Ryswyksche Vrouwendaagsche Courant (1774)

Titelbeschrijving
¶ Nrs. 1-2: Ryswykze Vrouwendaagze Courand.
¶ Nrs. 3 e.v.: Ryswyksche Vrouwendaagsche Courant.
¶ Titel afleveringen heruitgave: Ryswyksche Vrouwendaagsche Courant. 
¶ Titel gebundelde heruitgave: De Compleete Ryswyksche Vrouwendaagsche Courant, of Middel-Weeksche Tydingen en Beoordeelingen, over de Hollandsche en Fransche Schouwburgen: De Fransche, Vlaamsche en Hoogduitsche Operaas: Benevens Onpartydige Aanmerkingen, over de kunde, de bekwaamheeid, en het gedrag dier Acteurs, Actriessen en Operisten der Gemelde Toneelen. Gevolgt van eene Beschryving, en uittrekzel der van tyt tot tyt vertoonde Toneelstukken en Operaas. Benevens Bekentmakingen, Advertientien, Berigten, Waarschouwingen en stille gerugten; Geschreven in de Smaak en in navolging van de Laplandsche en Samoijeedsche en andere Middelweeksche Couranten.

Periodiciteit
Voor nr. 3 van dit maandags weekblad wordt geadverteerd in de Leydse Courant van 25 februari 1774. Dit betekent dat nr. 1 begin februari in de winkel moet hebben gelegen. Er zijn 24 nrs. verschenen (200 pagina’s).
Achter in het Leidse exemplaar is een aflevering mee gebonden die genummerd is als ‘No. 1, 2’. Deze aflevering heeft een afwijkend vormgegeven titelblok en verwijst net als de reguliere nrs. 1 en 2 naar toneeluitvoeringen in januari 1774. De paginanummering past niet in de reeks van de overige 24 nrs. Het is niet duidelijk hoe deze extra aflevering zich verhoudt tot de rest.

Bibliografische beschrijving
De afleveringen tellen nominaal 8 pagina’s in octavo; de nrs. 7 en 16 zijn dubbelnummers. Het titelblok bevat het jaartal, het volgnummer, de titel en een titelvignet, met daarbij de mededeling ‘Word uitgegeven by de meeste Boekverkopers’.

Boekhistorische gegevens
Volgens de colofon van nr. 2 is het blad te koop

in Schiedam by L. Schmit, Middelburg Gillissen en Bohemer, Dord van Braam, Rott. Ebert, Bothal, en de Visschen, ’s Hage van Drecht, Wynands en du Mee, Lyden de Does en Heiligerd, Amst. by de meeste Boekverkoopers.

Genoemde advertentie meldt meer verkoopadressen. In latere colofons treden enkele wijzigingen op.
Prijs per aflevering: 1½ stuiver (dubbelnummers: 3 stuivers).
Op de titelpagina van de gebundelde afleveringen staat als (fictief) impressum: ‘Te Ryswyk, By Andries Pantomimus’. Volgens opgave van de STCN is er sprake van een integrale heruitgave. Op de titelpagina staat geen jaartal vermeld, maar de advertentie in de Leydse Courant van 23 mei 1777, waar de volledige titel van de heruitgave staat vermeld, wijst op 1777 als jaar van uitgave. De advertentie is geplaatst door Frans Hendrik Demter te Amsterdam, bij wie het werk in commissie verkrijgbaar is. Zeer waarschijnlijk gaat hij schuil achter het fictieve impressum.

Medewerkers
De Ryswyksche Vrouwendaagsche Courant verscheen anoniem. In nr. 4 zegt de auteur dat hij geen broodschrijver is en dat hij alleen schrijft uit liefhebberij: om zichzelf en zijn medemens te behoeden ‘voor alle aanstotelykheid’ (p. 32). Ook zegt hij in Rijswijk te wonen (nr. 19). Pratasik (1997) en Jensen (2013) wijzen de toneelspeler en theaterdirecteur Marten Corver aan als mogelijke kandidaat voor het auteurschap. Gezien de schertsende en soms ook subversieve inhoud is deze toeschrijving zeer waarschijnlijk onjuist.
Volgens Klaas Hoefnagel, in zijn Reizende Haagsche Advocaat van 11 juli 1774 (nr. 27), is het blad

door Drie Heeren geschreeve, den Een Dicteerd, den Ander Praktizeerd, en de Derde Schryft; En alle Drie verachte zy een Toneel dat hun in vroeger Jaaren de mond heeft opgehouden, Dat Duivels laag en Ondankbaar is. (p. 214)

