijdschriften terug te vinden. Hij heeft zich vaak herhaald in zijn geschriften.
In de eerste vijf jaargangen van zijn Ongeveinsde Christen schreef hij over de Godsleer (resp. 5, 5, 3, 6 en 2 maal), over de christologie (Jezus) (resp. 7, 10, 9, 11 en 10 maal), over ethiek (resp. 5, 8, 2, 6 en 6 maal), over vroomheid en christelijk leven (resp. 6, 18, 3, 11 en 7 maal), over de mens (resp. 0, 0, 11, 4 en 1 maal) en kerkelijke zaken (resp. 0, 1, 2, 7, 3 maal). In vrijwel alle jaargangen staan artikelen of passages over ongeloof, onverschilligheid, maar ook over sterven en onsterfelijkheid. 
De emancipatie der Joden heeft hem lange tijd beziggehouden. In deel 1, nr. 25 neemt Van Hamelsveld een advies op ‘nopens de zorg van den staat voor den godsdienst’, dat hij heeft ingebracht in de Nationale Vergadering. Hij schrijft hierin het volgende:

ik erken, dat de Natuurlijke godsdienst waarheid is; de Openbaring benadeelt ook denzelven niet, maar geeft, naar het oordeel van deszelfs belijders eene meerdere volmaking aan dien Godsdienst, daar zij […] aanvult, en zeker geeft zij dus aan den Godsdienst eene andere wijziging. Geen Christen ontkent de waarheid van den Joodschen Godsdienst, maar hij houdt den Christelijken voor de voltoojing van den Joodschen. – Met één woord, Burgers Repr. [Representanten], de vriend der waarheid is, voor zich zelven ver af van partijzucht. Hij eerbiedigt den moed en eerlijkheid van Luther, de geleerdheid van Kalvijn, den ernst van Menno, de schranderheid van Armijn, het verstand van Ganganelli, op den Roomschen Stoel Klemens XIV [Ganganelli hief als Paus Clemens XIV de orde der Jezuïeten op – SV], de wijsgerige kundigheden van Mozes Mendelssohn, en het vernunft van J.J. Rousseau. (p. 179) 

