Philosooph (1766-1769)

Titelbeschrijving
De Philosooph.

Periodiciteit
De Philosooph kwam eenmaal per week uit, op maandag. In totaal verschenen vanaf 6 januari 1766 t/m 25 december 1769 208 afleveringen (52 per jaar). Bij de laatste aflevering neemt de auteur afscheid van zijn publiek: zijn gezondheid is te slecht geworden om dit werk te blijven verrichten.

Bibliografische beschrijving
De afleveringen tellen steeds 8 pagina’s in octavo. Alleen de eerste aflevering van de tweede jaargang begint opnieuw met nummeren (nr. 1, 1767); daarna heeft men doorgenummerd tot 208. De paginering loopt door over de afleveringen, maar per jaargang begint men opnieuw. Elk van de 4 gebundelde jaardelen telt 416 pagina’s en opent met een titelpagina met vignet (‘S. Fokke in. f.’) en een inhoudsopgave van de 52 afleveringen.

Boekhistorische gegevens
Verantwoordelijk voor de uitgave was de Amsterdamse compagnie Pieter Meijer & Weduwe K. van Tongerlo en Zoon (in 1769 komt de zoon niet voor op het impressum). Nadat Kornelis van Tongerlo was gestorven in 1765, stopte weduwe Van Tongerlo de samenwerking met de familie Houttuyn, waarmee Van Tongerlo De Denker had uitgegeven, en zette met de toenmalige redacteur van De Denker een nieuw spectatoriaal tijdschrift op, in samenwerking met Pieter Meijer.
De Philosooph werd volgens de veelvuldige colofons verkocht in Amsterdam, Leiden, Dordrecht, Haarlem, Delft, Den Haag, Rotterdam, Middelburg, Utrecht, Leeuwarden, Franeker, Harlingen en in Groningen.

De nrs. 37-40 zijn ook apart uitgegeven als J. Nomsz, Abdallah, of het onvolmaakt geluk. Eene Maroccaansche geschiedenis (1771).

Medewerkers
De redacteur van De Philosooph was de doopsgezinde predikant Cornelis VAN ENGELEN (1722-1793). Hij maakte, nadat hij in 1765 een jaar lang hoofdredacteur van De Denker was geweest, een jaar later de overstap naar dit nieuwe blad. Van Engelen liet zich aan de universiteit van Utrecht en daarna aan het Doopsgezind Seminarie in Amsterdam opleiden in de theologie en filosofie, waarbij al vroeg zijn interesse voor natuurwetenschappen werd gewekt. In 1748 volgde hij de als té vrijzinnig beoordeelde Johannes Stinstra op als predikant in Harlingen, waarna hij fervente pogingen ondernam om het preekverbod van Stinstra ongedaan te maken. Het contact met deze bekende Richardson-vertaler bracht Van Engelen op het pad van de Engelse zedenkundige literatuur, die als belangrijke (inspiratie)bron voor zijn spectators zou gaan functioneren.
In 1758 legde Van Engelen wegens zijn zwakke gezondheid zijn ambt neer en trok zich terug op zijn landgoed Remmersteyn bij Veenendaal, waar hij experimenteerde met landbouwtechnieken, een interessegebied dat terugkomt in zijn publicaties.
Van Engelen debuteerde als spectatorschrijver in 1761 in De Philantrope (als ‘de jonge philantrope’). Nadat hij tussen 1764 en 1769 nogmaals een mislukte poging had ondernomen om een beroep als predikant uit te oefenen, vestigde hij zich in Leiden, alwaar hij tot zijn dood in 1793 van de pen zou leven. In Leiden leidde hij een actief cultureel leven, onder andere als lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Zijn gematigd patriotse houding bracht hem in conflict met de strijdbare orangist Johannes le Francq van Berkhey.
Van Engelens evolutie van predikant tot letterkundige is programmatisch te noemen: de mogelijkheden van het positief beïnvloeden van een publiek blijken voor een spectatorschrijver veel groter dan voor een predikant in de provincie, die volgens Van Engelen bevolkt werd met ‘Noord-Amerikaanse wilden’. Godsdienst heeft de kunst nodig om mensen te ‘ontbolsteren’ en te beschaven en buiten de preekstoel kan deze combinatie veel beter tot stand gebracht worden, los van kerkelijke inmenging en gericht op een breed en welwillend publiek.

