Tooneelspectator (1792)

Titelbeschrijving
De Tooneelspectator.

Periodiciteit
Eénmaal per week, vanaf 10 september 1792 t/m 12 november 1792, waarna nog een ongedateerd en ongenummerd slotvertoog volgt (11 nrs. in totaal).

Bibliografische beschrijving
Iedere aflevering omvat 8 pagina’s in octavo. Het titelblok bevat de titel, het volgnummer en de datum. Paginering en katernsignaturen zijn doorlopend. Het gedigitaliseerde exemplaar (locatie onbekend) bevat een gegraveerde titelpagina die vermoedelijk voor de Toneelspectator is vervaardigd (‘N. v.d. Meer del. & fec.’).

Boekhistorische gegevens
Aan het slot van iedere aflevering vermeldt het colofon: ‘Te Amsteldam, bij Hermanus van der Paerdt. En alöm word dit Blad weeklijks voor 1½ Stuiver uitgegeeven’.

Medewerkers
Het slotvertoog is ondertekend met ‘Het Gezelschap onder den naam van den: Tooneelspectator’. Dit suggereert dat dit tijdschrift geschreven is door een collectief van auteurs. Vermoedelijk is het echter een eenmanstijdschrift en was de veelschrijver Johannes NOMSZ (1738-1803) de auteur. Dit wordt althans bevestigd door Witsen Geysbeek (1823), Jonckbloet (1892), Hilman (1879), Kalff (1910) en het NNBW.
In zijn jonge jaren reeds trachtte Nomsz zich te ontworstelen aan de heersende traditie door het schrijven en vertalen van enkele opera’s en door openlijk stelling te nemen tegen de regelgeving van het classicisme. Dit bracht hem in het midden van de jaren ’60 in aanvaring met leden van de classicistisch georiënteerde toneelgenootschappen Oefening Kweekt Kunst en Oefening Beschaaft De Kunsten. Na de deining rond zijn treurspelen Amosis (1767) en Zoroaster (1768) voegde Nomsz zich weer in het gareel van de ‘doctrine classique’.
Nomsz behoort tot de vruchtbaarste en populairste dramaschrijvers van zijn tijd. In de jaren 1774-1784 werden zijn stukken met grote regelmaat in de Amsterdamse Schouwburg opgevoerd, waardoor zijn ster rees als een komeet. Daarna zette de neergang van zijn populariteit in, ten dele als gevolg van zijn politiek opportunisme – waardoor hij zich veel vijanden maakte – maar ook door de veranderende smaak van het publiek die zich binnen de Amsterdamse Schouwburg voltrok, waar het burgerlijk drama en het zangspel steeds meer terrein wonnen ten koste van het classicistisch drama.
Tot de (gefingeerde?) medewerkers van de Tooneelspectator behoorde ‘E….s’, door wie de inleidende alinea’s van nr. 1 over de opzet van dit tijdschrift werd geschreven.

Inhoud
Het tijdschrift bespreekt en kritiseert toneelstukken die op de Amsterdamse Schouwburg opgevoerd gaan worden. Het is opgezet als een spectatoriaal tijdschrift, waarbij auteur en medewerkers zich uitsluitend richten op de verbetering van het toneel binnen de Amsterdamse Schouwburg. Het spectatoriale karakter wordt benadrukt door te verwijzen naar vergelijkbare geschriften als De Denker (1763-1774), De Philosooph (1766-1769) en de Engelsche Spectator’. Ook worden er al dan niet gefingeerde brieven van lezers geplaatst: door Candidus, Justus Moraal, Pieter Werkzaam, Hendrik Weetgraag, Endeavour en O.
De auteur toont zich aanhanger van het classicistisch erfgoed. Hij dweept met Boileau, Corneille, Racine en Langendijk; daarentegen bekritiseert hij onregelmatige toneelvormen als die van het Spaans en Engels toneel (Shakespeare), het burgerlijk drama en de opera / het zangspel. De hand over hand toenemende prozavorm in burgerlijke drama’s wordt door hem bij herhaling op de hak genomen. Met zijn kritiek haalde Nomsz zich veel vijanden op de hals.

Exemplaren
¶ Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: O 63-6933
Full text

Literatuur
¶ Th.M.M. Mattheij, Waardering en Kritiek. Johannes Nomsz en de Amsterdamse Schouwburg 1764-1810 (Amsterdam 1980)
¶ Hans de Groot, ‘Bibliografie van in Nederland verschenen 18de- en 19de-eeuwse toneeltijdschriften (1762-1850) en toneelalmanakken (1770-1843)’, in: Scenarium nr. 4 (1980), p. 118-146, aldaar p. 128-129
¶ R. Zuidema, ‘lemma Nomsz’, in: NNBW, deel 7 (Amsterdam 1974), kol. 914.
¶ G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, deel 6 (Groningen 1910), p. 483
¶ C. van Schoonneveldt, Over de navolging der klassiek-Fransche tragedie in de Nederlandsche treurspelen der achttiende eeuw (Doetinchem 1906)
¶ W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, deel 6 (1892), p. 272
¶ J. Hilman, Ons tooneel. Aanteekeningen en geschiedkundige overzichten (Amsterdam 1879), p. 339
¶ J. Oosting, ‘Jan Nomsz en zijn treurspel Zoroaster’, in: Noord- en Zuid-Nederlandsche Tooneel-Almanak voor 1879, p. 146-162
¶ P.G. Witsen Geysbeek, Biografisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters, deel 4 (Amsterdam 1823), p. 515-528, aldaar p. 527

Thomas Mattheij