Snelziende Lynceus (1748-1750)

Titelbeschrijving
De Snelziende Lynceus. Berispende, op een vrolyke wyze de gebreken dezer Eeuw.

Periodiciteit
De frequentie varieert omdat lezers kritisch gestemd waren over het blad. De Lynceus verscheen iedere maandag van 22 juli 1748 t/m 21 april 1749. Vanaf 5 mei 1749 kwam het tijdschrift één keer per veertien dagen uit, met een onderbreking van 14 juli 1749 tot 9 februari 1750: de auteur spreekt over een gedwongen ‘vacantie’, waarover Zwygen best’. Vanaf 9 februari 1750 t/m 18 mei 1750 kwam het blad weer wekelijks van de pers. In totaal zijn er drie maal 20 afleveringen verschenen.

Bibliografische beschrijving
Het tijdschrift bestaat uit een deel 1, eerste stuk (deel 1-1, beginnend op begint op 22 juli 1748), een deel 1, tweede stuk (deel 1-2, beginnend op 9 december 1748), en een deel 2, eerste stuk (deel 2-1, beginnend op 5 mei 1749). De afleveringen zijn acht pagina’s in kwarto. De pagina’s zijn per deel doorlopend genummerd.
De titelpagina’s van de delen 1-1 en 2-1 zijn in rood en zwart, de titelpagina van deel 1-2 alleen in zwart. De delen 1-1 en 2-1 zijn voorzien van een titelgravure, aangebracht boven de vermelding van de plaats van verschijnen van het blad en de naam van de uitgever. Deze gravure (5×10 cm) is een omsluitende medaillon waarbinnen een gezeten figuur in toga, een schuin geplaatst blad beschrijvend. Links achter deze schrijver een mythologische voorstelling van de wedstrijd tussen Pan, uitgebeeld met fluit, en Midas met ezelsoren, waarnaast Apollo. Rechts achter de schrijvende figuur een aardbol, overdekt met een zotskap voorzien van bellen (‘S. Fokke inv. et fecit 1748’).
Op het titelblad van deel 1-1 prijkt het motto ‘Het noodlot der Boeken, hangt af van het verstand des lezers. Horatius’. Deze woorden zijn echter niet van Horatius maar van Terentianus Maurus, De litteris, syllabis et metris’, 1286: ‘Pro captu lectoris habent sua fata libelli’. De afleveringen zelf beginnen eveneens met een motto, gekozen uit het werk van antieke auteurs of van latere schrijvers (al of niet vertaald).

Boekhistorische gegevens
De Snelziende Lynceus werd t/m deel 2-1, nr. 6 (14 juli 1749), uitgegeven ‘t’Amsterdam, by Gerrit de Groot op de Heylige weg by de Kalverstraat’. Het colofon van nr. 1 noemt na diens naam ook de volgende verkoopadressen:

Haarlem J. van Lee, Lyden P. Bonk, s’Hagen N.P. Blomendal, Delft A. Voorstad, Rotterdam J. Burgvliet, Dortregt J.G. Wittigh, Gouda J. Staal, Utrecht A. Lobedanius en M. Visch, Zutphen H. van Bulderen, Deventer Juffr. van Wyk, Zwolle J.C. Royaerds, Harderwyk W. Brinkink, Alkmaar J. Halfman, Sardam J. Broekhuyzen, Middelburg A. Meerkamp, Arnhem G.M. Nebe, Leeuwaarde W. Coulon, Franeker Udink, Harlingen F. van der Plaats, Enkhuysen R. Callenbag Klenk, Groningen W. Febens, Hoorn Kloek, &c. &c. &c.

In deze lijst treden in de loop der tijd kleine wijzigingen op.
Na een periode van afwezigheid begint De Snelziende Lynceus opnieuw, eveneens met een nr. 6 (9 februari 1750). Vanaf die aflevering luidt het colofon (indien aanwezig):

Deeze Snelziende Lynceus, zal alle weeken uitgegeeven werden, te Zutphen by H. Van Bulderen, Arnhem Nebe, Utrecht Visch, Middelburg Meerkamp, Rotterdam Burgvliet, Amsterdam by de meeste Boekverkoopers, Lyden Bonk, ’s Hage Blomendal, Delft Voorstad, Dord Wittig, Haarlem van Lee, Enkhuysen Kallenbach, Hoorn Kloek, Leeuwaarden Coulon, Groningen Febens. &c.

