Ontleeder der Gebreeken (1724-1726)

Titelbeschrijving
Den Ontleeder der Gebreeken, zynde Een aangenaam Vertoog over de Opperheerschende Feilen dezer Eeuw, benevens eenige ongemeene Voorvallen, aardige Opmerkingen, Koffihuis-Redenvoeringen, en Liefdens Verhandelingen. 

Periodiciteit
Het weekblad verscheen van 11 oktober 1723 t/m 8 oktober 1725. De jaargangen zijn in 1724 resp. 1726 gebundeld in 2 delen, elk met 52 nrs.
De ruzie over auteursrechten tussen de auteur en zijn voormalige Rotterdamse uitgever Arnold Willis, die eerder werd uitgevochten in een voorloper van de Ontleeder, leidde ertoe dat de verkoop van de Ontleeder al 14 dagen na de start, op 25 oktober 1723, in Rotterdam werd verboden.

Bibliografische beschrijving
De afleveringen bevatten 8 pagina’s in kwarto. Het titelblok wordt grotendeels in beslag genomen door het titelvignet (met een ontleder in een slachthuis, dieren op het hakblok). Verder: verkorte titel, volgnummer en datum. Iedere aflevering opent met een citaat. Een aantal afleveringen bevat een advertentie van Hendrik Bosch.
Bij de paginanummering van deel 1 is de zetter de tel kwijt geraakt waardoor de laatste pagina niet als 416 genummerd is maar als 418. Dit is exclusief het voorwerk: Franse titelpagina, ‘Uitlegging van de Tytelprint door G. Tyssens’, de titelprent (I.C. Philips del. et sculpt.), de titelpagina in rood en zwart, een opdracht ‘Aan myn groene papegaai’. Deel 2 telt 416 doorgenummerde pagina’s; de nummering van de pagina’s is opnieuw begonnen. Het voorwerk van dit deel bestaat uit de titelpagina in rood en zwart, en het voorwoord ‘Aan de geletterde en ongeletterde Lezers’.

Op de titelprent is de Ontleeder afgebeeld, zittend achter zijn bureau in een studeervertrek. Volgens de prentuitleg van Gijsbert Tijssens staat rechts van hem een figuur, ‘van Mom, en Voszevel ontbloot’. Links staat de ‘trouwe Damon’ van de Ontleeder, een geestverschijning op een wolk, die hem toont ‘in zyn schrift, hoe groot / Bedekte Schyndeugd weet haar valssen rol te spélen’.

Boekhistorische gegevens
Volgens het impressum op de titelpagina: ‘Te Amsterdam, gedrukt voor den auteur, en zyn te bekomen by Hendrik Bosch, boekverkooper over ’t Meisjes Weeshuis’. Het colofon aan het einde van deel 1, nr. 1 (hierna: nr. I-1) en andere nummers geeft meer informatie:

Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Hendrik Bosch. Rotterdam A. Willis, N. Korte. ’s Hage, L. Berkoske. Leyden, Janssonius van der Aa. Delft, R. Boitet. Haarkem, van Lee. Gouda, van der Kloes. Uitrecht, Besselingh. Alkmaar, van Beyeren. Dordrecht, Van Braan. Hoorn,Beukelman. Harderwyk, Rampen. Middelburg, Bakker. Nimwegen, van de Veluw. Vlissingen, Payenaar; en vorders in de Steden by de Boekverkoopers.

Van de Ontleeder nr. I-5 (8 november 1723) zijn enkele exemplaren bewaard gebleven die abusievelijk De Amsterdamsche Heremyt als titel hebben.

Medewerkers
Het tijdschrift verscheen anoniem, al maakte de auteur zich op de titelpagina van deel 1 wel bekend als ‘de auteur van den Amsterdamsche Hermes’. Van hem was inmiddels de identiteit bekend: Jacob Campo WEYERMAN (1677-1747), broodschrijver, schilder van bloemstukken en handelaar in schilderijen. De kunstenaarsscene had hij echter begin jaren ’20 al achter zich gelaten.
In 1724 maakte hij er al geen geheim meer van de auteur te zijn van de Ontleeder. Op de bekende portretgravure die Houbraken maakte van Weyerman, staat de titelpagina van de aflevering van 7 februari 1724 afgebeeld. De gravure werd voor het eerst opgenomen in deel 1 van zijn Historie des pausdoms (1725)Het voorwoord in deel 2 van de Ontleeder, dat in 1726 samen met de titelpagina moet zijn verschenen, is ondertekend met Weyermans eigen naam.
Weyerman sprak dankzij zijn Schotse moeder goed Engels en bezocht Engeland dan ook meer dan eens. De verwijzingen naar Engelse locaties en Engelse personen kunnen zijn voortgekomen uit eigen waarnemingen, maar ook is mogelijk dat het vertalingen uit Engelstalige bronnen betreffen.

