Rotterdamsche Rhapsodist (1776)

Titelbeschrijving
De Rotterdamsche Rhapsodist.

Periodiciteit
Het titelblad vermeldt 1776 in het impressum.
Anders dan algemeen wordt aangenomen is het geen tijdschrift, noch een spectator, maar een boek dat uit 12 verhandelingen van zeer ongelijke lengte bestaat. Er is niets dat wijst op een periodiek karakter.

Bibliografische beschrijving
Het werk bevat 196 pagina’s in octavo. Op het titelblad staat als motto: ‘Quae placeant, positis omnibus, ipse lege’ (Ovidius). De eerste verhandeling wordt voorafgegaan door een portret van de aldaar gelauwerde François de Salignac de la Mothe-Fénelon.

Boekhistorische gegevens
Impressum op titelblad: ‘Te Rotterdam, By Hofhout en Wolfsbergen, Boekverkoopers op den Visschersdyk’.

Medewerkers
Van Strien (2014, 2019) noemt de Rotterdamse koopmanszoon Gerard ROOS (1730-1812) als samensteller van het blad, die ook de vertalingen voor zijn rekening zou hebben genomen.
Nr. 1 is een redevoering van Jean-François de LA HARPE (1739-1803), wiens Éloge de Fénelon (1771) werd bekroond door de Académie française.
Nr. 7 begint met het gedicht ‘Hou op, Barbaarsche Europeaan!’ van Elisabeth WOLFF-BEKKER (1738-1804).
Nr. 10 is een vertaling van L’Éloge historique de la Raison, prononcé dans une académie de province, geschreven door ene Chambon en volgens Voltaire daterend uit 1774.
Nr. 12 is geschreven door Jonathan SWIFT (1667-1745).

Inhoud
De bundel is een allegaartje aan vertaalde verhandelingen, waaruit een voltairiaanse vrijzinnige geest spreekt:

(1) Lofrede voor François de Salignac de la Mothe-Fenelon, Leermeester van de Kinderen van Frankrijk en sedert Aartsbisschop-Hartog van Kameryk Prius van het Heilige Ryk’; (2) ‘Bedenkingen over den mensch’; (3) ‘Aanmerkingen over Xenophon en den Hertocht der duizend Grieken’; (4) ‘Byzonderheid betreffende Socrates’; (5) ‘Samenspraak tusschen een Wysgeer en de Natuur’; (6) ‘Een heusch Gesprek tusschen een Bezetene en een Wysgeer’; (7) ‘Bedenkingen over de Slavery’; (8) ‘Samenspraak Tusschen Comper, Kaptein van een Slaafhaler, en Jahuaco, Opperste van eene zwervende bende Negers van Bisago’; (9) ‘Pleit van een Neger voor het Parlement van Engeland’; (10) ‘Lof-Geschiedenis der Rede. In een provintiale Akademie uitgesproken door den Heer De Chambon 1774’; (11) Verhandeling over de Huislyke Welvaart, of van het Geluk in een Amptloos Leven’; (12) ‘Leerreden tegen het Slapen in de Kerk’.

Relatie tot andere periodieken
Niet te verwarren met het tijdschrift de Rhapsodist (1771-1783).
De Rotterdamsche Rhapsodist wordt besproken in de Nederlandsche Bibliotheek deel 4-I (1776) (p. 695-701). De eerste verhandeling is het beste van alles, luidt het oordeel, maar de vertaling is van slechte kwaliteit. Voor het overige is de recensent uiterst zuinig met zijn loftuitingen. Bij de bespreking van nr. 12 over het slapen in de kerk schrijft hij 

De Rhapsodist heeft wel gedaan, om deeze Leerrede agter in zijn werk te plaatzen, want die het zelve ten einde leest, heeft buiten twijfel een middeltje tegen den slaap noodig. 
[…]
De Amsterdamsche Rhapsodist vervatte veel kwaads, onder eenige goede dingen, en smaakte doorgaans den Vrijgeesten zeer wel. Van deezen zijnen Rotterdamschen geloofs-genoot kan men vooral geen beter getuigenis geeven.

Exemplaren
¶ STCN 303888911
¶ Full text

Literatuur
¶ Kees van Strien, ‘Een talent van wereldformaat: God of ketter. Voltaire in de Republiek, 1733-1778’, in: De Achttiende Eeuw 2019 (Jaarboek), p. 105-128, aldaar p. 114-116
¶ Kees van Strien, ‘Verdraagzaamheid in het verdomhoekje. Gerard Roos (1730-1812), vertaler van Voltaire’, in: Rotterdams Jaarboekje 2014, p. 179-203, aldaar p. 196 e.v.

Rietje van Vliet