In de jaren vijftig raakte Van Engelen bevriend met toneelschrijver Simon Stijl en de Franeker professor Petrus CAMPER (1722-1789), die ook een aantal afleveringen schreef voor De Denker en De Philosooph.
Ook de Amsterdamse toneelschrijver Johannes NOMSZ (1738-1803) leverde een aantal bijdragen aan het blad. Volgens opgave van Mattheij (1978), die zich onder andere baseert op de Mengelwerken (1782) van Nomsz, gaat het om passages in deel 2 (p. 332-334), deel 3 (p. 17-21, 31-32, 254-256, 271-272, 341-344, 341-344) en deel 4 (p. 233-238, 239-240, 366-367, 367-368).

Inhoud
Al in de eerste aflevering van De Philosooph wordt aangekondigd dat een deel van de afleveringen uit Engelse, Franse en Duitse geschriften zou worden vertaald.
De Philosooph richt zich voornamelijk op godsdienstige, filosofische en zedenkundige kwesties. Het blad mengt zich met vuur in alle lopende debatten over de verhouding tussen geluk en deugd, over de beste opvoeding en scholing, over de gelijkheid van man en vrouw en de noodzakelijke beheersing der hartstochten. Het verzet zich tegen de materialistische ideeën van La Mettrie, maar is vooruitstrevend in zijn opvattingen over tolerantie en bijgeloof en uitermate rekkelijk in zijn invulling van het christendom.
De vooruitstrevende opvattingen die in De Philosooph worden gedebiteerd, blijken onder andere uit zijn stellingname in de Socratische oorlog. Van Engelen geeft een satirische bespreking van een ‘gezelschap van fynen’ waarin men vol afschuw over de Belisarius van Marmontel spreekt, terwijl de auteur het werk juist probeert te verdedigen.
Als ‘philosophe’ verzette Van Engelen zich tegen dogmatiek en regels, en pleitte hij voor vrijheid van onderzoek. Ware godsdienst bestaat niet uit het met gefronst voorhoofd bidden, zuchten, preken, en kwaadspreken, maar uit het aanspreken van het gezond verstand, zodat mensen de knellende boeien van het hatelijk bijgeloof kunnen verbreken, de natuur leren kennen en de bedoeling van God met zijn schepping kunnen opsporen. Volgens de auteur schoten de meeste predikanten in deze kerntaken te kort en preekten zij liever over netelige theologische kwesties (die voor de kerkgangers en zeker voor de jongeren onder hen onbegrijpelijk waren), dan over de gronden van de natuurlijke en geopenbaarde godsdienst en de plichten van de zedenkunde.
De Philosooph nam deze taken over. De schrijver richtte zich op een leergierig publiek dat onder zijn bezielende leiding de geest kon verheffen en kon uitstijgen boven het ‘domme vee’ dat zich bekrompen vermaakte, of zich in de kerk bestraffend liet vermanen om vervolgens weer tot zondigen over te gaan.
Sociale bewogenheid spreekt onder andere uit de pleidooien voor armoedebestrijding, dierenbescherming en de noodzaak tot het redden van drenkelingen. In 1767 gebruikten Van Engelen en Pieter Meijer De Philosooph als platform om mensen te mobiliseren voor de oprichting van een Maatschappij tot redding van drenkelingen. Ook klaagde Van Engelen de slavenhandel aan via het gedicht ‘De Negerslaaf’ (‘Zie d’armen Negerslaaf zyn Vaderland ontrukt,/ Geboeid, helaas! geboeid, maar niet in liefde-boeijen!’), waarin een schrijnend contrast wordt gegeven tussen de wrede christenen die zich als roofdieren storten op de deugdzame gekwelde Afrikaan: ‘Gy handelt met ons bloed als koopmanschap, Barbaaren!’ (nr. 19). De Philosooph zag de koophandel als hét middel om niet alleen armoede en ledigheid te bestrijden, maar ook om het gezond verstand aan te kweken, bijgeloof te ontmaskeren, geleerdheid te bevorderen en kunsten te stimuleren.
In De Philosooph vormen ethische, religieuze, wetenschappelijke en filosofische invalshoeken een harmonieus geheel. Zo besprak Petrus Camper, in een aantal afleveringen over de zedelijke opvoeding van kinderen, de wreedheid van kinderen jegens dieren. Hij vergeleek die wreedheid met de visies van Descartes en Malebranche op de vermeende zielloosheid van dieren – hetgeen Camper afwees – en vervolgde met een biologische uiteenzetting over dierlijk gedrag. Via een verwijzing naar de door God gegeven ordening in de natuur kwam de auteur uit bij het opvoedkundige advies over de noodzaak tot aankweken van empathie bij kinderen.

