Staatsman (1778-1785)

Titelbeschrijving
De Staatsman. Of Onpartydige Redeneringen Over de merkwaardigste gebeurtenissen van onzen tyd, welke eenen onmiddelyken invloed kunnen hebben op de belangen van het Menschdom in ’t algemeen en die van ons Vaderland in het byzonder: alles met staatkundige beoordelingen, en geschiedkundige verklaringen opgehelderd. Mitsgaders aanmerkingen over den Landbouw, Koophandel, Zeevaart, en andere gewigtige onderwerpen.

Periodiciteit
Voor nr. 1 van dit veertiendaags blad wordt geadverteerd in de Oprechte Haarlemsche Courant van 5 september 1778. De nieuwe uitgevers sinds 1781 maken er dat jaar een maandblad van. Op 26 augustus 1785 verschijnt in de Leydse Courant een advertentie voor nr. 4 van jaargang 1785. Dit is het aprilnummer van dat jaar, en vermoedelijk tevens de laatste aflevering.
De afleveringen werden jaarlijks in tweeën gebundeld, waarbij de tweede helft steevast was gereserveerd voor Mengelwerk. In de gebundelde delen zijn de titelpagina’s van de afleveringen weggesneden waardoor de afzonderlijke afleveringen niet, of alleen dankzij de voetteksten, als zodanig herkenbaar zijn.

Bibliografische beschrijving
In groot octavo.

Boekhistorische gegevens
De eerste drie jaargangen zijn uitgegeven ‘Te Utrecht, By Bartholome Wild’. De intekenprijs per jaar was volgens bericht in de Oprechte Haarlemsche Courant van 5 september 1778 ƒ 12. Volgens deze advertentie was het blad ook te koop ‘tAmsterdam by Allart, Baalde, de Bruin, Conradi, Dóll, Guerin, Houttuin, van der Kroe, Keizer, Warnars, en alom by de voornaamste Boekverkoopers’.
Vanaf deel 4-1 (1781) luidt het impressum ‘Te Amsterdam. By J. Allart en W. Holtrop’. Ter gelegenheid van de overname van het kopijrecht lieten de Amsterdammers een prospectus verschijnen over de delen 1-1 t/m 3-2: Kortstondig bericht, behelzende het oogmerk, de behandeling, den korten inhoud en proeve van het voortreflyk staatkundig tydschrift den Staatsman (1781)De 3 delen tezamen zijn afgeprijsd van ƒ 18 naar ƒ 14. Op 1 februari 1782 volgt een nieuw prospectus: Nader bericht van J. Allart en W. Holtrop, boekverkoopers te Amsterdam, Wegens de uitgaaf van het voortreflyk staatkundig tydschrift den Staatsman.
Vanaf 1785 lijkt het blijkens de opgenomen fondslijst in het maartnummer alleen nog door Willem Holtrop te zijn uitgegeven.
In 1782 vond een onbekende Haagse boekverkoper het februarinummer belangrijk genoeg om ervan uit te geven een Extract uit het tydgeschrift genaamt den Staatsman, van de maand february 1782. Inhoudende verscheyde […] anecdotes omtrent het geschil tusschen den heer hertog Louis van Brunswyck en de heeren van Amsterdam (’s-Gravenhage 1782).

Medewerkers
De Staatsman wordt algemeen toegeschreven aan Lodewijk Theodoor NASSAU LA LECK (1741-1795), afstammeling van een bastaardkind van prins Maurits van Oranje. Hij werd bijgestaan door ‘Correspondenten’. Uitnodigend klinkt het in het Voorbericht van deel 6-1: ‘Men kan zich verzekerd houden, dat wy alles […] daadlyk plaatzen zullen’. 
De verarmde graaf was bijzonder geïnteresseerd in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en schreef zijn ideeën over de nieuwe Amerikaanse confederatie onder andere neer in de Brieven over de Noord-Amerikaansche onlusten (Utrecht, G.T. van Paddenburg 1777-1778). Sinds 1779 was hij extra-ordinaris-raad van Culemborg en later raad van het gerechtshof van Vianen. In 1787 vluchtte hij met vele patriotten naar Frankrijk. Hij was katholiek geworden, keerde na verloop van tijd terug naar de Republiek, vestigde zich in het Brabantse stadje Ravenstein en overleed aldaar op 11 april 1795.

