Rhapsodist (1771-1783)

Titelbeschrijving
De Rhapsodist.

Periodiciteit
De Rhapsodist verscheen tussen 1771 en 1783 in zes delen. Elk deel bevat een jaargang van 3 afleveringen. De eerste drie jaar verscheen om de vier maanden een nieuwe aflevering; daarna was de verschijningsfrequentie onregelmatig.

Bibliografische beschrijving
Het formaat is octavo. Elk deel telt 3 nrs. van wisselende lengte en heeft een verschillend aantal doorgenummerde pagina’s (deel 1: 546 p., deel 2: 558 p., deel 3: 558 p., deel 4: 537 p., deel 5: 535 p., deel 6: 520 p.). Het voorwerk van ieder deel bestaat uit een titelpagina en een inhoudsopgave. Het eerste deel bevat daarnaast nog een ‘Opdragt des eersten deels van den Rhapsodist, aan den advokaat der vaderlandsche kerke’ (door R.).

Boekhistorische gegevens
Titelpagina: ‘Te Amsterdam, By Pieter Meijer’.
Volgens Arrenberg (p. 437) bedroeg de prijs voor 6 delen ƒ 14:8.

Medewerkers
In de eerste aflevering verklaart een van de schrijvers van De Rhapsodist samen met een vriend een ‘Maatschappy van Rhapsodisten’ te hebben opgericht, die zich zal bezighouden met de uitgave van het tijdschrift. Eenieder wordt uitgenodigd bijdragen te leveren. Bij acceptatie volgt automatisch lidmaatschap van het genootschap.
Wille (p. 160) wijst als mogelijke redacteuren de doopsgezinde predikant Cornelis VAN ENGELEN (1722-1793) en de advocaat Frederik Willem BOERS (1743-1815) aan. Van Engelen leverde veel bijdragen aan De Rhapsodist, die hij ondertekende met zijn initialen. Boers zou verantwoordelijk kunnen zijn voor de stukken ondertekend door ‘B’.
Andere mogelijke redacteuren zijn Joannes LUBLINK DE JONGE (1736-1816) en de uitgever van het tijdschrift Pieter MEIJER (1718-1781). In een lofrede die C.W. Westerbaen (1817, p. 53) na de dood van Lublink de Jonge voor Felix Meritis opstelde, wordt deze aangewezen genoemd als ‘getrouwe medehelper’ van Meijer, zowel bij de uitgave van het algemeen-culturele tijdschrift Algemeene Oefenschoole van Konsten en Wetenschappen (1763-1782) als De Rhapsodist. Mogelijk bediende Lublink de Jonge zich van de initialen L. en/of B. (een verwijzing naar het pseudoniem Batavus, dat hij elders gebruikte). Dat ook Meijer een belangrijke rol bij de totstandkoming van De Rhapsodist speelde, lijkt te worden bevestigd door het gegeven dat er na zijn dood nog slechts drie afleveringen verschenen. Deze hebben bovendien een ander karakter dan de eerdere nummers: ze zijn minder polemisch en gematigder.
Volgens Vieu-Kuik (1956, p. 11) kunnen tal van bijdragen op naam worden gesteld van de schrijfster Betje WOLFF en voerde zij tevens de redactie. Net als De Rhapsodist bestreed Wolff de orthodoxe standpunten van Barueth, met name in De veel veranderde Santhorstsche geloofsbelydenis (1772). Zij zou volgens Vieu-Kuik kunnen hebben samengewerkt met de doopsgezinde predikant Cornelis LOOSJES (1793-1792). Sluitende bewijzen zijn er echter niet. Buijnsters (1979, p. 99) plaatst om die reden vraagtekens bij het auteurschap van Wolff.

