Tooneelspel-Beöordeelaar (1784)

Titelbeschrijving
De Tooneelspel-Beöordeelaar.

Periodiciteit
Onder het titelblok van nr. 1 staat: ‘Dit blaadje zal alle weeken, op Woensdag vervolgd worden […]’.
Deze eerste aflevering verscheen kort na de première van het zangspel Zemire en Azor (Marmontel), vertaald door Pieter Pypers, op woensdag 11 februari 1784. Zie over de opvoering van dit zangspel de Nederlandsche Courant (ed. Verlem) op 11 februari 1784. In dezelfde krant werd op maandag 10 mei 1784 aangekondigd dat nr. 10, tevens laatste nummer, zojuist was verschenen.

Bibliografische beschrijving
Iedere aflevering telt 8 pagina’s in octavo, uitgezonderd nr. 9 (12 blz.). Het titelblok bevat alleen de titel van het tijdschrift; volgnummers en verschijningsdata worden niet gegeven. Paginering en katernsignatuur zijn doorlopend. De paginering springt van p. 78 naar p. 95, doordat de katernen J en K ontbreken. Deze katernen omvatten het voorgenomen dubbelnummer nr. 10, dat wel werd gedrukt maar niet verscheen omdat De Tooneelspel-Beschouwer zijn vijandigheden jegens De Tooneelspel-Beoördeelaar had gestaakt (vgl. de advertenties in de Nederlandsche Courant van 21 april en 3 mei 1784).

Boekhistorische gegevens
Impressum en colofon ontbreken. De Nederlandsche Courant van woensdag 11 februari 1784 vermeldt echter bij het verschijnen van nr. 1: ‘Heden word te Amsterdam by van der Kroe, Vermandel, Borchers, Verlem, Roosen Zoon, en alom by de Boekverkoopers, uitgegeeven DE TOONEELSPEL-BEOORDEELAAR, No. 1’.
Opmerkelijk is dat in de Nederlandsche Courant van 12 maart 1784 alleen de naam van J. Verlem wordt genoemd. Vermoedelijk is hij de daadwerkelijke uitgever-drukker.
In de advertentie van 11 februari 1784 wordt ook de prijs vermeld: 1½ stuiver voor gewoon formaat, 3 stuiver voor afleveringen op groot papier.

Medewerkers
Iedere aflevering is gesigneerd door de ‘BEÖORDEELAARS’. Wie daarachter schuilgaan, is onzeker. In contemporaine bronnen wordt wel gespeculeerd, maar geen uitsluitsel gegeven over het auteurschap. Harthoorn-Lokhorst (1982) meent sterke aanwijzingen te hebben voor de patriotse toneelschrijver Pieter PYPERS (1749-1805). Deze suggestie wordt wellicht versterkt door de omstandigheid dat Pypers’ poëticale denkbeelden over het zangspel in dit tijdschrift naadloos aansluiten bij die uit zijn voorrede in Zemire en Azor.
In nr. 1 wordt een beroep gedaan op de lezers om ‘ons in ’t vervolg met hunne geëerde herschenvruchten te willen beschenken’ (p. 7). Tot de schrijvers van deze ingezonden brieven behoren Pieter Pypers (nr. 2), ene ‘XX’ (nr. 3), Vredelief (nrs. 3 en 6) en Xaverius van Priemenstein (nrs. 6 en 7).