Inhoud
Satirisch tijdschrift. Het personage van de Ontleeder is dat van een streng zedenmeester. Hij is van plan om, gewapend met een ‘vlym’, alles en iedereen op zijn weg open te snijden om daarmee de abjecte morele eigenschappen van mensen in al hun weerzinwekkendheid aan tijdgenoten ten toon te spreiden:

Ik ben een Gans van ’t Kapitool, (zegt den Ontleeder der Gebreeken), ik Kakel niet tot Voordeel der Ondeugden, maar ik Kakel om myn Landsluiden wakker te maaken, die zo gerust leggen te ronken, als of ‘er geen Vyand by of ontrent was, daar zy doch langs alle kanten belegert zyn, door de Gauloische Tegendeugden (nr. II-21).

Het motto op de titelpagina luidt: ‘Habeo Senectuti magnam gratiam, quae mihi sermonis aviditatem auxit, potionis & cibi sustulit. Tull. de Sen.’ (vert. Ik dank de ouderdom, die bij mij de lust tot praten heeft vergroot en de lust tot eten en drinken heeft verminderd. Marcus Tullius Cicero, De Senectute).
De Ontleeder tooit zich met diverse namen, variërend van Ontleeder der Feilen, Ontleeder der Liefde en Ontleeder der Zotheden tot en met Ontleeder der Juffers, Anatomist der Feylen en Ontleeder der Cecilianisten. De ondeugden die hij bekritiseert hebben alle van doen met de drie belangrijkste hartstochten: ijdelheid, hovaardij en heerszucht (nr. II-1).
De opzet van de Ontleeder is anders dan die van zijn voorlopers, de Rotterdamsche Hermes (1720-1721) en de Amsterdamschen Hermes (1721-1723): in de Ontleeder zijn krantenberichten veel minder aanleiding voor de bespiegelingen van Weyerman. Hij haalt zijn onderwerpen nu meer uit zijn eigen omgeving.
Zo doet hij in deel 1 van de Ontleeder uitvoerig verslag van zijn beslommeringen in het Utrechtse. In 1722-1723 woonde hij met zijn minnares Adriana Simonsz-de Visscher (Ifis) in het vervallen Rotsenburg, op het terrein van de buitenplaats Rotsoord. Niet alleen de buitenplaats maar ook zijn rijke huisbaas moest het in de Ontleeder meermalen ontgelden.
In mei/juni 1725 verhuisde hij naar Breukelen, inmiddels zonder geliefde, waar hij – aldus Altena (2001) – ronddartelde als ‘Breukelse Filosoof’ of de ‘Vechtfilosoof’. Vanuit een optrekje midden in het dorp beschreef hij in de Ontleeder het krankzinnige huis ‘Paddenstyn’, of ‘Kleyn Angola’. Ook de eigenaar hiervan, reus Kakus ofwel de Amsterdamse boekverkoper Jacobus Lindenbergh, wordt stevig aangepakt. Weyerman zou het met hem nog jarenlang aan de stok hebben. In zijn volgende blad, de Echo des Weerelds (1726-1727), zou hij er eveneens verslag van doen.
Weyerman maakt gebruik van diverse literaire vormen: ‘sprookjes’ (bijv. het verhaal van ‘De Spreekende Leuningstoel’), fabels, anekdoten, gedichtjes, airtjes, karakterbeschrijvingen, vertogen, samenspraken. Opmerkelijk is de ‘Waarschouwing’ aan het einde van vele afleveringen, waarvan de inhoud dankzij het tussenkopje een extra lading krijgt.
Ernstige vertogen kunnen ineens een onverwachte wending krijgen, zoals dat gebeurt aan het einde van een vertoog over de nieuwsgierigheid waar een scabreus gedichtje staat (nr. II-22):

De ruuwe Jakob die zo graag een Nymf betast,
Speelde onlangs met zyn Harderinne,
Die aan zyn Nieuwschierig oog, en uyt een reyne Minne,
Twee Bouten naakt liet zien, vry witter als Albast,
Hy Strookt, en Vryft, en Kust en Streelt,
’t Bezielde Marmer van die Bouten;
Doch wyl zyn Mannen-moed zig verder moest verstouten,
Riep Fillis die dat Spel verveelt;
Ey laat uw Nieuwschier Oog een weynig hooger weyden,
Heer Jakob slist ’t Verschil, en vly uw tusschen beyden.