De reeks namen van boekverkopers wisselt in lengte en samenstelling.
Prijs per aflevering: 1½ stuiver (advertentie Leydse Courant op 29 juli 1748). In het tijdschrift zelf wordt als prijs genoemd: twee ‘blanken’ per aflevering. In de Leydse Courant werd op 16 december 1748 deel 1-1 met ‘Opdragt en Voorreeden’ aangeboden voor 30 stuivers. Op 4 november 1774 biedt een advertentie in genoemde krant het complete tijdschrift aan voor ƒ 2.

Medewerkers
Naar de identiteit van de auteur is het gissen. Nr. 16 (deel 1-2), van 24 maart 1749, bevat een ‘Bekentmaking’ door A.G., meldende dat het tijdschrift tot en met deel 1-2, p. 119 geschreven is door ene Dr. Outing, waarna hijzelf het redacteurschap zou hebben overgenomen (p. 128). Er wordt wel gesuggereerd (aantekening in moderne hand op ingeplakt velletje in exemplaar UB Amsterdam: UBM 2344 FM) dat de naam Outing kan worden gelezen als: A + Outin (accusativus van het Griekse outis: geen, niemand) + G. Dit zou betekenen dat hier van een gefingeerde naam sprake is. Vergelijk Odyssee 9, 366 sq., waar Odysseus zich zo noemt om de reus Polyphemos te misleiden.
Jongenelen (2019) vermoedt dat er helemaal geen redactiewisseling heeft plaatsgevonden. Volgens hem is de geboren Antwerpenaar Joseph CRISPEEL (1697-na 1756) de schrijver van de Snelziende Lynceus. Deze voormalige bordeelhouder heeft meerdere titels op zijn naam staan.

Inhoud
De Snelziende Lynceus is een satirisch tijdschrift, te vergelijken met bladen van Hendrik Doedijns, Cornelis van Bynkershoek en Jacob Campo Weyerman. Over Lynceus, een mythologische held en een der Argonauten, werd verteld dat zijn ogen zo scherp zagen dat hij door de aarde heen kon zien.
De auteur van de Lynceus noemt zijn stijl ‘raillant’, wat blijkt te betekenen dat hij de zogeheten concetti-stijl hanteerde, een schrijftrant rijk aan gekunstelde woordspelingen, spitsvondige gedachten en vaak vergezochte metaforen.
Uit het blad spreekt een stadhouderlijke gezindheid. De auteur steunt, soms op een bijna slaafse manier, de aspiraties van de in 1747 aan de macht gekomen stadhouder Willem IV. Hij bekritiseert de geldzucht van de belastingpachters en het ontduiken van de door de overheid getroffen financiële noodmaatregelen. Het plunderen van pachterswoningen wordt echter scherp veroordeeld. De Lynceus bevat een indringende beschrijving in burleske stijl van het optreden van de prinselijke cavalerie tegen rebellerende wevers in Leiden (deel 1-2, nr. 3, 23 december 1748).
Jongenelen (2019) bestrijdt deze slaafse stadhoudersgezindheid. Hij noemt de uitspraken eerder sarcastisch en de schrijver een antirevolutionaire staatsgezinde die het stadhouderlijk gezag omwille van de rust knarsetandend accepteerde.
Het blad is voorts heftig antiklerikaal en hekelt predikanten die een lui leventje leiden en van hun bevoorrechte positie misbruik maken om zich straffeloos te misdragen. De aanspraken van een confessioneel gebonden religie worden afgewezen: de auteur heeft geen kerk nodig, noemt de bijbel zijn richtsnoer en Christus zijn predikant. Hij vindt dat alle denominaties het eens zijn over wat wezenlijk is in de godsdienst. Zelfs ‘heidenen’, in de zin van primitieve afgodendienaars, en Turken (islamieten) aanvaarden de hoofdpunten van het Nieuwe Testament. Het gaat in de godsdienst niet om het geloof alleen, maar om door dat geloof gevergde werken. De auteur kritiseert scherp de ‘fynen’, een categorie protestantse christenen die Lynceus voor lui, hoogmoedig en hypocriet houdt (deel 1-2, p. 12; deel 2-1, p. 36 en p. 46). Hij beschouwt ze als de willige slachtoffers van ‘vooroordeel en onverstand’ (deel 1-2, p. 140), maar is wel zo eerlijk om onderscheid te maken tussen gelovigen die hun strenge opvattingen zelf in praktijk brengen en schijnvromen, tussen ‘daad- en praatfynen’. Zelf bepaald niet katholiek wijst de auteur onredelijk antipapisme af en weet hij waardering op te brengen voor de pastorale praktijk van roomse geestelijken.
Een geliefd thema is eveneens het verval van de Republiek. Toenemende invloed van de Franse zeden wordt gezien als de oorzaak hiervan. Lynceus kritiseert decadentie, weelde, loterijen, huwelijksontrouw (vaak gehekeld met een smile, maar een bekeerde en weer tot het Heilig Avondmaal toegelaten prostituee wordt in het tijdschrift genadeloos achtervolgd), halfgeleerdheid, de onbekwaamheid van artsen, geldzucht van advocaten, de luiheid van stadsarbeiders, feminiem gedrag van saletrekels.
Vaste rubrieken ontbreken, maar de auteur doet wel moeite zijn tijdschrift een zekere samenhang te geven. Hij bedient zich daartoe een aantal malen van vervolgteksten. Het steeds terugkerende personage Dirce, favoriete ‘sultane’ van de schrijver, is een ander bindend element (Dirce: bekende naam uit de Griekse mythologie, als straf voor haar wangedrag werd zij op de horens van een stier gedood).

