Taelkundige Mengelingen (1781-1785)

Titelbeshrijving
Taelkundige Mengelingen. Uitgegeven onder de zinspreuk: Linguae Patriae Excolendi Amore.

Periodiciteit
Het blad verscheen in vermoedelijk niet meer dan zes afleveringen, aangeduid als ‘No. I’ enzovoorts op de respectievelijke titelpagina’s, in 1781, 1782, 1783, 1784 (nrs. 4-5 gezamenlijk) en 1786.
Op de versozijde van de titelpagina van nr. 6 wordt in een lijst van bij de uitgever verkrijgbare publicaties, bij het item Mengelingen opgemerkt: ‘Het 7 en laatste Stukjen op de Pers’. Er is echter geen zevende stukje bekend.

Bibliografische beschrijving
Het geheel beslaat IV + 460 pagina’s. In die arabische paginering zijn de afzonderlijke titelpagina’s doorgaans niet opgenomen (zie het door Google Books op internet getoonde exemplaar van de Universiteitsbibliotheek Gent). Op de versozijde van die titelpagina’s adverteert de uitgever doorgaans zijn fonds. Het voorwerk bevat naast titelpagina een ‘Aen den lezer’.

Boekhistorische gegevens
Het impressum op de titelpagina van nr. 1 meldt: ‘Te Leyden, Bij Frans de Does, P.Z. 1781’. In de volgende afleveringen is slechts het jaartal gewijzigd.
De prijs voor de zes afleveringen wordt op de versozijde van de titelpagina van nr. 6 opgegeven als 12 stuivers.
Er bestaat een ‘herdruk’ (of heruitgave op basis van resterende katernen) uit 1794, bij de Amsterdamse uitgever J.B. Elwe, met de titel Schatkamer der taalen, uitgegeven onder de zinspreuk: Linguae patriae excolendi amore.

Medewerkers
De redactie heeft bestaan uit twee personen. Jacob Arnold CLIGNETTE (1756-1827), advocaat te Leiden, was de eerste die, vaak samen met zijn vriend, de patriotse Leidse jurist Jan STEENWINKEL (1754-1812), teksten uitgaf van middeleeuwse schrijvers, op basis van de handschriften; zoals de eerste twee delen van de Spiegel Historiael, van Maerlant (1784-1785).
In het ‘Aen den Leser’ wordt liefhebbers van Nederlandse taalkunde verzocht iets in te zenden. Er is niet bekend of daaraan gehoor is gegeven.

Inhoud
In het ‘Aen den lezer’ wordt gesproken over de bedoeling taalkundige observaties te geven. Echter, zegt men, er is ook een observatie opgenomen over een vertaling van de te Uppsala in 1758 verschenen verhandeling over de overblijfselen der Gotische taal, terwijl bovendien enkele dichtstukken toegevoegd zijn. Tot die laatste zal men bijvoorbeeld kunnen rekenen ‘Thamar aan Amnon’ (nrs. 4-5).
De taalkundige opzet blijkt doorgaans uit kleine opstellen over bepaalde woorden, zoals gere, wijch, werscap, minne, degen, twi, sivelen, quene. Hier wordt, via veelal middeleeuwse bronnen en teksten, gespeurd naar de oorspronkelijke betekenis, waarbij de samenhang van de Nederduitse en Germaanse talen, en de theorieën daarover, ruim aandacht krijgen. Daarbij is men vaak in discussie met bijvoorbeeld Lambert ten Kate en Balthasar Huydecoper.
Een andere vorm van deze belangstelling is bijvoorbeeld de vertaling in het Nederlands, uit het Gotisch, van enkele hoofdstukken van Paulus’ brief aan de Romeinen.
Soms heeft dat alles curieuze gevolgen. Zo is er een lijst Laplandse woorden; daar zou overeenkomst met het Nederlands in te vinden zijn, omdat de Laplanders nu eenmaal de eerste Scandinaviërs waren.
Alle opstelletjes zijn voorzien van een buitengewoon zwaar notenapparaat.

Exemplaren
¶ Gent, Universiteitsbibliotheek: H 298
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek: 1187 F 28.
Full text

André Hanou