Vaderlandsche Brieven (1784-1785)

Titelbeschrijving
Vaderlandsche brieven.
Iedere aflevering heeft een eigen aanhef als ondertitel: Aan den Politieken Kruijer (nr. 1), Aan den schryver van het Verslag en de beoordeling van de Missive en memorie, door Zyne Hoogheid, den heere Prinse van Oranje en Nassau […](nr. 2), Aan den Schryver van het Verslag en de beoordeeling van de Memorie van Zyne Hoogheid (nr. 3), Aan den schryver van de Hollandsche Leidsche Courant (nr. 4), Aan den Schryver der brieven, onder den naam van Candidus, uitgegeeven, om te dienen tot wederlegging van het berugte Politiek vertoog over het waar Systhema van de stad Amsterdam, enz. (nr. 5), Aan den Schryver van het boekje, Aan het volk van Nederland (nr. 6), Aan myne geëerbiedigde, geachte, en geliefde landgenooten, zoo in als buiten de regeering (nr. 7).

Periodiciteit
De zeven afleveringen verschenen met onregelmatige tussenpozen. De eerste aflevering (‘brief’) is niet gedateerd; de overige afleveringen hebben onderaan, bij de ondertekening, de dagtekening 18 februari 1784 (nr. 2), 3 juni 1784 (nr. 3), 24 juli 1784 (nr. 4), 19 augustus 1784 (nr. 5), 5 november 1784 (nr. 6), 10 februari 1785 (nr. 7).
In de Leydse Courant van 16 augustus 1784 wordt geadverteerd voor nr. 4.

Bibliografische beschrijving
De zeven afleveringen in groot octavo zijn genummerd en hebben afzonderlijke paginering. De omvang varieert sterk: 16 bladzijden (nr. 1), 58 bladzijden (nr. 2), 61 bladzijden (nr. 3; met actuele fondslijst Luzac), 19 bladzijden (nr. 4), 62 bladzijden (nr. 5), 64 bladzijden (nr. 6), 94 bladzijden (nr. 7; met fondslijst Luzac).

Boekhistorische beschrijving
De Vaderlandsche Brieven hebben geen impressum. Desondanks weten we dat de Leidse boekverkoperscompagnie van Elie Luzac en Jan Hendrik van Damme de uitgever was. De titel komt namelijk voor op diverse fondslijstjes van de compagnie (onder andere in De Vaderlandsche Staatsbeschouwers). Verder bevatten de Vaderlandsche Brieven slechts alleen fondslijstjes van Luzac & Van Damme. Bovendien bezat de compagnie het kopijrecht, aldus de veilingcatalogus (1801) die na het overlijden van Luzac werd opgesteld.
Het tijdschrift was blijkens een advertentie in de Leydse Courant (16 juli 1784) te koop bij de volgende boekverkopers: Arends en Schuurman (Amsterdam); Hake, Hofhout en Kraefft (Rotterdam); Verhel (Den Briel); P. van Braam (Dordrecht); J. de Groot (Delft); Luzac en Van Damme (Leiden); D.H. Bouvink, Wynants, Van Os, d’Agé (Den Haag); A. Loosjes Pz (Haarlem); Maag (Alkmaar); H.G. Ras Gz (Utrecht); A. van Goor (Nijmegen); Troost (Arnhem); Van Hoorn (Zutphen); G. Tresling (Leeuwarden); Groenewoud en Dikema (Groningen); Palier (’s-Hertogenbosch); Van Bergen (Breda); Gillisen & Zoon en H. van Osch (Middelburg); Corbelyn (Vlissingen); Van den Thoorn (Zierikzee); J. Huysman (Goes).

De winkelprijs varieert per aflevering, zo blijkt uit de advertenties in de Leydse Courant: nr. 1 kost 8 stuivers (16 juli 1784), nr. 3 kost 6 stuivers (16 juli 1784), de eerste drie afleveringen kosten tezamen 17 stuivers (18 augustus 1784) en nr. 5 kost 6 stuivers (4 oktober 1784). Voor de overige afleveringen zijn in de Leydse Courant geen advertenties aangetroffen. In De Vaderlandsche Staatsbeschouwers is een fondslijst opgenomen met onder andere de zeven delen Vaderlandsche Brieven, die tezamen in de winkel ƒ 1:18 moeten kosten.