Reacties op het tijdschrift blijken uit de Lynceus zelf: het blad wordt tot vreugde van de auteur voor een ‘pasquil’ uitgemaakt (deel 1-2, p. 121); lezers proberen ‘sleutels’ samen te stellen die namen onthullen van personen die Lynceus gehekeld zou hebben (deel 1-1, p. 32, herinnering aan de sleutel(s) op de Ontleder der Gebreken van Weyerman; deel 2-1, p. 3: er zouden meerdere sleutels zijn vervaardigd door ‘hedendaagsche Jonge heren’).
De auteur van Lynceus richt zich op een publiek waarvan een gedeelte genoeg ontwikkeling bezat om Latijn te lezen en voldoende eruditie om de namen van geleerde auteurs en de titels van hun werken te herkennen. Latijnse en Griekse citaten worden in het tijdschrift echter in de regel van een vertaling voorzien (bijvoorbeeld deel 1-1, p. 132; deel 1-2, p. 105).

Relatie tot andere periodieken
De auteur van de Snelziende Lynceus noemt als zijn grote voorbeelden Hendrik Doedijns en Jacob Campo Weyerman.
In de Lynceus is sprake van diverse contemporaine en reeds opgeheven kranten en tijdschriften. Sommige titels komen herhaaldelijk voor: De Groninger Nouvellist, de Historische Courant uit Delft, de Leydse Courant, de Opregte Haerlemsche Courant, de Amsterdamsche Courant, de Europische Staats-Secretaris, de Snapper of Britsche Tuchtmeester, de Antwerpze Courant, de Patriot, of Hollandsche Zedenmeester, de Examinator (onduidelijk is of het Amsterdamse blad met die naam is bedoeld dat in 1719-1721 verscheen, dan wel een spectatoriale Leidse naamgenoot uit 1731), Gazette Françoise à la Haye, de Guardian of de Britsche Zedenmeester, de Rijmende Mercurius, de Zeedenmeester der Kerkelyken, de Nederlandsche Maandelyke Post-Ryder en de Boekzaal der Geleerden.
Bijna allemaal werden deze bladen in de Lynceus als waardeloos weggezet, vermoedelijk uit concurrentieoverwegingen.

Exemplaren
STCN 175104565
¶ Amsterdam, Stadsarchief: B (1749) 17 (nr. 6)
Full text

Literatuur
¶ Ton Jongenelen, ‘Joseph Crispeel, een kleine schrijver met een groot oeuvre?’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 42 (2019), p. 93-108
¶ J. de Vet,’Rigoureuze kerkkritiek. Stoutmoedige journalistiek in de Republiek’, in: E. van der Wall en L. Wessels (red.), Een veelzijdige verstandhouding. Religie en Verlichting in Nederland 1650-1850 (Nijmegen 2007), p. 151-163 en 424-425
¶ P.W. van Wissing, Henricus van Bulderen (1718-1794) en zijn Zutphensche courant (Hilversum 2001)
¶ G. Marechal, ‘Campo als voorbeeld van Lynceus’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 25 (maart 1980), p. 259

Jan de Vet
update 20-11-2019