Oost- en West-Indische Post (1784-1785)

Titelbeschrijving
¶ Eerste reeks: De Oost- en West-Indische Post, behelzende: Consideratien over de Critique Toestand der Colonien.
¶ Tweede reeks: De Oost- en West-Indische Post, behelzende: den Tegenwoordigen Staat en de Middelen van Herstel van de O. I. Comp. in Nederland.

Periodiciteit
De opbouw en samenstelling van dit blad is enigszins gecompliceerd. In het bestudeerde Leidse exemplaar is daar allereerst een eerste serie van 18 wekelijkse afleveringen, vanaf begin 1784. Deze afleveringen verwijzen af en toe naar gelijktijdig verschijnende ‘Bijlagen’; eveneens gelijktijdig verschijnen ‘Extra nummers’. Een tweede serie van 50 afleveringen, doorlopend tot in 1785, verschijnt meteen daarna.

Bibliografische beschrijving
Het blad, in octavo, is aangetroffen in 3 banden.
De eerste band heeft de eerste serie (nrs. 1-18) bevattend 284 doorgenummerde pagina’s, voorafgegaan door een voorwerk van VIII pagina’s (french title, titelpagina, ‘Aan den leezer!’). De afleveringen tellen steeds zestien bladzijden, met uitzondering van nr. 18 (12 p.). Op p. 282-284 bevindt zich de inhoudsopgave.
In deze eerste band bevinden zich ook de Bijlaagen tot het Eerste Stuk (No. 1-18) van de Oost- en West-Indische Post, zijnde: Consideratien over de Critique Toestand der Colonien. Deze bijlagen, gepagineerd 1-154, worden voorafgegaan door een voorwerk van IV pagina’s (french title, titelpagina, en een ‘Aan den leezer!’ waarin men een ‘adstructie’ krijgt over hoe deze ‘Reflectien bij de Ordinaire Nommers’ gelezen moeten worden). Binnen deze bijlagen kan men tegenwoordig geen onderscheid of periodisering herkennen.
Het titelblok van alle soorten tot nu toe genoemde afleveringen geeft steeds de short title en het volgnummer.
De tweede band heeft 45 Extra nummers, aangeduid als bijvoorbeeld ‘Extra No. 1 of aanhangzel tot de Ordinaire Nommers’. Het geheel is doorgepagineerd (niet zonder fouten) 1-384. De eerste vijf extra-nummers bevatten 64 bladzijden, daarna hebben zij steeds acht bladzijden. Volgens een aanwijzing op p. 1 zouden deze extra-nummers ‘tusschenbeide op zich zelven’ vervolgd worden, en was het de bedoeling een register te geven wanneer er 52 verschenen zouden zijn, zodat zij apart ingebonden konden worden.

De derde band heeft 50 gewone afleveringen van een nieuwe reeks. Deze variëren in grootte van 8 tot 16 pagina’s. De pagina’s van het tekstdeel zijn genummerd 1-500, waarbij echter een sprong gemaakt wordt van p. 233 naar 333. Hierna volgen nog twee pagina’s Register. Het voorwerk heeft IV pagina’s (french title en titelpagina, met een waarschuwing op de versozijde daarvan dat men nu beschikt over drie delen). Nr. 1 geeft redenen waarom men een nieuwe nummering begint; en dat er bij deze reeks géén extra-nummers te verwachten zijn.

Boekhistorische gegevens
Titelpagina eerste reeks: ‘Te Utrecht, By J.M. van Vloten, 1784’. De colofon van nr. 1 in deze reeks heeft: ‘Deze Post zal s’Weekelyks a 2 stuivers worden uitegegeven te Utrecht bij Mulder en verders alomme’. Vanaf nr. 17 is Mulder vervangen door J.M. van Vloten. Volgens een advertentie in de Leydse Courant van 1 februari 1784 werd het blad niet alleen verkocht bij Mulder, maar ook bij Houttuin (Amsterdam), D. Vis (Rotterdam), Plaat (Den Haag), De Groot (Delft), Van Goor (Nijmegen) en Troost (Arnhem).
Titelpagina tweede reeks: ‘Te Amsterdam, By J. Verlem. 1785’.
De extra-nummers kostten 1½ stuiver per aflevering, blijkens mededelingen daarover op p. 56 en 72.

Medewerkers
Het redacteurschap wordt gewoonlijk toegeschreven aan Pieter Philip Juriaan Quint ONDAATJE (1758-1818), op dat moment student in de rechten te Utrecht; en aan Bogislaus VON LIEBEHERR (1756-1821), zijn vriend aldaar. Beiden zijn afkomstig uit de koloniën en zijn verwoede patriotten. Ook zou de Oost-Indische bestuurder Hendrik BRETON hebben meegewerkt.
In de extra-nummers vindt men bijdragen of brieven van V.D. en W.G. te Amsterdam; V.D. te Rotterdam; B.V.C te Jacatra; en v.d.G. Verder gebruiken correspondenten namen als ‘Philanthropos’.

Inhoud
Het ‘Aan den leezer’ vóór de eerste serie verzekert dat dit bij de aanvang van 1784 startende ‘tijdschrift’ het belang van het vaderland dient: de situatie in de koloniën is zo goed als hopeloos. Het redactionele plan van aanpak wordt toegelicht in nr. 1. Het gaat vooral om de toestand van de OIC. Men wil zich niet verliezen in nodeloze debatten. In extra nummers zal men alle spoedeisende punten in Oost en West behandelen. Ingezonden brieven, bedenkingen, vertogen, zullen zo snel mogelijk geplaatst worden. Na afhandeling van de zaken in de Oost zal men overgaan tot behandeling van zaken in de West.
Het blad is bedoeld voor geleerden en ongeleerden,

en vooral voor Commercieerende Leeden van dit Gemeenbest, zo mede voor bedrukte Zeehandelaars, voor mishandeld wordende dienaaren van de O:I:Comp.; voor hulpelose Colonisten […] als ook voor alle Regenten en Ministers van ons Vaderland. (p. 6)

Men zal een ‘borgerlijke stijl’ hanteren (p. 6). De OIC heeft niet alleen een buitenlandse vijand (Engeland) maar ook een binnenlandse: de inactiviteit van ‘de verdervende hand’.
In de extra nummers vindt men vooral de correspondentie van het blad. Hierin zijn brieven, voorstellen en dergelijke opgenomen.
Aan het begin van de tweede serie wordt gewaarschuwd dat men nu zal overgaan tot iets algemener beschouwingen. Inderdaad hebben afleveringen dan soms kopjes als ‘Het patriotismus’. Geleidelijk aan wordt men echter weer praktisch en volgt er vooral nieuws over bijvoorbeeld traktementen, financiën, bewindhebberschappen.
Al bij al maakt dit tijdschrift een buitengewoon goed geïnformeerde en zeer moderne indruk. De informatie heeft zeer vaak betrekking op Nederlandse bezittingen in Ceylon, Voor-Indië en de Kaap. De politieke sympathieën neigen naar het patriottisme.

Exemplaren
STCN 239050940
¶ Full text deel 1deel 2 en deel 3

Literatuur
¶ A. Doedens, L. Mulder (ed.), De memoires van Hendrik Breton, ofwel de duistere zijde van de VOC (Amsterdam 2003), p. 13.

André Hanou