Rotterdamsche Hermes (1720-1721)

Titelbeschrijving
De Rotterdamsche Hermes, Behelzende een’ schat van zeer geestige en kortswylige Aanmerkingen over het gedrag der hedendaagsche Waerelt.
¶ Short title afleveringen: Rotterdamsche Hermes.

Periodiciteit
Van 13 september 1720 t/m 4 september 1721 verschenen in totaal 59 gedateerde afleveringen. Tot en met nr. 14 kwam het blad tweemaal per week uit, op vrijdag en dinsdag. Vanaf nr. 15 verscheen het een maal per week, op donderdag, zoals zonder opgaaf van redenen aangekondigd aan het slot van nr. 14.
In de Amsterdamsche Hermes van 28 april 1722 werd aangekondigd dat de Rotterdamsche Hermes ‘compleet te bekomen’ was.

Bibliografische beschrijving
Er zijn uitsluitend gebonden exemplaren van De Rotterdamsche Hermes bekend, die wat het voorwerk betreft van elkaar kunnen verschillen.

In het bestudeerde exemplaar (editie Nieuweboer) bevat het ongepagineerde voorwerk een titelpagina; een titelprent; een ‘Verklaring der nevenstaende titelprent’ (één pagina) en een bericht van ‘De titel en titelprent tot den Hermeslezer’. De titelprent werd volgens het onderschrift ontworpen en gegraveerd door François Bleiswyk.


De eerste 14 afleveringen tellen ieder 4 pagina’s in kwarto; de overige 45 elk 8 pagina’s. De afleveringen zijn vanaf nr. 16 (p. 65) doorgepagineerd. Het titelblok van de afleveringen zelf bevat het volgnummer, aan weerszijden van het titelvignet de short title, [week]dag en datum. Het vignet stelt een scène voor uit de Io-mythe uit de Metamorphosen. Op de achtergrond Io in de gedaante van een koe; op de voorgrond Hermes (met caduceus), op het punt met zijn knots haar tegen een boom slapende bewaker Argus uit te schakelen. Het vignet symboliseert de bedoeling van de auteur: de Amsterdamsche Argus van Hermanus van den Burg een lesje te leren.
Elk nummer wordt voorafgegaan door een eigen motto, een citaat uit de (neo-)klassieke literatuur dat van toepassing is op de betrokken aflevering. Het meest geciteerd worden Ovidius, Juvenalis en Plautus; voorts, in afnemende frequentie: Horatius, Vergilius, John Owen, Martialis, Cicero, Seneca, Persius, Propertius, Quintilianus, Gellius, Lucretius, Tertullianus en Priscianus. Bij 10 van de 59 citaten geeft Weyerman geen enkele aanwijzing voor zijn bron; in veel andere gevallen een slechts zeer gebrekkige of zelfs onjuiste.

Boekhistorische gegevens
De losse afleveringen zullen, blijkens het colofon, tot en met nr. 23 gedrukt zijn bij Joan Hofhout (gevestigd aan de Blaak); daarna, voor de auteur, bij Arnold Willis. Weyerman en Willis zullen vanaf dat moment de financiële risico’s hebben gedeeld.
De stoklijst van nr. 1 vermeldt achtereenvolgens de boekverkopers Joan Hofhout en Arnold Willis te Rotterdam, gevolgd door de mededeling dat het blad in de voornaamste Hollandse steden verkrijgbaar is. Met ingang van nr. 2 worden na Joan Hofhout en Arnold Willis in aanvankelijk dertien en later elf steden expliciet de namen van andere verkopers genoemd. Deze stoklijst (die in een aantal nummers ontbreekt) blijft behoudens kleine wijzigingen gehandhaafd tot en met nr. 23.
Van nr. 24 af wordt het blad gedrukt voor de auteur en uitgegeven bij Arnold Willis; de naam van Joan Hofhout is dan verdwenen; een aantal verkopers in andere steden wordt met name genoemd. Constant aanwezig in die lijst blijven, behalve Arnold Willis, in Amsterdam J. Oosterwyk, J. Ratelbant en D. Rank; in Haarlem M. van Lee; in Delft R. Boitet; in Utrecht M.L. Charlois en in Bergen op Zoom Overstraten.
Volgens het schimpdicht ‘Eerspore voor B.N.’ (Nederduytsche en Latynsche keurdigten, 4e vervolg, p. 21) bedroeg de prijs per wekelijkse aflevering 10 cent.
De Rotterdamsche Hermes in boekvorm kwam uit bij Arnold Willis, ‘Boekverkooper over den Rystuin’ te Rotterdam. De auteur zelf werd daar niet bij betrokken, gezien het ontbreken van zijn naam op de titelpagina en van de vermelding ‘Gedrukt voor den Autheur’ op nagedrukte afleveringen.
Nadien zijn de meeste afleveringen van de Rotterdamsche Hermes afzonderlijk herdrukt met de bedoeling na beëindiging van het blad complete sets in boekvorm te kunnen aanbieden.
Een complete facsimile-uitgave verscheen in de editie van Adèle Nieuwenboer (1980).