Inhoud
De Staatsman is een opiniërend periodiek die zich ontwikkelde tot een niet-activistische commentator van de binnenlandse politiek. In het Voorbericht op deel 6-1 heet het:

Schoon ons bestek over alle Landen, over alle gebeurtenissen gaat, zullen wy ons nogthans wel het meest voortaan bezich houden, met ons lieve Vaderland, en ’t geen daar in voorvalt; ’t zy met betrekkinge tot het Buitenlandsche, ’t zy tot het Binnenlandsche; en deszelfs tegenwoordige gesteldheid zal ons zo een ruim veld tot bespiegelingen opleveren, dat wy reeds vooraf de noodzaaklykheid ontwaar worden, om veeltyds ons Mengelwerk in ’t vervolg te zullen moeten besnoeien, ten einde den tekst zoo veel meer te kunnen uytwyden.

Het blad behoorde, aldus Klein (1995), zeker niet tot de eerste critici van stadhouder Willem V. Het was vooral de republikeinse staatsvorm die volgens Nassau la Leck op een groot aantal punten mank ging. De invloed van het stadhouderlijk gezag was in een aantal opzichten te groot. Hij drong steeds aan op harmonieuze verhoudingen en waarschuwde voor de mogelijke gevolgen van een binnenlandse crisis.
Al in deel 1 analyseert hij de staatsvormen in Europa en reflecteert hij op het staatkundig inferno in Europa, Azië en Amerika. Ruzies, conflicten, opstanden en vele andere gebeurtenissen hebben vorstendommen doen wankelen. Vandaar ook het motto op de titelpagina: ‘Quidquid delirant Reges, plectuntur Achivi’ (vert. Waar de koningen ook over ruziën, de Achaeërs moeten ervoor betalen), ontleend aan Horatius Lib. I Epistula 2. ‘Zal het intusschen niet ondienstig zyn’, zo luiden de slotwoorden van de inleiding van deel 1-1, ‘onzen aandagt eenige ogenblikken te bepalen tot het tydstip, waar in wy ons thans bevinden. Zodanige overweeginge zal te meer licht byzetten aan de daaglyksche groote gebeurtenissen, van welken wy, naar tydsgelegenheid, voornemens zyn, een staatkundig verslag te doen’.
In zijn reflectie op de wereldpolitiek behandelt Nassau la Leck ook het strafrecht, de krijgsmacht ter land en ter zee, en de financiële positie in diverse Europese staten. Er is tevens aandacht voor de staat van de koophandel, godsdienst, zeden en de toestand van het mensdom in het algemeen. Het zijn onderwerpen die geacht worden staatslieden, bestuurders aan te gaan, maar hij vond ze blijkens het Kortbondig bericht ook voor anderen zeer lezenswaardig. Politiek ging ‘alle rechtgeaarte Nederlanders’ aan.
Aanvankelijk krijgen de militaire dreigingen in Europa en de gevolgen daarvan voor de Republiek veel aandacht, inclusief de gruwelen van massale oorlogvoering en de gevolgen ervan voor het thuisfront. Een groot leger is echter geen oplossing, klinkt het, maar zelfs strijdig met ’de constitutie en politique gronden van een een handeldryvend gemenebest’ (deel 1-1, p. 83).
Gaandeweg komt de nadruk te liggen op de verhouding tussen overheid en volk. Een vrij volk is een steun voor overheden, betoogt de Staatsman, ook als het zich gaat roeren uit ontevredenheid. Overheden moeten ernaar luisteren: ‘De vorst of overheid denkt helaas maar al te vaak, dat de onderdaanen geen het minste recht hebben, om zich met zaaken van staat en regeering te bemoeien, en eenig eene blinde gehoorzaamheid aan hun gezach verschuldigd zyn; doch dit is eene verkeerde stellinge’ (deel 5-2, p. 129-130). Nepotisme, corruptie, belangenpolitiek, slavernij, censuur: het zijn allemaal zaken waarbij de burger in zijn vrijheden wordt beknot. Steeds duidelijker tekenen zich hier de patriotse standpunten van Nassau la Leck af.

