Recensent, ook der Recensenten (1806-1850)

Titelbeschrijving
Recensent, ook der Recensenten.

Periodiciteit
De Recensent, ook der Recensenten verscheen tussen 1806 en 1850. Het tijdschrift werd op 8 oktober 1805 voor het eerst in de Opregte Haarlemse Courant aangekondigd. Uitgever Van der Hey meldt dat hij ‘gratis’ uitgeeft en ‘alom’ heeft verzonden een ‘prospectus, wegens de uitgave van een geheel nieuw letterkundig, oordeelkundig en antikritisch tijdschrift, onder den tytel van: Recensent, ook der Recensenten’. Op 2 januari 1806 meldt hij de eerste aflevering te hebben verzonden; het blad zou om de twee maanden uitkomen.
De eerste drie jaar verscheen slechts één deel per jaar, met 8 afleveringen per deel. In 1810 verschenen voor het eerst twee delen (nrs. 1-6 en 7-12). Daarna kwam er telkens een apart deel met recensies en antikritiek en mengelwerk uit, met in totaal 12 afleveringen per jaargang.
Het tijdschrift kende een zeer stabiel bestaan. In september 1811 werd het echter per keizerlijk decreet verboden. Na twee klaagschriften aan ‘baron de Pommerieul, Direkteur Generaal der Drukkerij en des Boekhandels’ mocht de uitgever de lopende jaargang nog afmaken. In de jaren 1812-1813 was het verboden. In 1812 protesteerde de uitgever nogmaals tegen het verbod. Ditmaal voegde hij daarbij een ‘een getuigschrift, door achttien mannen van de beroemdste geleerdheid, in- en buiten ons Vaderland met luister bekend, en wier namen alleenlijk te noemen, indien het ons vergund ware, de schoonste lofrede op ons tijdschrift zoude zijn’. Hij kreeg echter nooit een antwoord uit Frankrijk.
In 1814 werd een doorstart gemaakt. Op 6 januari 1814 meldde Van der Hey in de Opregte Haarlemsche Courant dat hij ‘gratis’ een prospectus uitgaf, wegens hervatting van het tijdschrift. Op 24 maart 1814 meldde hij in dezelfde krant dat de eerste twee afleveringen van jaargang 1814 reeds waren verschenen en dat vervolgens op de eerste van elke maand een aflevering zou worden uitgegeven.

Bibliografische beschrijving
Volgens het prospectus zou een aflevering (in octavo) minstens ‘zes vellen druks’ omvatten. Dat kwam neer op zo’n 45 pagina’s recensies en 45 pagina’s antikritiek en mengelwerk. De pagina’s zijn per deel doorlopend genummerd. De antikritiek maakt altijd het kleinste deel van het tijdschrift uit. Gemiddeld bevat een jaargang zo’n 50 pagina’s antikritiek, maar er zijn grote verschillen: er waren jaren zonder en jaren met meer dan honderd pagina’s antikritiek.
De titelpagina’s van de afzonderlijke delen zijn sober vormgegeven: alleen tekst, geen vignet en zonder kleur. Er is geen titelprent. Ieder deel heeft een uitvoerig auteurs- en titelregister.

Boekhistorische gegevens
De plaats van uitgave is Amsterdam. Het blad werd bij Johannes van der Hey uitgegeven, vanaf 1823 bij Johannes van der Hey en Zoon.
Het blad werd in 1805 aangekondigd door middel van een prospectus. Een tweede prospectus verscheen in 1814, na de verbodsjaren 1812-1813.
In de eerste verschijningsjaren ging het de Recensent, ook der Recensenten voor de wind: Van der Hey meldde op 15 december 1806 dat het in het volgende jaar ‘met succes’ zou worden gecontinueerd. In de Bibliographie de l’Empire Français (1812) wordt voor het jaar 1811 een oplage van 400 exemplaren vermeld. Aangezien de gegevens een periode bestrijken die een economisch dieptepunt vormden, zal de gemiddelde oplage hoger zijn geweest.
Over abonnementsvoorwaarden is niets bekend. Op 2 januari 1806 meldde Van der Hey in de Opregte Haarlemsche Courant dat het blad f 0:12 per aflevering kostte. In 1847 bedroeg de prijs volgens het nawoord 10,80 per jaargang.
In 1809 verscheen een gebundelde serie overdrukken van de dissertaties die in de Recensent, ook der Recensenten waren besproken: Overzigt der akademische litteratuur in het Koningrijk Holland, sedert de laatste vier jaren (Amsterdam, J. van der Hey 1809).