Een aantal passages zijn bewerkte vertalingen van Engelse teksten als The Weekly Pacquet / Popish Courant van de whig-propagandist Henry Care (1646–1688). Ook zijn er veel ontleningen aangetroffen uit het werk van van de dichter-royalist Abraham Cowley (1618-1667). Andere auteurs bij wie Weyerman voor de Ontleeder te rade ging: de Britse politicus-schrijver Joseph Addison (1672-1719), satiricus Thomas Brown (1662-1704), toneelschrijver en dichter Shakespeare (1564-1616), de schrijvende koffiehuisuitbater Ned Ward (1667-1731) en de Franse archeoloog Jean-Jacques Chifflet (1588-1660). Verder treffen we vertalingen aan van fabels van Jean de la Fontaine en van Anakreontische gezangen over de liefde.
Dit laatste maakt de figuur van de Ontleeder tot een meester in de liefde. Niet voor niets is het werk opgedragen aan zijn groene papegaai, het toonbeeld van galanterie (‘En waarlyk de Papegaai is vry nader aan de Godes der Liefde geparenteert’). Hij krijgt dan ook brieven toegezonden waarin mensen hem om raad over de liefde vragen.
Weyerman speelt met deze spectatoriale interactie met zijn lezers: in één en hetzelfde nummer (nr. I-4) ziet een lezer in de werkkamer van de Ontleeder dit nr. I-4 liggen, waarop de Ontleeder als een echte spectatorfiguur weer reageert. Maar soms wordt hij gek van die brieven. In nr. I-22 neemt hij er maar liefst zes op, om vervolgens te bedenken dat het nooit goed is.

Tot slot een greep uit de vele onderwerpen: vrijmetselaren en Gormogons (nr. II-9), rozekruisers (nr. I-31), ophef over Weyermans aangekondigde Historie des pausdoms (nr. II-17 e.v.), de Leidse courantier (nr. I-8, 24, 44), landbouw (nr. I-10), de Amsterdamsche Argus en Bataafsche Proteus van Weyermans rivaal Hermanus van den Burg (nr. I-13, 14), vriendschap (nr. I-18), huwelijk (nr. I-26, 27, 37, 38), spoken (nr. I-21, II-31, 32), de dood van Sally Salisbury (nr. I-25), Leids studentenetablissement Het Fonteintje (nr. I-30), de ‘Spreekende Leunstoel’ (nr. I-34, 35), kermis (nr. II-2), toneelgroep van La Lauze (nr. II-3), roomse pruikenmakers (nr. II-4), muziek (nr. II-5), koffiehuizen (nr. II-7, 8, 12), schaakspel (nr. II, 14), nieuwsgierigheid (nr. II-22), hypochondrie (nr. II-30) en Jan van Gysen (nr. II-33, 34, 42).

Relatie tot andere periodieken
Van 11 januari t/m 22 februari 1724 verscheen een veertiendaags weekblaadje, de Ontleeding van de Ontleeder der Gebreeken. Deze zogenaamde reactie – Weyerman zelf is de auteur – is opgenomen in deel 1 van de Ontleeder, die als Franse titel daarom meekreeg: Den Ontleeder der Gebreeken. Benevens de Vier Tegen-Ontleeders Door den Ontleeder der Gebreeken.
De opvolger van de Ontleeder is de Echo des Weerelds (1726-1727).

Exemplaren
STCN 166004510
¶ Full text deel 1 en deel 2

Literatuur
¶ Rietje van Vliet en Peter Sprangers, ‘Klopgeesten op Rotsoord en Rotsenburg’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 36 (2013), p. 97-107
¶ Peter Altena, ‘Hekelschrijver in de Vecht. Een onbekende episode uit het leven van Jacob Campo Weyerman te Breukelen’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 24 (2001), p. 160-162
¶ Jan Bruggeman, ‘De datering van Weyermans portret’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 19 (1996) p. 78-83
¶ Chris van de Wetering, Den Ontleeder der Gebreeken. De voorrede en vier afleveringen (ongepubliceerde doctoraalscriptie Historische Letterkunde, Universiteit van Amsterdam, 1995)
¶ Adèle Nieuweboer, ‘Een driehoeksverhouding? Anacreon, Ifis en Campo’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 17 (1994), p. 17-25
¶ Jan Willem Gunning, ‘Jacob Campo Weyerman en het huis van Jacob Lindenbergh’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 16 (1993), p. 8-9
¶ Karel Bostoen, ‘De vochtige universiteit. Weyerman in het ‘Leiderdorps’ Fonteintje’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 14 (1991), p. 33-40
¶ Peter Altena, ‘“Doldriftiger Monster verscheen ons noit aan de Maze”. Jacob Campo Weyerman en Rotterdam’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 10 (1987), p. 74-88.

Rietje van Vliet