Regtsgeleerde, in Spectatoriale Vertogen (1767-1772)

Titelbeschrijving
De Regtsgeleerde, in Spectatoriale Vertogen.

Periodiciteit
Het blad verscheen van 11 mei 1767 t/m december 1772. De impressa op de titelpagina’s geven als verschijningsjaar 1767 (deel 1), 1768 (deel 2, 3), 1770 (deel 4), 1771 (deel 5) en 1772 (deel 6).
Over de verschijningsfrequentie zegt de uitgever in het Naricht van deel 1 het volgende:

Dit Werk zal voor het eerst in May aanstaande uytkomen, en alle Maanden, of mooglyk wel in het vervolg, na ’er Stoffe en Lust zal zyn, om de veertien, of agt dagen, vervolgt worden.

Dit blijkt kennelijk moeilijk te realiseren, want alle delen bevatten 12 vertogen, met uitzondering van deel 1 (8 vertogen).

Bibliografische beschrijving
In octavo. De afleveringen (‘vertogen’) zijn in deel 1 zeer verschillend van omvang, variërend van 16 tot 40 of zelfs 136 pagina’s. In de delen 2 en 3 is de omvang teruggebracht tot 12 doorgenummerde pagina’s, maar in de delen daarna kan het aantal pagina’s per aflevering weer flink oplopen.
Het titelblok bevat de verkorte titel, het volgnummer (‘I. vertoog’) en de datum. De vormgeving verandert enigszins vanaf nr. 12 van deel 3. Ieder vertoog begint met een citaat.
Deel 1 telt 296 pagina’s (inclusief 24 pagina’s met Franse titel, Naricht, titelpagina en Voor-bericht). De delen 2 en 3 tellen 96 doorgenummerde pagina’s (incl. titelpagina). Deel 4 heeft 256 pagina’s (inclusief Franse titelpagina, Naricht en titelpagina), deel 5 heeft 200 pagina’s (incl. titelpagina en Naricht) en deel 6 kent 104 pagina’s (incl. titelpagina en Naricht).
In de Leydse Courant van 11 mei 1767 meldt Guillaume Jugla, boekverkoper op de Bloemmarkt te Amsterdam, dat de afleveringen doorgaans voorzien zijn van ‘in ’t koper gebragte Plaaten, waar onder de Portraiten der Auteurs en vermaarde gestorvene Regtsgeleerde Mannen’. Deze portretten zijn in het bestudeerde exemplaar niet aangetroffen.

Boekhistorische gegevens
Het impressum op de titelpagina’s van de zes delen luidt: ‘Te Amsteldam, By de Erven van F. Houttuyn’.
Genoemde advertentie lijkt erop te wijzen dat de erven Houttuyn het kopijrecht bezaten en het drukwerk voor hun rekening namen, en dat Jugla de verkoop en distributie van de Regtsgeleerde verzorgde. Als dit inderdaad het geval was, dan duurde deze samenwerking niet lang. Vanaf deel 3 verschijnen er afleveringen met in het colofon: ‘Te Amsteldam, By de Erven van F. Houttuyn, op het Water, en by de andere Boekverkopers, in de voornaamste Steden’.
Jugla noemt voor nr. 1 als prijs: 3 stuivers; met het ontwerp erbij kost deze aflevering 7½ stuiver. In het Naricht op de versozijde van de titelpagina’s staat eveneens de prijs van 3 stuivers vermeld, tenzij ‘men meer als ene Blad, om de aan een geschaakeldheid van deeze of geene Stoffe, of andersins, mog noodig hebben; als wanneer daar voor na evenredigheid zal betaalt worden’.

Medewerkers
Van den Bergh en Jansen (1987) vermoeden dat de Leidse boekverkoper-advocaat Elie Luzac de schrijver is van de Regtsgeleerde. Veel standpunten die in dit blad worden gedebiteerd, komen overeen met die van Luzac, luidt hun argumentatie. Het feit dat de Erven Houttuyn het blad uitgaven en niet Luzac zelf, achten zij van minder belang omdat diens Nederlandsche Letter-Courant (1759-1763) ook niet door hemzelf uitgegeven zou zijn. Dit laatste berust overigens op een misverstand.
Op grond van zijn correspondentie en stukken die de bedrijfsvoering betreffen, kan de Regtsgeleerde niet worden geassocieerd met Luzac. De stijl van dit blad komt verder niet overeen met die van Luzac en ook blijkt uit geen enkele publicatie van zijn hand dat hij belangstelling had voor bijvoorbeeld strafrecht en de juridische praktijk aan de balie. Het voornemen van de Regtsgeleerde om zich verre te houden van het ‘Staatsbestier’ (zie hieronder), druist in tegen Luzacs niet aflatende gedrevenheid om zijn rechtstheoretische en staatsrechtelijke ideeën te verdedigen, ten gunste van de stadhouder en de zittende macht in steden en provincies.
Wie de schrijver van de Regtsgeleerde wel is, blijft daarom ongewis. In het Voor-bericht vraagt hij zijn lezers bijdragen toe te sturen.