Medewerkers
De Recensent, ook der Recensenten werd anoniem uitgegeven. Daarom is niet bekend wie er bij de oprichting betrokken waren. Toch kan aannemelijk worden gemaakt dat Paulus VAN HEMERT (1756-1825) er de hand in heeft gehad: het blad is immers opvolger van het tijdschrift De Recensent (1787-1793), waaraan met zeer grote waarschijnlijkheid Van Hemert eveneens nauw gelieerd was. De Recensent, ook der Recensenten had bovendien een duidelijk kantiaanse signatuur en Paulus van Hemert was, samen met Johannes Kinker, de belangrijkste voortrekker van de kantiaanse verlichting in Nederland.
Van Hemert heeft echter niet de redactie van het tijdschrift op zich genomen. Die taak kreeg de verlichte gereformeerde predikant en karakterkundige Willem Anthony OCKERSE (1760-1826), die een leven lang in vriendschap met Van Hemert verbonden was. Doordat Ockerse geen neologisch-kantiaanse signatuur had, was hij een geschikte frontman voor een tijdschrift dat Kant onpartijdig aan de man wilde brengen.
Van een aantal schrijvers is, al dan niet met zekerheid, bekend dat ze bijdragen leverden. Willem BILDERDIJK (1756-1831) heeft met twee recensies aan het tijdschrift meegewerkt. Ockerse trachtte meteen in het jaar van oprichting Bilderdijk als recensent te winnen. Dat leek aanvankelijk te lukken, wat opmerkelijk is omdat Bilderdijk bepaald geen sympathisant van de kantiaanse verlichting was. In 1806 publiceerde hij in het tijdschrift een scherp geformuleerde recensie van Horatius, lierzangen, in Nederduitsche dichtmaat van Pieter Winter. Uit een brief van Bilderdijk aan Ockerse blijkt echter dat de eerste zich reeds in de loop van 1806 terugtrok. Uit Bilderdijks motivatie zou kunnen worden opgemaakt dat hij er inmiddels lucht van gekregen welke kantianen achter het blad zaten. Hij stuurde wel nog een volgende recensie mee, weer van een vertaling van Winter: de Proeve eener nieuwe overzetting van den Enéas. Daar bleef het bij.
Vermoedelijk heeft ook de Amsterdamse jurist Hendrik Constantijn CRAS (1739-1820) meegewerkt. In een bewaard gebleven brief uit 1814 verzoekt hij de redactie om bijgevoegd artikel in het mengelwerk te plaatsen. Vermoedelijk ging het om ‘Ophelderende aanmerkingen, nopens eenige bedenkingen omtrent de trappen van vergelijking, bijzonderlijk omtrent die van het woord goedkoop’, dat in 1815 werd gepubliceerd.
Het is niet ondenkbaar dat ook Johannes KINKER (1764-1845) bij de oprichting betrokken was, maar er bestaat geen bewijs voor. Kinker schreef wel recensies voor de Recensent, ook der Recensenten: in 1827 ondertekende hij zijn eerste, uitermate negatieve bespreking van Bilderdijks Nederlandsche spraakleer met de letters ‘J. K.R’; in 1828, aan het einde van de serie recensies, plaatste hij zijn naam. Een tweede serie recensies die Kinker met naam ondertekende, volgde in 1838-1839: het betrof ditmaal een tiendelige recensie van Bilderdijks Mengelingen en fragmenten en van diens Brieven van Mr. Willem Bilderdijk. Ook in de jaren 1841 en 1843 verschenen recensies van zijn hand. Verder publiceerde Kinker ook enkele stukken in het mengelwerk.

Halverwege de negentiende eeuw was de anonimiteit van het tijdschrift steeds meer onder druk komen te staan. Slechts in het mengelwerk was het gebruikelijk om de namen van auteurs te noemen. Pas in 1848 besloot de redactie, in navolging van De Gids, de identiteit van de recensenten bekend te maken. De redactie bestond toen uit Johannes Aletta Marinus MENSINGA (1809-1898), Frederik Christiaan DE GREUVE (1792-1863), Johan Willem TYDEMAN (1815-1879) en Willem Hendrik DE VRIESE (1806-1862). Andere, niet-vaste medewerkers mochten echter ‘hun bijdragen onderscheiden kenmerken’, dat wil dus zeggen dat er niet met een naam hoefde te worden ondertekend en dat een ander onderscheidingskenmerk ook was toegestaan (letters, speaking names, wiskundige symbolen, motto’s). Slechts een enkeling is herkenbaar: H.C. Millies, J.G. Ottema, J.A.M. Mensinga, J.O. Josset, H.W. Tydeman.

Inhoud
De Recensent, ook der Recensenten is vergelijkbaar met de Vaderlandsche Bibliotheek (1789-1811), de Schouwburg van In- en Uitlandsche Letter- en Huishoudkunde (1805-1810) en de Vaderlandsche Letteroefeningen (1761-1876). Het kent de rubrieken ‘beoordelingen’, ‘antikritiek’ en ‘mengelwerk’. In de eerste vijf jaar heeft het blad tevens een rubriek ‘boeken die niet hadden behooren gedrukt of vertaald te worden’, die telkens vóór de rubriek ‘antikritiek’ werd geplaatst.

Het mengelwerk bevat twee keer per jaar ‘Berigten wegens de staat der akademische geleerdheid in ons Vaderland’. Hierin staat een kort overzicht van alle academische dissertaties en disputaties van de afgelopen zes maanden. De academische berichten hielden het zes jaar vol (tot 1811). In 1818 verzuchtte de redactie in het voorwoord bij het mengelwerk: ‘Tot ons leedwezen zijn er onoverwinnelijke beletselen in den weg geweest, die ons de hervatting van de voor velen belangrijke rubriek der Akademische Litteratuur tot hiertoe onmogelijk maakten’. Er waren lang na de teloorgang van de rubriek plannen om deze te hervatten, maar het is er nooit meer van gekomen.

