Tydwinst in Ledige Uuren (1764)

Titelbeschrijving
Tydwinst in Ledige Uuren; of proeven van stigtelyken aandagt: door M.L. Eerste deel.

Periodiciteit
Deze ogenschijnlijk als één geheel, op één moment verschenen bundel is feitelijk een uit losse afleveringen bestaande verzameling. Die afleveringen verschenen met tussenpozen. Dat wordt duidelijk op grond van verschillende gegevens.

Allereerst zegt de auteur in zijn Voorreden dat hij wenste, ‘by navolginge, dat [ook] periodique Werkjes omtrent […] den gemoedelyken Godsdienst […] ruim tot vrolyke stigtinge van de ziel gebezigd wierden’ (p. XXI). Dat verklaart ook zijn verzoek in deze voorrede om werk in te zenden.
Deze periodiciteit van de teksten in deze bundel laat zich mede afleiden uit het opgenomen ‘Bericht aan de boekbinder’. Deze wordt verzocht: ‘Alle de Fransche Tytels moeten by ’t inbinden van de Stukjes afgenoomen, en de algemeene Tytel en Plaat voor ’t Werk geplaatst worden’.
Ook tijdgenoten zagen de Tydwinst als een werk dat in afleveringen verscheen. De Dichtlievende Uitgaven (1766-1769) melden:

Men was gewoon [aan] deeze TYDWINST IN LEDIGE UREN op een onbepaelden tyd by stukjes van 2. a 3. vel uitgegeven: de vyf eerste zyn gedrukt te Leyden by Mr. E. LUZAC, doch by de uitgave van het zesde, waerby een algemeene Titel en fraeije kopere plaat […] vinden wy de tegenwoordige Drukkers te zyn JOH. LE MAIR en C. v. HOOGEVEEN doch wy vreezen, dat de uitgaeve van het Werk gestaekt is, zynde na het Jaer 1764. ’er niets van is uitgekoomen; zulks zou ons en de beminnaers van zielroerend Zededicht zeer bejammeren. (p. 65)

Bibliografische beschrijving
Het werk beslaat XII + 246 bladzijden. In het voorwerk vindt men allereerst een titelplaat, ‘A. Delfos fec.’, waar een landelijke tuin te zien is, met een gevleugelde vrouw getooid met allerlei attributen van de Muzen. Op de voorgrond bevinden zich spelende putti, met de bijbel en een natuurkundig (?) instrument. Daarop volgt de titelpagina, met een vignet (‘A. Delfos inv. et fecit’) tonend drie schrijvende en musicerende putti, terwijl een vierde getooid is met de attributen van Mercurius. Ten slotte een lange ‘Voorreden’.
In het eigenlijke werk is het moeilijk te zien wat behoort tot welke afleveringen (ook niet aan de hand van de katernsignaturen. Zo beginnen A-katernen op p. 21, 61, 93, terwijl de gewone tekst inclusief voorrede begint met een B- en C-katern). Het gebruikelijkst systeem lijkt te zijn: opdrachtsgedicht (in cursief) aan deze of gene, daarna ‘gewone’ poëzie die steeds bestaat uit één lange tekst, aan één onderwerp gewijd.
Op p. 245-246 is een ‘Register der dichtstukken in dit Eerste Deel’ opgenomen.

Boekhistorische gegevens
De titelpagina meldt: ‘Te Leiden, By Johannes le Mair, en C. Van Hoogeveen, Junior. 1754’.
De editie op naam van Elie Luzac is niet aangetroffen maar lijkt wel te zijn verschenen, getuige ook een andere opmerking daarover in de Tael- en Dicht-Kundige By-Dragen van december 1762 (deel 2, p. 624): ‘gedichtjens van byzonderen smaek, welke om het halv jaer, by stukjens van 2 a 3 vel in groot 8vo. te Leiden by Elias Luzac uitkomen’.
De Leydse Courant van 29 augustus 1760, zegt dat de Tydwinst in zes stukjes à 6 stuivers te koop is.
Een ‘Tweede en verbeterde druk’, bij dezelfde uitgevers, verscheen in 1774. Op de laatste bladzijde wordt vermeld ‘Gedrukt ter drukkerye van Willem Boot’.

Medewerkers
Op het schutblad van de druk uit 1774 vindt men de handschriftelijke aantekening: ‘zo men mij verhaald heeft, zou de Heer [Lucas] Trip de letters M.L. gebruikt hebben, om daar mede te beduiden Meester Lucas’. Jan de Kruyff, in zijn gedicht ‘Aan Trip’ (1786) zei al dat ‘M.L.’ dezelfde was als Trip.
Lucas TRIP (1713-1783), gereformeerd, was raadsheer en burgemeester van Groningen, en bekleedde ook belangrijke functies op landsniveau.
In zijn voorrede vraagt Trip lezers bijdragen te leveren over onderwerpen, in dezelfde sfeer als onder 6 beschreven. Zij zouden die bijdragen terugvinden in een volgend stukje, gemerkt met de letters waaronder zij instuurden. In slechts twee gevallen zijn dergelijke auteurs te herkennen: N.S.V. en F.S.
Het lezersmilieu van dit blad is mede te traceren aan de hand van de reeks namen of letters, behorend bij de opdrachtgedichten: P. Boddaert, Trip’s echtgenote R. Alberthoma, Euzebius Voet, A. Voget, mevr. C.P. en de juffrouwen B. en K.J.

Inhoud
De bundel bevat vrijwel uitsluitend religieus-geïnspireerde poëzie, vol verbazing over het werk van de Schepper en over de wonderen van de natuur (de blauwbes; vele beestjes als spinnen, vliegjes). Deze fysicotheologische aandacht wordt gecombineerd met een vriendelijke, gevoelvolle piëteit die aan de Nadere Reformatie doet denken. Er is hier tamelijk originele beeldspraak te vinden.
Een enkele keer heeft deze poëzie betrekking op de contemporaine maatschappij. Zo is er een gedicht gewijd aan de (vermeende?) bloedschande, gepleegd door Onno Zwier van Haren.
Het werk in deze bundel is in de afgelopen eeuwen door literatuurhistorici afwisselend gekarakteriseerd als de best mogelijke, en slechtst mogelijke poëzie.

Exemplaren
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek: 1205 E 2

André Hanou