Reinier Vryaarts Openhartige Brieven (1781-1784)

Titelbeschrijving
Reinier Vryaarts Openhartige Brieven, Om te dienen tot opheldering en regte kennis van de Vaderlandsche Historie; En teffens ter aanwyzinge van de waare en wezendlyke oorzaaken van ’s Lands vervallen en kwynenden staat, mitsgaders van de middelen om tot beteren toestand te komen.

Periodiciteit
Kwartaalblad waarvan niet de afleveringen maar de brieven daarbinnen zijn gedateerd. Advertenties geven aan wanneer de afleveringen zijn verschenen. Nr. 1 (‘eerste Stuk’) kwam rond 1 augustus 1781 uit (advertentie Leydse Courant). Op 7 april 1784 wordt geadverteerd voor het ‘Twaalfde en laatste Stuk’.
Over de reden van het stopzetten van het blad is niets bekend. Met een zekere ironie laat de schrijver een trouwe lezer zeggen dat ‘de Schryver wel zoude doen van het te laaten blyven by de vier deelen; dan is het een bekwaam werk voor de Bibliotheeken: het zal anders te dik worden’. Bovendien verliezen de beste boeken hun aftrek als ze te groot worden en in delen of stukjes uitkomen. Kijk maar naar Wagenaars Vaderlandsche historie (nr. 11, p. 14-15).

Bibliografische beschrijving
Groot octavo.
De afleveringen hebben ongeveer een gelijke omvang en beginnen steeds met een voorwoord van 2 pagina’s. In de gedigitaliseerde exemplaren hebben de nrs. 3 en 6 achterin een register van de voorgaande drie afleveringen.
De nrs. 1 (brief 1-9) en 2 (brief 10-20) tellen 195 resp. 202 pagina’s. De nrs. 3 (brief 21-29) en 4 (brief 30-38) tellen 187 resp. 199 pagina’s. De nrs. 5 (brief 39-47) en 6 (brief 48-55) tellen 204 resp. 192 pagina’s. De nrs. 7 (brief 56-62) en 8 (brief 63-68) bevatten 193 resp. 186 pagina’s. De nrs. 9 (brief 69-76) en 10 (brief 77-83) tellen 198 resp. 194 pagina’s en de nrs. 11 (brief 84-93) en 12 (brief 94-107) 304 resp. 362 pagina’s.
In het bestudeerde exemplaar zijn de afleveringen gebonden in 6 delen; de plaatsing van de registers duidt erop dat de uitgever 3 afleveringen per deel voor ogen had (4 delen).

Boekhistorische gegevens
Impressum volgens titelpagina’s: ‘Te bekomen: Te Deventer by Karsenberg, te Zwolle by Clement, en by de meeste Boekverkoopers in de Verënigde Nederlanden’. Opmerkelijk is het bericht van de uitgever in nr. 2, waarin gerefereerd wordt aan de huiver van Amsterdamse boekverkopers om zich het ongenoegen van plaatselijke regenten op de hals te halen door Reinier Vryaarts Openhartige Brieven te verkopen.
Hoewel de werkelijke uitgever zich noch in het impressum, noch in advertenties bekend maakte, moet het gezien de identiteit van de auteur de Leidse firma Luzac en Van Damme zijn geweest. De titel komt bovendien voor in de fondslijst van Luzac in zijn Vaderlandsche Staatsbeschouwers (deel 3, 5e stuk). In de veilingcatalogus van Luzacs winkelvoorraad (1801) is sprake van 251 complete exemplaren, inclusief het kopijrecht. Overigens komt de firmanaam Luzac en Van Damme wel voor in de impressa van de nrs. 7 t/m 12 van de Openhartige Brieven.
Van nr. 1 is in 1784 een herdruk op de markt gebracht, aldus de advertentie in de Leydse Courant van 7 april 1784. In deze advertentie wordt nr. 12 aangeboden voor ƒ 2, terwijl voor de overige nrs. steeds ƒ 1:2:- wordt gevraagd.

Medewerkers
Het blad is geschreven door de Leidse advocaat, boekverkoper en publicist Elie LUZAC (1721-1796). In al zijn werken profileert hij zich als orangist. Hij ging echter nooit de barricaden op maar verdedigde zijn politieke standpunten in theoretisch doorwrochte essays. Hij was zijn tegenstanders verbaal meestal de baas, wat hem bepaald niet geliefd maakte.
Ondanks zijn pseudoniem Reinier Vryaart wisten vriend en vijand dat Luzac de schrijver was. Klaas Hoefnagel bijvoorbeeld haalde in zijn Nouveaux Lanterne Magique uit naar de ‘skurke Luzace’: ‘hum isse een Advocaat, hum kyke barse, hum skryf de Vryaarts brief, hum isse heel kwaad, kyke zyn swarte bakkusse rys forsche staan’ (december 1782, p. 8). Later zou ook de anonieme schrijver van de Verzaamelaar bij monde van ene Justus de Peinzer speculeren over de identiteit van Reinier Vryaart en andere teksten die Luzac geschreven zou hebben (p. 82).

Inhoud
Orangistisch tijdschrift, volgens het ‘Bericht van den Uitgever’ in nr. 1, op eenen luchtigen en openhartigen trant geschreeven […] over onze tegenwoordigen Vaderlandschen toestand’. Het motto dat op de titelpagina’s staat vermeld, geeft aan dat Luzac in zijn analyses altijd teruggrijpt naar bronnen:

Retrahe res ad primam earum institutionem; & circumspicias in quibus & quibus modis degeneraverint.
Breng de dingen tot haare eerste instelling en opkomst; en ga dan na, waar in en waar door zy tot verval zyn geraakt.
Baco de Verulam, Serm. ad Fid.