Medewerkers
Jacob Campo WEYERMAN (1677-1747), de enige auteur achter de Rotterdamsche Hermes, was de zoon van Hendrick Weyerman, ruiter in de lijfwacht van Willem III. Hij werd geboren in de buurt van Charleroi en opgevoed in Breda en ’t Woud (bij Delft). Daar kreeg hij schilderles en grondig onderricht in (antieke) talen en in vakken als theologie en filosofie; in Delft werd hij daarnaast opgeleid als (bloem)schilder. Als zodanig trok hij naar Antwerpen en Brussel; nadien verbleef hij meermalen langer in Engeland. Later zat hij ook in de kunsthandel.
Na 1700 wijdde hij zich tevens aan de letteren. Hij schreef aanvankelijk kluchtspelen, later tijdschriften, schildersbiografieën, historische werken, romans, vertalingen en (anacreontische) poëzie. In 1714 stond hij ingeschreven als student medicijnen te Leiden; in 1737 wederom.
In 1720 vestigde hij zich in Rotterdam, waar hij zijn eerste satirische tijdschrift publiceerde, de Rotterdamsche Hermes. Na een jaar werd het in Amsterdam voortgezet als de Amsterdamsche Hermes (1721-1723). Daarop volgde een reeks van andere periodieken, waaronder Den Ontleeder der Gebreeken (1723-1725); Den Echo des Weerelds (1725-1727); De Doorzigtige Heremyt (1728-1729) en Den Vrolyke Tuchtheer (1729-1730). Het waren virtuoos geschreven satirische bladen, waarin ook individuele personen werden bespot. Sommigen werden vooraf bedreigd met lasterverhalen en aldus gechanteerd.
In 1731 nam Weyerman na een periode van voorspoed met schulden de wijk naar Vianen. Nadat hij eind 1738 wegens chantagepraktijken en smaadschriften was opgepakt, werd hij juli 1739 veroordeeld tot levenslange opsluiting in de Haagse Voorpoort. Daar overleed hij op 9 maart 1747.