Inhoud
Het Voor-bericht, oorspronkelijk geschreven als een prospectus, begint met een dichtstuk in het Latijn en het Nederlands, waarin de auteur verklaart zich verre te houden van schimpen en schelden. Er gebeurt echter zo veel wat niet geoorloofd is, dat hij uitroept: ‘Wie krygt zelfs op straat geen lust om heele Vellen / te schryven?’ Men wordt daardoor tegen wil en dank een ‘heek’laar in dees tyd’ (p. 11).
Daarna wordt het Voor-bericht in proza vervolgd. De schrijver ‘zal over de misbruiken van aller derzelver oeffeningen [van de rechtsgeleerden] byzonder handelen’. In de eerste aflevering introduceert hij dan ook, als waarschuwing aan het adres van rechtenstudenten, twee bijna archetypisch foute rechtsgeleerden: de jurist als flierefluiter (‘Jan van Lichten’) en de jurist die zijn vak niet bijhoudt omdat hij de titel behaald heeft om een goed huwelijk te kunnen sluiten (‘Piet Voor Zig Heen’). Het honorarium van advocaten en de bejegening van klanten zijn ook onderwerpen waar de Regtsgeleerde aandacht aan besteedt.
Verder zal de schrijver over rechtbanken alleen in algemene bewoordingen spreken. Kerkelijke en militaire rechtbanken komen slechts ter sprake wanneer zij met gewone rechtbanken van doen hebben. Van het ‘Staatsbestier’ wenst hij zich verre te houden, dat wil zeggen: alleen naar aanleiding van een boek of een ingezonden brief.
Het blad zal de volgende inhoud hebben. Allereerst staan er besprekingen in van rechtsgeleerde studies, disputaties en andere redevoeringen die in de Republiek zijn verschenen en/of in het Nederlands vertaald zijn. Vandaar dat er relatief veel aandacht is voor de relatie Romeins Recht en natuurrecht, en voor de in de ogen van de Regtsgeleerde verwerpelijke ideeën van de Groninger hoogleraar Van der Marck. Ook de ars critica – de Regtsgeleerde vindt dat juridisch filologen de rechtspraktijk niet uit het oog mogen verliezen – en strafrechtelijke thema’s komen in de recensies aan de orde.
Andere rubrieken zijn: overlijdensberichten van bekende Nederlandse rechtsgeleerden (hoogleraren, leden van Hoven van Justitie); necrologieën van deze overledenen (alleen Herman Noordkerk, met dichtstukje van Elisabeth Wolff-Bekker); rechtsgeleerde verhandelingen (biografie Justinianus) en ingezonden brieven met een reactie daarop (onderwerpen: polygamie, militaire tucht, zedeloosheid en ongemanierdheid van de jeugd, schriftelijk pleiten, verbergen van misdadigers).
Afleveringen kunnen eventueel worden beëindigd met academienieuws (vooral in deel 4) en letternieuws (boekaankondigingen; zie echter het Naricht in deel 6 over kritiek van de uitgever over dit onderdeel en het kleine korps dat voortaan voor dit nieuws zal worden gebruikt). Nadrukkelijk stelt de auteur dat hij zijn stijl ‘niet als een Grammaticus [heeft] ingerigt’. Hij gebruikt de woorden die ook in de rechtshoven worden gebruikt, of het nu bastaardwoorden zijn of niet.

Relatie tot andere periodieken
In het Voorbericht stelt de auteur dat de ‘Kerkelyken’ hun Zeedemeester der Kerkelyken (1750-1752) hebben, geneeskundigen hebben hun Artz, of Genees-Heer (1765-1771), maar juristen hebben niets. Hoog tijd dus dat er nu een vergelijkbaar blad komt voor ‘heele en halve Regtsgeleerden’: voor procureurs, advocaten en solliciteurs. De Regtsgeleerde schaart zich hiermee in de traditie van deze zedemeesters.
Voor zover bekend werd het blad niet besproken in eigentijdse media, zoals de Vaderlandsche Letteroefeningen. In 1809 verscheen van de hand van Seerp Gratama, in diens Regtsgeleerd Magazijn, een korte signalering. Gratama schrijft dat de Regtsgeleerde ‘in aanleg gerekend zou kunnen worden met mijn Regtsgeleerd Magazijn eenige overeenkomst te hebben’ (p. 329).

Exemplaren
STCN 182988384
¶ Full text deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5 en deel 6

Literatuur
¶ R. van Vliet, Elie Luzac (1721-1796). Boekverkoper van de Verlichting (Nijmegen 2005)
¶ G.C.J.J. van den Bergh en C.J.H. Jansen, ‘De wording van het juridische tijdschrift. Drie Nederlandse pogingen uit de Franse tijd’, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 56 (1988), p. 341-354
¶ G.C.J.J. van den Bergh en C.J.H. Jansen, ‘De ‘Regtsgeleerde in spectatoriale vertogen’: het eerste Nederlandse juridische tijdschrift’, in: Nederlandsch Juristenblad 1987, p. 1181-1185.

Rietje van Vliet