Reeds in de beginjaren van de patriotse revolte plaatst Luzac zijn kanttekeningen bij het vermeende recht van burgers om in opstand te komen tegen een overheid die het sociaal contract met het volk had verbroken. Anders dan patriotse tijdgenoten vindt Luzac dat dit hypothetische contract niet herroepbaar is. In zijn perceptie is de volkssoevereiniteit in het geheel en tevens voor altijd overgedragen aan de vorst. Een volk als collectief kan zichzelf nu eenmaal niet in harmonie besturen aangezien de verschillende delen, net als in een lichaam, een eigen wil ontwikkelen (Klein, p. 208). 
Luzac baseert zich hierbij op de contracttheorie van Samuel Pufendorf en zoekt ook voorbeelden in de geschiedenis van de Republiek. Hij weerspreekt de patriotse opvatting dat elke individuele Bataaf in de volksvergaderingen politieke invloed zou hebben gehad. Volgens Luzac kenmerkt de fameuze Bataafse vrijheid zich dan ook niet door een democratisch politiek bestuur, maar uitsluitend door de onafhankelijkheid ten opzichte van andere volken (Klein, p. 212). Het thema vrijheid komt herhaaldelijk in het blad terug.
De aanleiding voor het eerste nr., dat in augustus 1781 is verschenen, zijn de verwikkelingen rond de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog (1780-1784). Daar wordt ook in latere afleveringen regelmatig aan gerefereerd. Vooral het Vrymoedig en staatkundig onderzoek van een Geldersman na de oorzaaken van den laagen en hachelyken toestand des vaderlands (1781) moet Luzac een doorn in het oog zijn geweest. Zo zijn de vele, soms paginalange citaten in nr. 1 bedoeld om de daarin gedebiteerde opvattingen van ene Gelro Batavus over het conflict te weerleggen. Het is volgens Luzac onjuist om vanwege de oorlog toenadering te zoeken bij de Fransen.

In de Openhartige Brieven worden ook andere werken tegen het licht gehouden, zoals het Politiek Systema van de regering van Amsterdam in het waar daglicht voorgesteld (1780) van Hendrik Calkoen en de Vaderlandsche historie (1749 e.v.) van Jan Wagenaar. Onderwerpen zijn tevens de slavenopstand in Berbice (1763) en bijvoorbeeld de in de ogen van patriotten verderfelijke rol van de hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk.
Traktaten, resoluties en petities worden door Luzac uitgebreid geciteerd om daarmee zijn gelijk kracht bij te zetten. Met enkele dichtstukjes en samenspraken probeert hij de lange, soms taaie prozateksten te verlevendigen en de leesbaarheid te bevorderen.
Tussendoor staan voor de hedendaagse onderzoeker aardige passages over de boekhandel. Zo schrijft Luzac over het misbruik dat zijn opponenten maken van de drukpersvrijheid. Er zijn voldoende wetten waaraan uitgevers en boekverkopers zich hebben te houden, maar ‘wanneer de stoutheid alle paal en maat te boven’ gaat, moet de overheid daartegen in actie komen. Vooral tegen de uitgevers van smaadschriften en schandprenten, ‘die geene andere bedoeling hebben dan zynen evenmensch, zonder onderscheid van rang, waardigheid, en staat, te onteeren, te bezwalken, en voor de goede gemeente tentoon te stellen; het volk heethoofdig te maaken, en hetzelve op te wekken tot moord, roof, en brand’ (nr. 7, p. 8-94). Ook courantiers die allerlei onwaarheden debiteren, moeten het bij Luzac ontgelden.

Relatie tot andere periodieken
De Vrolyke Walon met de Rarekiek-Kas die in september 1782 verscheen, geschreven door Nicolaas Hoefnagel, was blijkens de titelpagina ‘een Stukje onontbeerlyk voor de Leezers van de Vryaarts Brieven’.
Luzac oefende zelf veel kritiek uit op de Staatsman (1778-1785), een tijdschrift onder redactie van Lodewijk Theodoor Nassau la Leck, waarin het stadpunt werd ingenomen dat een volk in opstand mocht komen tegen de overheid. Luzac moest niets hebben van volkssoevereiniteit en laakte de Amerikaanse kolonisten, die streden voor hun onafhankelijkheid van de Britten. Een volk mag alleen in opstand komen tegen zijn overheid in geval van tirannie, aldus Luzac, maar daar was toch echt geen sprake van.

Exemplaren
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek: 471 E 8-11
¶ Full text deel 1 (nrs. 1-2), deel 2 (nrs. 3-4), deel 3 (nrs. 5-6), deel 4 (nrs. 7-8), deel 5 (nrs. 9-10) en deel 6 (nrs. 11-12)

Literatuur
¶ Rietje van Vliet, Elie Luzac (1721-1796). Boekverkoper van de Verlichting (Nijmegen 2005)
¶ Rietje van Vliet, ‘1756-1757: Elie Luzac geeft de republikeinse Cato’s letters uit’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 26 (2003), p. 181-196, aldaar p. 188-190
¶ S.R.E. Klein, Patriots Republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787)(Amsterdam 1995)
¶ Wyger Velema, Enlightenment and Conservatism in the Dutch Republic. The Political Thought of Elie Luzac (1721-1796) (Assen 1993)

Rietje van Vliet