Philanthrope (1756-1762)

Titelbeschrijving
De Philanthrope, of Menschenvriend.
¶ Titel afleveringen: De Philanthrope.

Periodiciteit
Het tijdschrift verscheen wekelijks, op woensdag, van 6 oktober 1756 t/m 29 december 1762 (326 nrs.). De jaargangen zijn in 6 delen gebundeld (van 1757 t/m 1762).

Bibliografische beschrijving
Iedere aflevering telt 8 pagina’s in octavoformaat en bevat een motto, dat per keer varieert. Per jaargang zijn inhoudsopgaven opgenomen.

Boekhistorische gegevens
Uitgegeven te Amsterdam door K. van Tongerlo en F. Houttuin.
Alle delen beginnen met een opdracht. Zo is deel 1 opgedragen aan vertaler Pieter le Clercq en deel 3 aan toneelschrijver Nicolaas Willem Op den Hooff. Le Clercq en Op den Hooff worden hier bovendien aangeduid als mecenas. Tegelijkertijd meldt de auteur op dat moment geen anderen als weldoeners meer te kunnen noemen. In het dankwoord voorafgaand aan deel 6 worden de uitgevers als mecenassen aangesproken. In hoeverre er inderdaad sprake was van een mecenaatsverhouding, is onbekend, maar op grond van dit dankwoord is het waarschijnlijk dat zij financiële steun hebben verleend.

Medewerkers
De redacteur van de nrs. 1-176 is Frans DE HAES (1708-1761). De redacteur van de nrs. 177-326 is Nicolaas BONDT (1732-1792). In de laatste aflevering (nr. 326) onthult Bondt de herkomst van veel van de stukken, alsook de identiteit van De Haes.
Frans de Haes/Haas was een welgesteld koopman te Rotterdam. Hij was als dichter en taalgeleerde lid van het Rotterdamse dichtgenootschap Natura et Arte, dat hij in 1726 mee had helpen oprichten. In de Philanthrope ondertekent hij zijn bijdragen met het pseudoniem ‘Philanthrope’. Van zijn hand zijn blijkens nr. 3 ook de vertogen die ondertekend zijn met het initiaal ‘A’.
Nicolaas Bondt onder­tekent met ‘de jonge philantrope’ en presenteert zich als de zoon van de ‘oude philanthrope’. Bondt had zich in 1756 als advocaat gevestigd te Den Haag maar moest wegens een politiek proces en dreigende strafvervolging reeds in 1758 verhuizen. Aanleiding was zijn anoniem verschenen Schuite-praatje, of saamenspraak tusschen een boer, burger, en advocaat vaarende in de schuit van ’s Gravenhaage naar Leiden (1758), waarin hij uiting gaf aan sympathieën met de Loevesteinse factie door het op te nemen voor de ontslagen Jan de Back, geheimsecretaris van de stadhouder. Bondt verhuisde naar Amsterdam, waar hij in hoog aanzien zou komen te staan. Hij heeft diverse wetenschappelijke en politieke werken op zijn naam staan.
Behalve deze kernredactie leverde ook Cornelis VAN ENGELEN (1726-1793), voormalig doops­gezind predikant, bijdragen aan de Philanthrope. Bijdragen die ondertekend zijn met de initialen ‘E.’, ‘E.G.’, ‘E.A.’ en ‘A.A.’, zijn van zijn hand. Van Engelen legde in 1758 zijn ambt om gezondheidsredenen neer en wijdde zich vervolgens aan schrijfwerk voor diverse spectatoriale tijdschriften. Net als Bondt was hij staatsgezind. Jongenelen (2016) meldt op gezag van Van Engelen zelf dat het merendeel van de teksten in deel 5 (1761) door Van Engelen geschreven is. Wijngaards (1972) houdt Van Engelen, ten onrechte, voor ‘de Jonge Philanthrope’.