In deel I, nr. 30 (‘Bedenkingen over de bekeering van de Jooden’) geeft hij de achtergronden weer van zijn houding in de Nationale Vergadering bij het debat over de rechten van de Joden. Terwijl de meerderheid Joden nu als individuen wilde beschouwen, stelt Van Hamelsveld: ‘ik ben des zeker, vruchteloos zal men aan dit volk de verëeniging in de Burgerlijke Maatschappij aanbieden’ (p. 240). De ‘inlijving’ van het gros van dit volk – door Van Hamelsveld van de gebruikelijke negatieve clichés voorzien – zal niet geschieden eer alle heidenen, en dan ook het volk Israël, ‘door het geloof in Jesus gerechtvaardigd’ (p. 238) zullen worden. Later, in zijn Geschiedenis der Joden (Amsterdam 1807), zou hij zich bij de gelijkstelling voor de wet van de joden neerleggen. 
Elders in deel 1 reageert Van Hamelsveld op de scheiding van kerk en staat (1796) met essays over de nieuwe en noodzakelijke relatie tussen openbaar bestuur en godsdienst. Dat thema stond in dat jaar na de stichting van de Bataafse Republiek centraal bij de prijsvraag van het Teylers Godgeleerd Genootschap. In hetzelfde deel reageert hij ook – zonder deze expliciet te noemen – op het voorstel van de Remonstrantse Broederschap om de protestantse kerken met elkaar te verenigen. Door het thema uit te breiden tot vereniging van godsdiensten, in het bijzonder de vereniging met de Joden, kon hij die toenaderingen als voortijdige toekomstmuziek afschilderen. Het thema van een algemene broederschap (‘fraternité’) onder de mensen komt in de nrs. 24, 25 en 26 ter sprake, met een kritische noot bij Voltaire en Rousseau en een vergelijking van de Nederlandse Geloofsbelijdenis met uitspraken van het Concilie van Trente. 
Met gevoel voor systematiek behandelt Van Hamelsveld in deel 4 wekelijks vanaf nr. 34 eerst de Tien Geboden en alle regels van het Onze Vader. Dat catechetisch spoor vervolgend wijdt hij in deel 6 alle afleveringen aan de 37 artikelen van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die met de Heidelberger Catechismus en de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten (welke beide niet besproken worden!) de grondslag van de gereformeerde (hervormde) kerk in Nederland vormden. 
In deel 7 bespreekt de auteur teksten uit de evangeliën die de lijdensgeschiedenis van Jezus vertellen: zijn veroordeling, zijn gang naar het kruis, zijn terechtstelling en zijn dood. In deel 8 wordt deze reeks met 13 afleveringen voltooid en daarna aangevuld met de kerstverhalen (5 maal), de verhalen over Pasen (6 maal), Jezus’ hemelvaart (2 maal) en die over het Pinksterfeest (5 maal). Van Hamelsveld exegetische beschouwingen, die in die jaren ook verschenen in zijn tweedelige Bijbelgeschiedenissen (1797) en negendelige Bijbelverklaring (1803), kan men zien als het voorwerk tot zijn Bijbelvertaling uit 1805. Hij droeg met dit werk bij aan het ontstaan van een gematigd verlicht klimaat in de (gereformeerde) Nederlandse hervormde kerk aan het begin van de negentiende eeuw. 
Daarna bevat deel 8 nog 17 bijdragen over formulieren die in de kerk worden gebruikt bij doop, avondmaal en toetreding tot de kerk op belijdenis des geloofs. 
Van Hamelsveld brengt met dit tijdschrift, met name in de latere delen, zijn theologische en kerkelijke opvattingen op eenvoudige wijze voor een groot publiek aan de man. Kenden zijn bladen als De Welmeenende Raadgever opzet en structuur van het spectatoriale tijdschrift, De Ongeveinsde Christen draagt voor het grootste deel het kenmerk van een catechetisch weekblad.

Relatie tot andere periodieken
Opvolger van de Welmeenenden Raadgeever (1790-1795). Van Hamelsveld beschouwde dit blad als één geheel met de Ongeveinsde Christen.
Een niet onwelwillende bespreking van deel 1 is opgenomen in de Algemeene Vaderlandsche Letter-Oefeningen voor 1799 (p. 655-656). De Maandelyke Uittreksels, of Boekzaal der Geleerde Waerelt 1666 (juni 1798) spreekt over de ‘leerzamen en ongemeen stichtelyken’ Ysbrand van Hamelsveld. De recensent is uitermate tevreden over de rijkdom en verscheidenheid aan onderwerpen in de Ongeveinsde Christen (p. 581-591).

Exemplaren
¶ STCN 393523829
¶ München, Bayerische Staatsbibliothek (compleet)
¶ Full tekst deel 1deel 2deel 3deel 4deel 5deel 6, deel 7 en deel 8 

Literatuur
¶ Tom Nieuwenhuis, De politieke dominee. IJsbrand van Hamelsveld (1743-1812) (Hilversum 2023)
¶ Coen P.M. Görts, Ysbrand van Hamelsveld. Predikant, professor, patriot, politicus (1743-1812) (Universiteit Utrecht, doctoraalscriptie geschiedenis 2006)
¶ Simon Vuyk, Jacob Kantelaar, veelzijdig verlicht verliezer 1759-1821 (Zwolle 2005)
¶ Jelle Bosma, lemma ‘Ysbrand van Hamelsveld’, in: Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, deel 4 (Kampen 1998) p. 178-180
¶ Joris van Eijnatten, God, Nederland en Oranje. Dutch Calvinism and the search for the Centre (Kampen 1993).

Simon Vuyk
update 12-6-2023