Van anderen staat wel vast dat ze aan De Rhapsodist meewerkten. Behalve voor Van Engelen en Lublink de Jonge geldt dat ook voor Petrus CAMPER (1722-1789), die de redactie toestemming gaf zijn in 1764 gehouden redevoering over de ‘oorsprong en kleur der Zwarten’ te publiceren (deel 2, p. 373-394). Verder droegen bij de dichter en boekhandelaar Pieter Johannes UYLENBROEK (1748-1808), de Duitse immigrant O.C.F. HOFFHAM (1744-1799), de Amsterdamse verlichte denker Isaac de PINTO (1717-1787) en de koopman Simon de VRIES (1723-1793).
Van de meeste bijdragen zijn de auteurs niet bekend. Deze zijn anoniem of ondertekend met de initialen B., B.H., B.S., B.V., C., D.M., J.D., J.R., K., L., M., M.E.M., M.H., P.F.D.W., R., T.M., U., V., V.D.B. en X. Er zijn ook enkele (fictieve?) auteurs met speaking namesals Blandus Fecit, Laurentius Orthodoxus, Zelotes Orhodoxus, Sara Laatwijs, Justus Opregt en Jeroen Kindergek.

Inhoud
De Rhapsodist kan gekarakteriseerd worden als een radicaal verlichtingstijdschrift met een polemisch, vrijzinnig en hekelend karakter. De satirische schrijfstijl was geïnspireerd op de Duitser G.W. Rabener, auteur van Sammlung satirischer Schriften (1751-1755). Een Nederlandse vertaling van dit werk was in de jaren 1763-1774 uitgekomen bij de uitgever van De Rhapsodist, Pieter Meijer.
De titel van het tijdschrift verwijst naar de gevarieerde inhoud: een rhapsodist is een verzamelaar van brokstukken, die niet noodzakelijkerwijs samenhangen. Iedere aflevering bevat een mengeling van vertogen, brieven, informatieve stukken, samenvattingen, verhalen en gedichten. Veel bijdragen zijn vertaald uit het Engels en Frans. Er komen zeer uiteenlopende onderwerpen aan bod, zoals natuurkunde, biologie, wijsbegeerte, theologie, zedekunde, economie, literatuur en geschiedenis.
Het polemische karakter komt vooral tot uitdrukking in de houding ten aanzien van het geloof. De Rhapsodist propageerde een rekkelijke houding en beschouwde de orthodoxie als een van de grootste bedreigingen voor de maatschappij. Het blad richtte zijn pijlen in het bijzonder op de rechtzinnige predikanten Petrus Hofstede (1716-1803) en Johannes Barueth (1708-1782). Hofstede was een van de hoofdrolspelers in de zogenaamde Socratische oorlog, waarin getwist werd over de vraag of deugdzame heidenen zalig konden worden. In De Rhapsodist wordt hij spottend ‘Dr. Schoonpraat’, professor honorarius’ en ‘non-ens’ genoemd. Barueth nam het op voor zijn geestverwant in De advocaet der vaderlandsche kerk (1771-1772) en karakteriseerde De Rhapsodist als een gevaarlijk en verwerpelijk tijdschrift. De Rhapsodist haalde op zijn beurt fel uit naar zijn ‘bittre Tegenschryver’ en pleitte voor een verlichte en tolerante samenleving, waarin de kritische rede als enige richtsnoer zou gelden voor het denken over religieuze vraagstukken.

Het doel van De Rhapsodist was geenszins om ongeloof te verspreiden, integendeel, maar om de dogmatische houding van orthodoxe gelovigen te bekritiseren. Engelse verlichte denkers fungeerden daarbij als voorbeeld. Zo werd een bijdrage van Joseph Priestley (1733-1804) geplaatst, die waarschuwde tegen de gevaren van religieus fundamentalisme. Ook werd lovend geschreven over een nieuwe Engelse preekmethode. De Groningse theoloog Paulus Chevallier (1722-1795), die deze vrijere preekmethode hier te lande toepaste, kreeg veel lof toegezwaaid.
Er was ook ruime aandacht aan de natuurwetenschappen. Het perspectief was dat van de fysicotheologie: een nauwkeurige bestudering van de natuur en haar wetmatigheden zou leiden tot meer kennis van God en een bewijs leveren voor Zijn bestaan. Er werden onder meer uittreksels en samenvattingen geplaatst van het werk van Newton, Bazin en Buffon.
Opvallend is de ambigue houding naar verlichte schrijvers als Rousseau en Voltaire. Enerzijds werd hun levensloop op een positieve manier beschreven en was er veel waardering voor hun werk, anderzijds werd expliciet gewaarschuwd tegen de verderfelijke invloed die van hun geschriften kon uitgaan, omdat ze tot goddeloosheid en zedeloosheid zouden kunnen aanzetten.