Van nog twee andere auteurs is bekend dat ze bijdragen leverden. Zo vertaalde de doopsgezinde predikant Pieter Adriaan VERWER (1696-1757) een tweetal vertogen, ondertekend met ‘S’. (nrs. 4 en 5). Verschillende vertalers/schrijvers gaan schuil achter de nrs. 89, 90, 93 101, 117, 122, 128, 132, 135 en 147. Zij gebruiken de afkortingen en pseudoniemen ‘P.V.A.’, ‘Philo-Crusos’ en (drie maal) ‘T.S.’ Verder lijkt Elisabeth WOLFF-BEKKER (1738-1804) wegens schrijfstijl en inhoudskeuze schuil te gaan achter het pseudoniem ‘Lealte’, de eerste maal als ‘Le Alte’ geschreven. Dit pseudoniem zou een verwijzing naar het Oud-Engelse woord voor trouw kunnen zijn.
De ‘Jonge Philanthrope’ geeft aan zijn eigen bijdragen op verschillende manieren te hebben ondertekend. Voor de door Bondt zelf gemaakte vertalingen uit het Engels ondertekende hij met L.A., O.A., I.A. en C.A. Artikelen die zijn overgenomen uit Engelse tijdschriften zijn in veel gevallen ondertekend met de beginletter van dat tijdschrift: W. voor The World (1753-1756), L. voor The Library (1761-1762) en C. voor The Connoisseur (1754-1756).
Deel 1 is opgedragen aan Pieter LE CLERCQ (1692-1759), een politicus die ook als vertaler en historicus actief was. In het voorwoord wordt hij als vertaler aangesproken. Wellicht dat hij zorg heeft gedragen voor een of meer vertalingen van de in latere afleveringen opgenomen teksten.
Van de overige bijdragen – hetzij met initialen, hetzij met min of meer betekenisvolle pseudoniemen ondertekend – zijn de auteurs onbekend. Omdat in vrijwel alle afleveringen ten minste één pseudoniem of initiaal wordt gebruikt, voert het te ver om op deze plaats alle auteursaanduidingen op te sommen. Over de identiteit van briefschrijvers als ‘Aristocritus’, Historiophilus, Anna Houvast, Pieter Styfkop, Juffrouw Vrymond, Jacobus Zwaarhoofd en vele anderen, is niets met zekerheid vast te stellen.

Inhoud
De lezer wordt over de titel van de Philanthrope ingelicht in de inleiding en de nrs. 1, 3 en 4.
Het blad bestaat voor een belangrijk deel uit ingezonden brieven aan de auteur, veelal voorzien van een reactie van de ‘(Jonge) Philanthrope’. In die brieven wordt geregeld gerefereerd aan eerdere bijdragen. Op grond van deze brieven in de Philanthrope lijkt het blad zich te richten op een breed lezerspubliek van enige opleiding. Opvallend is het constante, zij het beperkte, aandeel van ingezonden brieven door vrouwelijke lezers. Behalve beschouwingen, brieven, verhalen en gedichten bevat het blad ook een droom in dialoogvorm.
Iedere aflevering opent met een (onvertaald) citaat. Veel aangehaald worden klassieke auteurs als Juvenalis, Terentius, Horatius, Vergilius, Catullus en Cicero, maar ook bijbelse auteurs als Paulus en de Prediker, Nederlandse dichters als Joost van den Vondel en Hubert Kornelisz. Poot. De meest geciteerde auteurs zijn echter Justus van Effen, Gottlieb Wilhelm Rabener, David Hume, Voltaire en Bernard de Fontenelle.
Een groot aantal teksten is uit het Engels vertaald; soms ook uit het Frans en Duits. De uit Engelse spectatoriale tijdschriften vertaalde stukken zijn voor een belangrijk deel afkomstig uit reeds beëindigde periodieken, zeker niet uit recente uitgaven. Daarnaast worden ook teksten vertaald uit andere bronnen. Zo verschijnt in de nrs. 295-296 (mei-juni 1762) een vertaling van grote delen van Voltaires verhaal Micromégas (1752).