Het tijdschrift heeft een kantiaanse signatuur: het legt nadruk op de mondigheid van de mens, die het wilde vergroten. Overeenkomstig haar verlichte idealen met betrekking tot het recenseren, probeerde de redactie zich onafhankelijk op te stellen ten aanzien van bepaalde maatschappelijke, filosofische of wetenschappelijke stromingen. Ze vond het niet de taak van de recensent om ‘over de waarheid van het een of ander gevoelen tusschen twee strijdende partijen uitspraak te doen’. Hij moest alleen

de bewijzen opgeven en beoordeelen, die hij voortgebragt ziet; doch om dit te doen, is het noodzakelijk, dat hij de tegenwerpingen vooral met de stelling, die bestreden wordt, vergelijken moet, daar toch dezelven ongetwijfeld vervallen, zoodra zij op die stelling, geene betrekking hebben […]. (1806, deel 1, p. 119)

De redactie wilde door haar onpartijdigheid tot een objectief oordeel komen en de lezer in staat stellen met haar mee te denken in plaats van hem een dictaat op te leggen. De grondhouding van de Recensent, ook der Recensenten bij het recenseren was een wetenschappelijke.
Een andere manier om de lezer tot mondigheid ‘op te leiden’ gebeurde door middel van de antikritieken, die vanaf het begin in het blad werden gepubliceerd. De Recensent, ook der Recensenten is het eerste Nederlandse tijdschrift dat, naar Duits voorbeeld, de antikritiek in zijn afleveringen opnam. De antikritiek is een weerwoord op een recensie, gepubliceerd in welk Nederlands tijdschrift dan ook, en kon worden ingestuurd door een auteur, een lezer, maar ook door een uitgever. De antikritieken vertegenwoordigden in het blad een subjectief element en nodigden uit tot discussie tussen het blad en zijn lezers, en tussen lezers onderling. De rubriek is dan ook uitermate polemisch van aard.

Relatie tot andere periodieken
De Recensent, ook der Recensenten had kritiek op het tijdschriftwezen in Nederland in het algemeen. Volgens de oprichters waren er in Nederland geen goede recensietijdschriften te vinden. Het blad wilde het niveau van recenseren in Nederland in zijn geheel verhogen en had als doel ‘de bevordering van waarheid, wijsheid, goeden smaak, Wetenschappen en Kunsten – de uitbreiding van onzen Nationalen roem’. In (recensie)tijdschriften werd immers de stand van de beschaving weerspiegeld.

In het prospectus van 1806 wordt naar Duitse tijdschriften verwezen, waarin antikritieken verschenen. Zonder de Duitse voorbeelden te noemen werd gedoeld op onder meer de kantiaanse Allgemeine Literaturzeitung (1785-1849), dat in haar beginjaren de antikritiek had ingevoerd. De Recensent, ook der Recensenten verwijst regelmatig naar dit blad, evenals naar de Jenaische Allgemeine Literaturzeitung (1804-1841).

De Recensent, ook der Recensenten is opgericht als vervolg op de Recensent (1787-1793). Reeds in 1801 was geprobeerd een opvolger van de Recensent op te richten: Proeve van een Recensent voor de Negentiende Eeuw. In het nawoord bij de eerste jaargang kondigde de redactie aan om in het volgende jaar onder de titel Onpartijdige Critische Recensent van Nieuwe Boeken en Geschriften, benevens eenig Mengelwerk en Anticritiek verder te gaan. Hier kwam dus reeds een element naar voren dat in de Recensent, ook der Recensenten een belangrijke rol zou gaan spelen: de antikritiek. Het bleef echter bij één jaargang van de Proeve.
In 1850 ging de Recensent, ook der Recensenten samen met het Algemeen Letterlievend Maandschrift (1822-1850) verder onder de titel Recensent, Algemeen Letterlievend Maandschrift (1851-1857).

Exemplaren
¶ Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: UBM Z 56

Bronnen
¶ Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: 6 O 2 (brief H.C Cras aan de Recensent, ook der Recensenten, 1815), 22 X 1 (brief E.J. Thomassen à Thuessink aan de redactie, 1824), KVB PPA 652:11 (bedrijfsdocumentatie Joh. van der Hey & Zn)
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek: BPL 945 (brieven van de redactie aan M. Tydeman, 1804-1809).

Literatuur
¶ V. Franke, Een gedeelde wereld? Duitse theologie en filosofie in het verlichte debat in Nederlandse recensietijdschriften, 1774-1837 (Utrecht/Amsterdam 2009)
¶ A. Hanou, Sluiers van Isis. Johannes Kinker als voorvechter van de Verlichting, in de vrijmetselarij en andere Nederlandse genootschappen, 1790-1845 (Deventer 1988)
¶ J. Stouten, Willem Anthonie Ockerse (1760-1826). Leven en werk (Amsterdam/Maarssen 1982).

Viktoria Franke