Relatie tot andere periodieken
De Rhapsodist raakte in tal van polemieken verzeild. Zo wordt kritiek geuit in een (niet nader getraceerde) periodiek, getiteld Maandelyksche Byekorf (1771). Dat valt op te maken uit een pamflet van een zekere Jeremias Christiaansz, die in reactie daarop de standpunten van De Rhapsodist verdedigt. Christiaansz krijgt vervolgens de volle laag in De advocaet der vaderlandsche kerk van Barueth.
De vrijzinnige houding en onorthodoxe standpunten van De Rhapsodist worden ook gehekeld in het blad Bydragen tot den Rhapsodist (1774-1775). De anonieme auteur is kritisch over het correspondentiebeleid van Meijer en haalt hard uit naar Cornelis van Engelen. Door De Nederlandsche Bibliotheek (1774-1780), het orgaan van orthodoxgezinden als Petrus Hofstede en Johannes Habbema, wordt dit laatste satirische geschrift met open armen ontvangen (1775, deel 3, p. 181-184; deel 10, p. 574-580).

In de eerste aflevering wordt het (eveneens door Meijer uitgegeven) algemeen-culturele tijdschrift Algemeene Oefenschoole van Konsten en Wetenschappen als een negatief voorbeeld genoemd. Dit blad bestond volgens de schrijvers van De Rhapsodist uit louter ‘advertissementen’, terwijl zij een meer gevarieerde inhoud voorstonden.
De Rhapsodist werd nagevolgd door De Rotterdamsche Rhapsodist (1776) en vertolkte eveneens verlichte standpunten op het gebied van de moraal en de religie. Dit is echter geen periodiek.
Satirisch van karakter was de Naamlooziana (1772) van de broodschrijver Nicolaas Hoefnagel (1735-1784). Zowel de opzet als de inhoud van De Rhapsodist worden daarin gepersifleerd.

Exemplaren
STCN 181891891
¶ Full text deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5 en deel 6

Bronnen
¶ Brief van Jeremias Christiaansz, Lid der Hervormde Kerke, aan de stichters des Maandelykschen byekorfs, wegens zeker daarin geplaatst stukje, genaamd: Bedenkingen over den Rhapsodist (Amsterdam [1771])
¶ [J. Barueth], De advocaet der vaderlandsche kerk […] (Amsterdam 1771-1772), deel 1, p. 80-114
¶ C.W. Westerbaen, Lofrede op Joannes Lublink, den jongen (Amsterdam 1817).

Literatuur
¶ C.H.H. de Vries, Gespierde zielen. Johannes Lublink (1736-1816). Menslievendheid, sociabiliteit en welzijnspolitiek in de achttiende eeuw (Hilversum 2020)
¶ Marleen de Vries, ‘Pieter Meijer (1718-1781), een uitgever als instituut’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 28 (2005), p. 81-98
¶ L. Jensen, ‘Rhapsodist, De (1771-83)’, in: The Dictionary of seventeenth and eighteenth-century Dutch philosophers, ed. W. van Bunge, H. Krop, B. Leeuwenburgh et al. (Londen 2003), p. 837-840
¶ J. Wille, De literator R.M. van Goens en zijn kring. Studiën over de achttiende eeuw, ed. P. van der Vliet (Amsterdam 1993), deel 2, p. 159-175
¶ O.C.F. Hoffham, Proeve van slaapdichten, ed. J. de Man (Leiden 1992), p. 9, 11, 29
¶ C. de Haan en L. de Kruif, Van excentrische bollen en een kwaadaartig meteorum. Een karakteristiek van het tijdschrift ‘De Rhapsodist’ (1771-1783) (ongepubliceerde doctoraalscriptie, Amsterdam 1988)
¶ P.J. Buijnsters, Bibliografie der geschriften van en over Betje Wolff en Aagje Deken (Utrecht 1979)
¶ H.J. Vieu-Kuik, Anonieme geschriften van Betje Wolff in het tijdschrift ‘De Rhapsodist’ (1770-1772) (Groningen 1956)
¶ J. Hartog, De spectatoriale geschriften van 1741-1800 (Utrecht 1890, 2edr.), p. 29-31, 51-54.

Lotte Jensen
update 12-12-2021