De aangesneden thema’s zijn vooral van morele aard. Zo wordt in het tijdschrift nadrukkelijke aandacht besteed aan thema’s als maatschappelijke rust, opvoeding en het theater. Openlijke kritiek op het traditionele onderwijs ontbreekt echter. Wel pleit de Philanthrope herhaaldelijk (bijvoorbeeld in de nrs. 50 en 59) tegen het gebruik van de roede in de opvoeding. Van een band met de pedagogische stroming van de filantropijnen – zoals de titel van het blad doet vermoeden – is geen sprake. De geestelijk vader daarvan Johann Bernhard Basedow, publiceerde immers pas in 1768 zijn Vorstellung an Menschenfreunde, het werk waarin de grondslag voor die beweging werd gelegd. Toch is er wel degelijk een inhoudelijke verwantschap tussen de Philanthrope en het filantropisme van later jaren.
De redactie uit in het algemeen veel kritiek op autoriteiten in de religieuze en morele sfeer. In de laatste aflevering van deel 3 (26 december 1759) trekt de auteur Frans de Haes fel van leer tegen diverse inzenders die een bijdrage hadden toegezonden die volgens hem om moreel-zedelijke redenen niet kon worden afgedrukt.
De inhoud van de Philanthrope kwam het blad op de kritiek van tijdgenoten te staan. Zij typeerden het blad als radicaal en probeerden de redactie, overigens tevergeefs, te betrappen op socianisme (ontkennen van de leer van de Drie-eenheid). Men beschuldigde de redactie van pelagianisme: het geloof dat de zondeval de menselijke natuur niet heeft bedorven en dat de sterfelijke wil nog steeds in staat is tussen het goede en het kwade te kiezen zonder dat hier speciale goddelijke interventie voor nodig is. Bij deze ‘onorthodoxe’ zienswijze ligt de nadruk op de eigen menselijke verantwoordelijkheid; de daden van de gelovigen niet vastliggen in een ‘goddelijk besluit’ (zie nrs. 214, 216 en 225).
Enkele pamfletten beschuldigden de Philanthrope van onorthodoxe opvattingen. Onder meer door het beschrijven van islamitische praktijken (nr. 225) zou het tijdschrift over de schreef zijn gegaan. Daarnaast stoorden lezers zich aan de verwijzingen naar – wat zij dachten – bestaande personen. In 1759 verscheen Schrappen van een crityk mesje over het 139ste vertoog van den Philanthrope. Een jaar later zag naar aanleiding van nr. 208 een tweede kritische pamflet het licht: Loon naar werk, of Roskam aan den Philanthrope (1760). In het pamflet Iets wegens het hekelschrift getyteld […] (1760) werd hierop gereageerd; de reactie van de Philanthrope is te vinden in nr. 217. Daarna deed men hierover het zwijgen toe. Een derde scherpe reactie op de Philanthropeis te vinden in De leugen en laster, den hoog eerwaerden heere C. vander Kemp […] in den Philanthrope, van den 21 january 1761. No. 225. aengewreven, in ’t licht gesteld. Het is geschreven door de remonstrantse hoogleraar Jakob Krighout, alias Alethophilus.

Relatie tot andere periodieken
Het blad presenteert zich als opvolger van de Hollandsche Spectator (1731-1735) van Van Effen en wordt ook in de literatuur als zodanig aangeduid. Naast de genoemde onderwerpen onderstreept het herhaalde pleidooi voor een (correct) gebruik van de Nederlandse taal in het tijdschrift deze overeenkomst.
De titel Philanthrope is mogelijk een snedige verwijzing naar Le Misanthrope (1711-1712), een Franstalig spectatoriaal tijdschrift van Van Effen uit de periode voor de Hollandsche SpectatorDe Denker (1764)dat gedeeltelijk wordt toegeschreven aan Bondt, geldt als opvolger van de Philanthrope. Tijdgenoten associeerden dit tijdschrift met het Zinryk en Schertzend Woordenboek (1759-1761), maar de auteurs van de Philanthrope wijzen deze vergelijking af. Wel is het lemma over het woord ‘deporteren’ (nr. 7) een antwoord op een vraag uit nr. 91 van de Philanthrope (vermoedelijk van Bondt).
Deel 2 van de Philanthrope is opgedragen aan de schrijvers van de Kralingiana (1757-1758); deel 5 aan de schrijvers van het ‘vernuft- en mengelwerk’ van de Algemeene Oefenschoole van Konsten en Weetenschappen (1757-1782).
Engelse tijdschriften die als voorbeeld gelden en waaruit artikelen in vertaling zijn overgenomen zijn: The Adventurer (1752-1754), Gentleman’s Magazine (1731-1907), The World (1753-1756), The Connoisseur (1754-1756) en The Library or Moral and Critical Magazine (1761-1762).

Exemplaren
STCN 185329306
¶ Full text deel 1deel 2deel 3deel 4deel 5 en deel 6

Literatuur
¶ Bart Seelemeijer, Nicolaus Bondt (1732-1792). Un avocat tres celebre à Amsterdam (Kalckreuth) (nog te verschijnen)
¶ Ton Jongenelen, ‘Kakera Akotie, Cornelis van Engelen en Christiaan Hagerop. De historische context van een Afrikaanse brief uit 1764’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 39 (2016), nr. 1, p. 17-28
¶ H.S. Okel, Der Bürger, die Tugend und die Republik ‚Bürger­liche Leitkultur’ in den Niederlanden im 18. Jahrhundert im Spiegel der Moralischen Wochenschriften (ongepubliceerde dissertatie Bonn 2004), passim
¶ D. Sturkenboom, Spectators van hartstocht: sekse en emotionele cul­tuur in de achttiende eeuw (Hilver­sum 1998), p. 135-199
¶ P.J. Buijnsters, Wolff & Deken. Een biografie (Leiden 1984), p. 29-30
¶ N.C.H. Wijngaards (ed.), Bloemlezing uit het werk van Cornelius van Engelen (1726-1793) (Zutphen 1972)
¶ M.C. van Hall, Mr. Jan Bondt en diens vader Mr. Nicolaus Bondt herinnerd (Amsterdam 1845).

Edwin van Meerkerk/Bart Seelemeijer
update 16-07-2019