Inhoud
Met zijn blad had Weyerman naar eigen zeggen geen moralistisch oogmerk. Zijn doel was geld verdienen met waar hij goed in was: de lezer vermaken. De Rotterdamsche Hermes beschrijft op satirische wijze personen, zaken, gebeurtenissen en situaties uit actualiteit en verleden.
Het blad kenmerkt zich door een zeer eigen stijl met ingewikkelde zinsconstructies en breed uitgesponnen metaforen, veel vertoon van eruditie en talenkennis en een overvloed aan onderwerpen, die via een behendige associatietechniek met elkaar vervlochten worden en in een anekdotisch kader geplaatst.
De eerste nummers zijn vooral gevuld met ervaringen, beschouwingen, waarnemingen en gesprekken, het opgeven van raadsels en het sarren van de Amsterdamsche Argus. Later verschijnen daarnaast, zonder bronvermelding, vertalingen en bewerkingen van buitenlandse – vooral Engelse – teksten: van Richard Steele (Tatler), Jonathan Swift, Daniel Defoe, John Wilmot, Edmund Waller en Robert Burton.
Zoals in veel andere, ook spectatoriale, tijdschriften worden explicaties ingelast van (fictieve) dromen en visioenen; allegorische en sprookjesachtige verhalen; ‘Waarschouwingen’; samenspraken tussen overleden personen of levenloze dingen; (fictieve) ingezonden brieven; imaginaire reisverhalen en commentaren op krantenberichten. Ter ondersteuning van Hermes figureren de huiskater Louw en huisgeest Dæmon.
De behandelde onderwerpen zijn zeer divers. Veel aandacht krijgen de windhandel van 1719-1720 (John Law, de Britse South Sea Company); Weyermans concurrentie met Hermanus van den Burg en zijn vete met tijdgenoot-dichter Jan van Hoogstraten. Aan de orde komen ook literaire kwesties als het plegen van plagiaat en de (Franse en Nederlandse) ‘Poëtenstrijd’. Duidelijk is Weyermans voorkeur voor klassieke auteurs. Hij citeert ze veel en noemt er talloze (onder anderen Vergilius, Homerus, Plato, Aelianus, Aristoteles, Pausanias, Bias, Ovidius, Seneca, Plinius, Servius, Palaephatus, Tacitus, Plautus, Socrates, Horatius, Sappho, Livius, Plutarchus, Lucianus, Aesopus, Cicero, Terentius, Juvenalis, Persius, Plinius, Anacreon en Quintilianus).
Ook laat hij expliciet merken hoe hij denkt over Nederlandse auteurs: Jan Vos, Pieter Langendijk, Hubert Cornelisz. Poot en de geschiedschrijver Gregorio Leti deugen niet; Vondel, Hooft (vooral als prozaschrijver), Huygens, Cats en Antonides van der Goes deugen wél.
Dikwijls besproken en beschimpt worden religieuze orden, de medische wetenschap (anatomische theaters, de ‘sympathetische geneeskunde’ van Kenelm Digby) en bekende medici (onder vele andere Lambert Bernhart Noortbergh, François de le Boë Sylvius, Herman Boerhaave, Cornelis Bontekoe, Louis de Bils, William Harvey en John Woodward); drukkers en uitgevers (Reinier Boitet, Arnold Willis); de kunsthandel en allerlei buitenlandse kwesties (zoals het rumoer rond de katholieke Britse vorst Jacobus III). Ook blijkt Weyerman gepreoccupeerd met alchimie, hermetica en rozenkruisers.
In de Rotterdamsche Hermes moet de rooms-katholieke kerk het geregeld ontgelden, maar nergens blijkt iets van een serieuze stellingname daartegen ten gunste van het calvinistische protestantisme. Al werd Weyerman protestantchristelijk opgevoed, er blijkt later niets van een gereformeerde geloofsovertuiging. Wel blijkt zijn voorkeur voor godsdienstvrijheid uit zijn herhaaldelijk prijzen van de Franse koning Hendrik IV, de uitvaardiger van het Edict van Nantes van 1598. Weyerman lonkt naar vrijdenkerij en libertinisme en lijkt affiniteit te voelen met een rationele en empirische benadering van de dingen. Ook is hij duidelijk gecharmeerd van de vrijmetselarij.
Politieke uitspraken doet hij niet in de Rotterdamsche Hermes. Wel blijkt zijn orangistische achtergrond uit de herhaaldelijk betoonde sympathie en bewondering voor de dan al lang overleden Willem III en diens vertrouweling, Hans Willem Bentinck, de eerste graaf van Portland (onder wie zijn vader ook had gediend). En in de kwestie van de Spaanse Successieoorlog wordt hij niet moe het optreden te prijzen van John Churchill, de hertog van Marlborough, en prins Eugenius van Savoye.

Het lezerspubliek moet hebben bestaan uit leden van een ontwikkelde, heterodoxe elite, die sympathiseerde met verlichte ideeën, op de hoogte was van wat zich in de wereld, of althans in Europa, afspeelde en afgespeeld had op het gebied van kunsten, wetenschappen en politiek, en die voldoende geschoold was om Weyermans ingewikkelde zinnen en breed uitgesponnen beeldspraak te kunnen volgen. Zijn lezers waren deels afkomstig uit zijn eigen kennissenkring en behoorden tot een bepaalde incrowd die met angst én gretigheid de voor anderen duistere toespelingen op bepaalde personen en zaken uit het roddelcircuit trachtte thuis te brengen. Wie daarbuiten viel, beklaagde zich dan ook over de onbegrijpelijkheid van het blad.