Het zouden drie voormalige acteurs zijn die zichzelf promoten omdat ze graag een contract willen bij de Amsterdamse stadsschouwburg. In nr. 19 van de Ryswyksche Vrouwendaagsche Courant wordt verder ingegaan op Hoefnagels analyse.

Inhoud
Over het begrip ‘Vrouwendaagsche’ uit de titel bestaat geen duidelijkheid. Het doet vermoeden dat de tekst vooral bestemd is voor vrouwelijke lezers, maar vrouwen worden niet als groep aangesproken. Volgens Van Dijk/Helmers (1991) kan het betekenen dat het blad uitkwam op de dag dat vrouwen de baas zijn. Zeker is dat het woord hier in schertsende zin wordt gebruikt. 
Het blad is een toneeltijdschrift met besprekingen van theatervoorstellingen door staande en reizende gezelschappen in Den Haag, Leiden, Amsterdam en Rotterdam. Van Strien (2019) telt in de eerste helft van 1774 maar liefst 23 besprekingen van een stuk van Voltaire. Om de theaters/gezelschappen van elkaar te onderscheiden zijn er in de tekst tussenkopjes aangebracht waarmee het krantennieuws wordt geparodieerd:

  • ‘Duitsland en aangrenzende ryken’– voorstellingen in de Hollandsche of Nederduytsche Schouwburg in de Assendelftstraat in Den Haag, waar de reizende Duitse operisten en tonelisten van Abt en Schroeter optraden. Soms ook met de aanduiding ‘Voor den Hout’, theater op het Lange of Korte Voorhout.
  • ‘Atheene, daar de Fontein op de Vismarkt staat’– de Leidse Schouwburg aan de Oude Vest, waar de troep van Corver optrad.
  • ‘Vlaams Nederland’– dit moet gaan om de houten noodschouwburg op het Leidseplein in Amsterdam, die tot juli 1774 vooral werd bespeeld door het Vlaamse operagezelschap van Jacob Toussaint Neyts.
  • ‘Vrankryk’– de berichten komen uit de Casuariestraat in Den Haag, waar de Comédie Française stond.
  • ‘Rotterdam met zyn aangrenzende ryken’– dit was een loods aan de Boomgaardlaan bij de Binnenweg, waar tot de opening van de Schouwburg op 1 augustus 1774 toneelvoorstellingen werden gegeven, onder anderen door het gezelschap van Jan Punt.

In nr. 4 schrijft de auteur dat zijn doel niet is ‘om perzoonen uit de Burgerlyke Zaamenleeving publiek ten toon te stellen’, omdat zijn eigen levenswandel ook niet onbesproken is. Zijn oogmerk is alleen

om waare het mogelyk de Lieden te hoeden voor publieke Zotheeden, (waar door zy meer op de tong ryden, van hun evenmensch, dan dat hy hun op civile wyze waarschouwd) want hy tragt het zelve zoo Poliet te doen, dat niemand kan begrypen wien het raakt, als die geene die zig daar aan schuldig heeft gemaakt […]. (p. 32)

Van doorwrochte toneelrecensies is geen sprake. De acteurs en actrices worden niet bij name genoemd. Wel staan er opmerkingen in over de zaalbezetting (soms zo gering dat de voorstelling moet worden afgelast), de enscenering (mise-en-scène; bijv. een te vol podium voor de dans) en over de kwaliteit van het toneelspel (bijv. over acteurs die hun rol niet beheersen). 
Vermakelijk zijn de vele anekdotes, gebaseerd op wat er zich afspeelde voor, op en achter het podium. Nu eens gaat het over een blaffend hondje in de zaal (nr. 7), dan weer over twee jongelui ‘die elkander zoo bly hadden als Mars en Venus, in Conjunktie zynden’ (nr. 7). Een enkele keer fantaseert de auteur er maar op los bij de aanblik van een mooi nymfje in het publiek: ‘haar oogjes waaren zoo helder, als kooltjes vier, en Haar Wangetjes als Roosjes, die uit een oud Manhuis Potje, of Carmyn winkel, met een wolle kwasje gestoolen zyn […]’ (nr. 14). Hilarisch is de beschrijving van een slapende man in het publiek die al knikkebollend hoed en pruik laat vallen (nr. 20).
Een enkele keer wordt de tekst opgeluisterd door een dichtstukje of door een vertelling ‘Blaauwburgh’ (feuilleton). Iedere aflevering wordt afgesloten met een aantal satirische advertenties/aankondigingen. Hartog (1872) kon de humor van het blad niet waarderen:

De kritiek zelve is onbeduidend; stijl en taal zijn van dien aard, dat men aan zulke schrijvers het regt van oordeelen haast zou ontzeggen, en allerlei gemeene uitdrukkingen en obscoeniteiten, vooral in de ‘Advertissementen’ achter de tooneelberigten gevoegd, toonen duidelijk, dat deze zoogenaamde kunstregter allen goeden smaak mist. (p. 31-32)

Relatie tot andere periodieken
Klaas Hoefnagel moet niets hebben van de Ryswyksche Vrouwendaagsche Courant, zo blijkt uit zijn Reizende Haagsche Advocaat van 11 juli 1774 (nr. 27). Ook in zijn Nuttige en Vrolyke Zeedemeester (1774) polemiseert hij met de Ryswyksche Vrouwendaagsche Courant.
Een afwijzende reactie op de Ryswyksche Vrouwendaagsche Courant is blijkens nr. 10 eveneens te vinden in de Ryswyksche Vrouwendaagse NaCourant. Deze criticaster – vermoedelijk theaterdirecteur Maarten Corver – krijgt ook in de nrs. 11-13, 18-20 een sneer toebedeeld

Exemplaren
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek: 1087 C 18 (oorspr. uitgave)
¶ Den Haag, Nederlands Muziek Instituut: NMI 16 L 13 
Full text

Literatuur
¶ Kees van Strien, ‘Een talent van wereldformaat: God of ketter. Voltaire in de Republiek, 1733-1778’, in: De Achttiende Eeuw 2019 (Jaarboek), p. 105-128, aldaar p. 117-118
¶ Lotte Jensen, ‘Ten strijde tegen het “Kotzebueïsmus”. De Tooneelmatige Roskam, in één- en-twintig geestige en satyrique vertoogen (1799)’, in: De Achttiende Eeuw 45 (2013), p. 3-33, aldaar p. 8 
¶ Rudolf Rasch, Geschiedenis van de Muziek in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1572-1795, hfst 10, De Theaters I: Amsterdam (versie 7-1-2013)
¶ Joop W. Koopmans, ‘Jacob Campo Weyerman en de (vrouwen)krant’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 27 (2004), p. 16-19 (nt. 9)
¶ Bennie Pratasik, ‘De moeizame weg van het theaterleven in de provincie in de 18e eeuw’, in: Historisch Tijdschrift Holland 29 (1997), p. 226-239
¶ Suzanne van Dijk en Dini Helmers, ‘Nederlandse vrouwentijdschriften in de achttiende eeuw’, in: J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt, Balans en perspectief van de Nederlandse cultuurgeschiedenis. De productie, distributie en consumptie van cultuur (Amsterdam 1991), p. 87 (nt. 51)
¶ André Hanou, ‘Een 18e-eeuws broodschrijver: Nicolaas François Hoefnagel (1735-84) I’, in: Spektator 2 (1972-1973), p. 61-81, aldaar p. 73
¶ J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland, deel 2 (Rotterdam 1907), p. 281
¶ J. Hilman, Ons tooneel. Aanteekeningen en geschiedkundige overzichten, deel 3 (Leiden 1881), p. 130
¶ J. Hartog, De spectatoriale geschriften van 1741-1800. Bijdrage tot de kennis van het huiselijk, maatschappelijk en kerkelijk leven onder ons volk, in de tweede helft der 18de eeuw (Utrecht 1872), p. 31-32.

Rietje van Vliet