Revolutionaire Zweep (1798)

Titelbeschrijving
De Revolutionaire Zweep. Dienende ter kastydinge van alle Aristocraten, Foederalisten en Lieden die door woorden of daaden tegen de gronden van het zuiver Patriottisme stryden.

Periodiciteit
Een eerste aflevering wordt gemeld in Saakes’ Naamlijst van juni 1798, maar in december 1798 (p. 506) meldt hij dat de nrs. 1-79 zijn verschenen. Het enige bewaard gebleven exemplaar dateert van 28 juli 1798 (nr. 37). Het wordt een ‘weekblad’ genoemd, maar kan ook vaker dan eenmaal per week zijn uitgekomen. De reden waarom het blad is beëindigd, is onduidelijk.

Bibliografische beschrijving
Uitgave in kwarto, 4 pagina’s, twee-kolomsopmaak. Gedrukt op een inferieure kwaliteit papier.

Boekhistorische gegevens
Drukker-uitgever is Joannes (Johannes) Dominicus Demelinne, bekend om zijn radicale blaadjes.
Blijkens het colofon kostte iedere aflevering 4 duiten. De nrs. 1-79 kostten volgens Saakes à ƒ 1:19:8.

Inhoud
Volksblaadje in de vorm van een samenspraak tussen volkse types als Dolleman, Cornelis en Piet.
Het begrip ‘zweep’ uit de titel verwijst naar de radicalen die bij de staatsgreep van 12 januari 1798 de macht veroverd hadden en die nu wel eens vooruitgang wilden zien.
Het lijkt erop dat er in de Revolutionaire Zweep nogal op de man wordt gespeeld. Zo verschijnen in de Rotterdamse Courant van 10 mei 1798 twee advertenties, van J. Dorpmans (omroeper van Rotterdam) en Pieter Dorpmans, waarin zij ieder voor zich verklaren niets van doen te hebben met wat er in nr. 13 en 14 is gemeld.
Op 2 juni 1798 staat opnieuw een advertentie in de Rotterdamse Courant, deze keer naar aanleiding van nr. 20, door ene G. Malleyn, met wie de Rotterdamse Gerrit Malleyn (1753-1816) zal zijn bedoeld: rijtuig- en behangselschilder. Volgens het NNBW was hij een bekwaam tekenaar van paarden. De advertentie luidt als volgt:

gezien hebbende dat eene geleende Pen op nieuw tegen hem in gal gedoopt was, vordert zyne eer, dat hy niet langer geheim houde, dat de in het genoemde Blaadje voorgedragen Lieveling Theodorus Grauws dezelfde Persoon is, wien hy, zonder daarvoor eenige belooning te vorderen of te genieten, in de Schilderkunst onderwezen heeft; die het voorstel gedaan heeft, om hem het Stadswerk te ontzeggen; die hem van Anti-Patriottische daden beschuldigd heeft; en die eindlyk om het Stadswerk voor zich zelfe gevraagd heeft. Deze handelwys, en de daar op gegronde machinatien, tegen den Ondergeteekenden, zullen, in vergelyking van zyne Vaderlandsche gedragingen, zelfs onder de Patriottische Burgery, by het indringen der Pruisschen in 1787, en ook na de groote Revolutie van 1795, voor het Publyk genoegzaam zyn, om tusschen den Ondergeteekenden en zyne Lasteraars te beslisschen; dan, daar het stellen van Praemien, hoezeer indedaad [sic] niets afdoende, dikwyls het lokäas voor baatzugtigen is, belooft de Ondergeteekende een Praemie van EEN DUIZEND GULDENS, aan een zoodanige, die met bewyzen zoude kunnen staven, hetgeen als waarschynlyk in No. 20 van de Revolutionaire Zweep, ten opzichte van den Ondergeteekenden, gesteld is; terwyl hy elk eerlyk Man, die daartoe in staat zoude zyn, op zyne vaderlandsche trouw daartoe sommeert.

In de Rotterdamse Courant van 7 juni 1798 krijgt de Oranjegezinde Malleyn van Theodorus Graus een uitgebreide, venijnige repliek.

Exemplaren
¶ Rotterdam, Stadsarchief Rotterdam: sign. P619 (nr. 37, 28 juli 1798).

Literatuur
¶ Erik Jacobs, Hartslag van een revolutie. Pers en politiek in de Bataafse Republiek (1795-1802) (diss. UvA 2020)

André Hanou
update 24-9-2023