In pamfletten kwam kritiek op Weyerman en de Rotterdamsche Hermes, bijvoorbeeld in:
Beschouwing van den nieuwen Hermes, Aan den Heere ***(z.p. [ca. 1720])
Aenmerkingen over den opgeworpen Hermes, en zynen tegenstrever (z.p. [ca. 1720])
Anticyr voor Hermes Furibundus (z.p. [ca. 1721])
Briefgesprek aan A. (z.p. [ca 1720])
Briefgesprek of samenkouting door letteren (z.p. [ca. 1720])
Briefgesprek of samenkouting door letteren aan V.*** (z.p. [ca. 1720])
Briefgesprek of samenkouting door letteren V. aan M. (z.p. [ca. 1720])

Ook in de Nederduytsche en Latynsche keurdigten zijn negatieve reacties opgenomen: 3e vervolg p. 141-142 (‘Straatschennis of Hermes woedende’) en p. 143 (‘Weerwraak’); 4e vervolg p. 19 – 24 (‘Eerspore voor B.N. Onder den Naam van Adelaart. Noodig hekeldigt’), p. 91 (‘Knegt hoe zweet gy’) en p. 156-157 (‘Op de Trotse Afbeelding Van den Buitensporigen Klapper aan de Vegt’) en 5e vervolg p. 55 (‘Verkeerde Hermes’) en p. 56: (‘Op Hermes, En zyne wekelykse Brieven en Zyn Lagchen om het verbod van Argus’).

Relatie tot andere periodieken
De Rotterdamsche Hermes vormde blijkens de titelprent en de verklaring daarvan, het vignet en de inhoud van het eerste nummer een kritische reactie op de dan al enige tijd verschijnende Amsterdamsche Argus (1718-1722) van Hermanus van den Burg. Ook wordt geschamperd op de Maandagse Amsterdamsche Merkurius (1710-1711); Den Schiedamse Saturnus (1713-1714); het spectatoriale tijdschrift De Mensch Ontmaskerd (1718); het anonieme Maandags Schuit-praatje (1719); de Reyzende Momus (1720); de Fabrikeur in Brieven (1720); de Examinator (1718-1720) en Den Amsterdamschen Diogenes (1721). Vooral zette de Rotterdamsche Hermes zich af tegen de Maendelyke Uittreksels, of de Boekzael der Geleerde Werelt (1715-1800).
Bewondering blijkt daarentegen voor Hendrik Doedijns’ Haegse Mercurius (1697–1699), waardoor Weyerman stellig werd geïnspireerd.

Exemplaren
STCN 227886321
¶ Rotterdam, Gemeentearchief: P 75
Full text

Literatuur
¶ F. Wetzels, De vrolijke tuchtheer van de Abderieten, Jacob Campo Weyerman (1677-1747) in Breda (Amsterdam 2006)
¶ K. Bostoen en A. Hanou, Geconfineert voor altoos. Stukken behorend bij het proces Jacob Campo Weyerman (1739) vermeerderd met een autobiografie (Leiden 1997)
¶ E. Groenenboom-Draai, De Rotterdamse woelreus. De Rotterdamsche Hermes (1720-’21) van Jacob Campo Weyerman. Cultuurhistorische verkenningen in een achttiende-eeuwse periodiek (Amsterdam 1994)
¶ F.L. Kersteman, Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Wyerman, ed. M. van Vliet (Leiden 1994)
¶ P. Altena en W. Hendrikx (red.), Het verlokkend ooft, Proeven over Jacob Campo Weyerman (Amsterdam 1985)
¶ Jacob Campo Weyerman, De Rotterdamsche Hermes, ed. Adèle Nieuweboer (Amsterdam 1980).

Elsina Groenenboom-Draai