Contemporaine reacties op De Philosooph zijn:
Brief aan den schryver van den Philosooph. Over den brief van J. Toneel-lief (Haarlem, J. Bosch, [1768])
¶ ‘Agricola’ [J. Le Francq van Berkhey], Wintersche tegenzang, uitgebreider, en zoo als dezelve aan den Philosooph, No. 154. gezonden is, voorgesteld (z.p., ‘voor de auteur’, 1769)
¶ J.Cz. Ploos van Amstel, De bouworde van ’t Stadhuis van Amsterdam en de smaak der Nederlanderen, ten opzigte der konsten en weetenschappen, verdedigd, tegen de ongegronde berispingen van den heer C., in zyne brief aan den Philosooph (Amsterdam 1767).

Relatie tot andere periodieken
De Philosooph was de concurrent van de zeer vergelijkbare spectator De Denker, waar Cornelis van Engelen eerst aan meewerkte. In de laatste aflevering van De Philosooph kijkt Van Engelen terug op de overstap van De Denker naar De Philosooph. Na de dood van uitgever Frans Houttuyn in 1765 zou hem zijn verteld dat De Denker niet meer zou verschijnen. Van Engelen was daarom ingegaan op het verzoek van Pieter Meijer om een nieuwe spectator op te richten. Naar eigen zeggen was hij zeer verbaasd geweest toen De Denker toch gecontinueerd bleek te worden. Beide bladen fungeerden vanaf dat moment als elkaars concurrenten.
Van Engelen was zeer verbolgen over de vileine aanvallen van Abraham Arent van der Meersch, de nieuwe hoofdredacteur van De Denker. Deze had Van Engelen in nr. 160 van De Denker ervan beschuldigd wispelturig te zijn en had gesuggereerd dat Van Engelen zelf was weggelopen bij De Denker omdat zijn werk niet goed genoeg zou zijn. De Philosooph positioneerde zich als een nieuwe en betere denker.
De Philosooph concurreert verder met De GryzaardIn nr. 66 beschuldigt deze de schrijver van De Philosooph ervan te praten over zaken waar hij niets vanaf wist.

Exemplaren
STCN 150276265
¶ Full text deel 1deel 2deel 3 en deel 4

Bronnen
De Universiteitsbibliotheek van Leiden (BPL 247/113) bezit een aantal bijdragen van Petrus Camper aan De Denker en De Philosooph in manuscript, onder andere over de zedelijke opvoeding van kinderen.

Literatuur
¶ Piet Visser, ‘Verlichte doopsgezinden. Cornelis van Engelen (1726-1793) en zijn tijdschrift de Philosooph‘, in: Doopsgezinde Bijdragen Nieuwe Reeks 33 (2007), p. 121-157
P. Buijs, De eeuw van het geluk. Nederlandse opvattingen over geluk ten tijde van de Verlichting, 1658-1835 (Hilversum 2007)
¶ W. van Bunge e.a. (red.), Dictionary of Dutch philosophers (Bristol 2003), in voce
¶ E. van der Wall (ed.), Socrates in de hemel? Een achttiende-eeuwse polemiek over deugd, verdraagzaamheid en de vaderlandse kerk (Hilversum 2000)
¶ M. Claude Meijer, Race and Aesthetics in the Anthropology of Petrus Camper (1722-1789) (Amsterdam 1999)
¶ D. Sturkenboom, Spectators van hartstocht: sekse en emotionele cultuur in de achttiende eeuw (Hilversum 1998)
¶ H.M. Brokken en W.Th.M. Frijhoff (ed.), Idealen op leven en dood. Gedenkboek van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen, 1767-1992 (Den Haag 1992)
¶ T.M.M. Mattheij, J. Nomsz (1738-1803), koopman en schrijver (ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam 1978)
¶ N.C.H. Wijngaards, Bloemlezing uit het werk van Cornelius van Engelen 1726-1793 (Zutphen 1972)
¶ N. Wijngaards, ‘Aan de bronnen van de nationale romantiek. Cornelis van Engelen’, in: De Nieuwe Taalgids 57 (1964), p. 65-75
¶ N. Wijngaards, ‘Aan de bronnen van de nieuwe esthetiek. Cornelis van Engelen’, in: De Nieuwe Taalgids 58 (1965), p. 145-155.

Inger Leemans