Pieter Pypers (Amersfoort 1748, Amsterdam 1805) doorliep de Latijnse school in zijn geboorteplaats, vertrok vervolgens naar Amsterdam, waar hij vanaf ca. 1769 werkte als correspondentiehouder op het kantoor van de tabakshandelaar P.A. Bolongaro Crevenna, ‘begunstiger der edele letter-oeffeningen, kunsten en weetenschappen’. Deze hielp hem om zich als zelfstandig tabakskoopman te vestigen.
Pypers was lange tijd (1777-1797) lid van het patriottisch genootschap Felix Meritis en speelde in 1778/79 een hoofdrol bij de oprichting van het toneelgenootschap Utile et Amusant, waaruit hij zich overigens in 1789 terugtrok. In de jaren 1785-1787 verbleef hij te Brussel, doch hij bleef in die tijd regelmatig Amsterdam bezoeken. In 1795 was hij voorzitter van het Comité Revolutionnaire van Amersfoort en werd vervolgens aldaar in hetzelfde jaar benoemd tot lid van de municipaliteit. Pypers schreef of vertaalde ongeveer 17 toneelstukken (treurspelen, burgerlijke drama’s en zangspelen), voornamelijk bestemd voor de Amsterdamse Schouwburg.
Pypers (pseudoniem P. Stichtenaar) keerde zich in 1794 bij de uitgave van zijn treurspel Nephta, koningin van Egypte, af van het zangspel en zocht in plaats daarvan zijn heil bij de Griekse tragici.

Inhoud
De Tooneelspel-Beöordeelaar staat op de bres voor het zangspel in het algemeen, in het bijzonder voor Pieter Pypers’ Zemire en Azor. Het weekblad pleit voor de invoering van dit nieuwe genre in de Amsterdamse Schouwburg. Kern van de verdediging vormen de poëticale denkbeelden die men aan het zangspel ten grondslag legt (nrs. 3-4): de eertijds zo nauw met elkaar verbonden begrippen ‘nut’ en ‘vermaak’ (Horatius) worden van elkaar losgemaakt en uitsluitend het ‘vermaak’ wordt tot het wezen van de poëzie, de muziek en dus ook van het zangspel verheven.
Dezelfde gedachtegang maakt de auteur(s) kritisch ten aanzien van het classicistisch treurspel, waarin te vaak en te zeer de nadruk ligt op het ‘nut’, terwijl er van ‘vermaak’ nauwelijks sprake is (nr. 4). De tanende belangstelling voor het treurspel zien zij als een gevolg hiervan, alsmede van het gebrek aan geschikte acteurs. Daarnaast wordt gewezen op de enorme publieke belangstelling voor het zangspel (nrs. 1, 2, 3), de positieve houding van de schouwburggecommitteerden ten aanzien van het nieuwe genre (nr. 4) en de zangprestaties van de acteurs B. (Albertus) Schippers, C.F. Fricx en de actrice Cornelia Bouhon.

Relatie tot andere periodieken
De Tooneelspel-Beöordeelaar zet zich met name af tegen de Tooneelspel-Beschouwer (1783-1784), die zich al vanaf het begin van het speelseizoen 1783-1784 in felle, laatdunkende bewoordingen en opruiende taal over het zangspel had uitgelaten. Carel Passé, eerste acteur van de Amsterdamse Schouwburg, die door de Tooneelspel-Beschouwer voortdurend werd bejubeld om z’n acteerprestaties, werd door de Tooneelspel-Beöordeelaar om diezelfde acteerprestaties zwaar onder vuur genomen (nrs. 5 en 8). Passé excelleerde weliswaar in het blijspel en burgerlijk drama, maar zijn natuurlijke voordrachtstijl, die hij geleerd had van Marten Corver, maakte hem ongeschikt voor de zangerige voordrachtskunst van het classicistisch treurspel, waarmee eertijds Jan Punt grote successen behaalde in de Amsterdamse Schouwburg.

Exemplaren
STCN 242350801
Full text

Literatuur
¶ H.J.A. Harthoorn-Lokhorst. ‘De Tooneelspelbeschouwer’ (1783-1784) en ‘De Tooneelspelbeöordeelaar’ (1784). Twee Amsterdamse toneelkritische tijdschriften, deel 1, (ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam, 1982), p. 232-246 en 271
¶ F. van Echten, Pieter Pypers (1748-1805). Een bio- bibliografische studie (ongepubliceerde MO-scriptie Amersfoort, 1982).

Thomas Mattheij