De schrijver gebruikt in zijn ondergangsdenken het Romeinse Rijk als referentiekader. Hij had zich laten inspireren door ‘Cato’s letters’, brieven van John Trenchard en Thomas Gordon die in afleveringen waren gepubliceerd in de London Journal van 5 november 1720 t/m 27 juli 1723 (en in enkele latere afleveringen). Zij zagen voor het volk een belangrijke constitutionele rol weggelegd, namelijk als bewaker van de vrijheid. Op hun beurt leunden zij op de ideeën van John Locke, die in zijn Two treatises of civil government (1690) iedere vorm van absolutisme verwierp. Locke stelde dat overeenkomstig het natuurrecht de staat bedoeld is om de mensen vrijheid en gelijkheid te geven. Vorst en onderdanen hadden een verdrag gesloten om deze doelstelling te kunnen realiseren. De republikein Cato stond symbool voor vrijheid, vaderlandslievendheid en verzet tegen tirannie.
De eerste brieven van Cato waren reeds in 1722 in het Nederlands verschenen, gevolgd in 1752-1754 door de Brieven over de vryheid, en het geluk des volks onder een goede regeering. Hierin werd gewaarschuwd tegen de gevaren van een gecentraliseerd vorstelijk gezag, aldus Klein (1995), dat via een hofclientèle werd bevorderd. Verder staat in de Staatsman een vertaling van Caton, ou entretien sur la liberté et les vertus politiques (1770), van Guillaume-Joseph Saige, lid van het parlement van Bordeaux. Ook uit andere politiek-theoretische werken ontleent Nassau la Leck zijn teksten, zoals uit de Verhandeling van de vryheit in den burgerstaet (1737) van de staatsgezinde Zeeuwse pensionaris Lieven de Beaufort. Klein noemt het hergebruik van deze teksten, die beide getuigen van klassiek republikeinse opvattingen over de vrijheid van de burger, een ‘duidelijke indicatie van de actualiteit die het klassieke ondergangsdenken inmiddels weer had gekregen’.

Volgens Elie Luzac, in diens Reinier Vryaarts Openhartige Brieven, zijn in de Staatsman ‘de vuilste trekken van de Lettres hollandoises‘ in vertaling opgenomen (nr. 1, p. 194).
Verder bevat de Staatsman een vertaalde bewerking van ongeveer een derde van Du contrat social van Rousseau, waaronder passages over de onvervreemdbaarheid van de volkssoevereiniteit. Dit thema paste bij de visie van Nassau la Leck op de verhoudingen binnen de dertien koloniën van Amerika die zich na de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog hadden afgescheiden van het moederland. Hij is het eens met de ‘founding fathers’ dat de kolonisten zich niet meer hoefden te schikken naar de heersende Britten. Wanneer een heel volk in opstand kwam, zo betoogde hij, kon het geen rebellie of muiterij genoemd worden. Dan was de opstand hoe dan ook gerechtvaardigd. Ook was er een economisch argument: ‘De Koophandel bloeit nergens meer dan in de landen daar de Vryheid op den Throon zit, daar ieder onder reedelyke wetten in ’t veilig bezit van het zynen is’ (deel 1-2, p. 4).

Relatie tot andere periodieken
Nassau la Leck kreeg in Elie Luzac een fel tegenstander. Deze toonde in zijn Reinier Vryaarts Openhartige Brieven (1781-1784) diverse malen het ongelijk aan van het klassiek republikeinse gedachtegoed uit de Staatsman, met de daarbij behorende analyse van de politieke situatie in de Republiek.

Bronnen
¶ Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: KVB CAHAIS 1780-1786:47 (prospectus Kortstondig bericht), KVB CAHAIS 1780-1786:70 (prospectus Nader bericht)

Exemplaren
¶ Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: 892 F 42:1-12 (deel 1-1 t/m deel 6-2)
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek: THYSPF 16502 (nr. maart 1785)
¶ Nijmegen, Universiteitsbibliotheek: Tz c 917 (de nrs. februari en april 1785)
¶ Full text deel 1-1 en deel 1-2 (Mengelwerk), deel 2-1 en deel 2-2 (Mengelwerk), deel 3-1 en deel 3-2 (Mengelwerk)deel 4-1 en deel 4-2 (Mengelwerk)deel 5-1 en deel 5-2 (Mengelwerk)deel 6-1 en deel 6-2 (Mengelwerk), deel 7-1 en deel 7-2 (Mengelwerk)

Literatuur
¶ Rietje van Vliet, ‘1756-1757: Elie Luzac geeft de republikeinse Cato’s letters uit’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 26 (2003), p. 181-197, aldaar p. 193-196 (bijlage Lodewijk Dodo graaf van Nassau la Leck)
¶ S.R.E. Klein, Patriots Republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787) (Amsterdam 1995), p. 65-79.

Rietje van Vliet