Medewerkers
De Vaderlandsche Brieven zijn ondertekend door Janus Ironicus (nr. 1), Janus Seriosus (nr. 2, 3), Patriophilus (nr. 4), Janus Batavus (nr. 5), De Schryver (nr. 6), ‘Uwen getrouwen en Vaderlandlievenden Medeburger’ (nr. 7).
Knuttel vermoedt in zijn pamflettencatalogus (nr. 20880) dat Elie LUZAC schuilgaat achter deze pseudoniemen. Stijl en politieke stellingname komen inderdaad overeen met die in andere geschriften van Luzac. Hij streed altijd met de pen als wapen: ‘Ik hebbe een afgryzen van alles wat maar eenigszins tekenen draagt van Oproer’ (nr. 4, p. 8). Ook deed hij niet mee aan de scheldpartijen over en weer tussen orangistische en patriotse schrijvers: het ligt niet in zijn aard ‘om die geenen, welker gevoelens of stellingen hy voor heeft te bestryden, met scheldwoorden of hoonende smaadredenen te bejegenen’ (nr. 5, p. 1). Al zijn essays, de Vaderlandsche Brieven incluis, getuigen van vele logische en retorische spitsvondigheden waarmee hij zijn tegenstanders in het ideologische strijdgewoel tegemoet trad.
Desondanks rijzen er twijfels bij deze toeschrijving. H.C. Cras, die Luzac in de jaren tachtig goed gekend heeft, maakt in zijn gedetailleerde biografie namelijk geen gewag van dit tijdschrift. Bovendien laat de Brieven-schrijver zich in zijn argumentatie weinig tot niet kennen als de geverseerde jurist en eminente historicus, zoals dat in de overige geschriften van Luzac wel steevast het geval is. Verder blijkt de schrijver van de Vaderlandsche Brieven over veel inside informatie te beschikken betreffende de drukgeschiedenis van het Politiek vertoog van Rijklof Michael van Goens (nr. 5). Ook de gekozen invalshoek in de laatste brief, die voornamelijk bestaat uit een vertaling van passages over de vroegachttiende-eeuwse Gelderse plooierijen uit G. Lamberty, Memoires pour servir a l’histoire du XVIII siècle (1724), is niet des Luzacs (nr. 7).
Mogelijk heeft Luzac alleen medewerking verleend aan de Brieven die gericht zijn tegen Calkoen (nr. 2 en 3). Hiervoor pleit de reactie van Luzac in zijn Vaderlandsche Staatsbeschouwers (deel 1, p. 600, 608; deel 2, p. 187 e.v.) op Calkoens weerwoord in diens Amsterdamsche Brieven.

Inhoud
De eerste Vaderlandsche Brief is gericht tegen nummer 61 van de Politieke Kruyer, waarin de schrijver, Johan Christiaan Hespe, die een pleidooi had gehouden voor de radicale vernieuwingen van het Utrechtse regeringsreglement, zoals voorgesteld in Ondaatjes Concept-reglement op de regeerings bestelling van de provintie Utrecht.
In de nrs. 2 en 3 neemt de Brieven-schrijver stelling tegen de Amsterdamse advocaat Hendrik Calkoen, die in zijn anoniem uitgegeven Verslag en beoordeeling van de Missive en memorie (1783) uitgebreid stadhouder Willem V en diens Missive en memorie, door Zyne Hoogheid, den Heere Prince van Orange ten Nassau (1782) de maat had genomen. Het pamflet van Calkoen komt overeen met de tekst in de Algemeene Bibliotheek (deel 4, p. 209-296).
Nr. 4 is gericht aan de schrijver van de Leydse Courant, die zijn patriotse gezindheid had laten doorklinken in het verslag over het komende ontslag van hertog van Brunswijk als veldmaarschalk en raadsman van Willem V (12 juli 1784). Het is een aanval op de partijdige berichtgeving van de courantier, die zich niet baseert op de feiten maar op bronnen als de Nederlandsche Courant, de Zuidhollandsche Courant, de Politieke Kruyer en de Courier van Europa.
In nr. 5 wordt de aanval ingezet tegen de Brieven van Candidus (1781-1783), waarin de auteur, de patriotse journalist Willem van Irhoven van Dam, bij monde van Candidus ageerde tegen het Van Goens’ Politiek vertoog over het waar sistema van de stad van Amsterdam (1781).
Nr. 6 is een weerlegging van Aan het volk van Nederland, geschreven door de vijf maanden eerder overleden Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Royaal citerend uit de vernietigende resoluties van alle zeven provincies toont de Brieven-schrijver aan hoe abject de standpunten van de laatste zijn. Ook de Politieke Kruyer en de Courier van Europa worden met lange citaten als bewijsmateriaal aangeklaagd.
In de laatste brief is het brief-format enigszins losgelaten. De aflevering begint weliswaar met een korte brief als voorwoord, gedateerd en ondertekend, maar is voor de resterende pagina’s een essay. Het doel ‘om Nederlands Ingezetenen, vooral die van Utrecht, Overyssel, en Gelderland, zoo ’t mogelyk zy, tot meer bedaardheid, eenigheid, en ware Vaderlandschliefde aantespooren’ (p. 93). De Gelderse plooierijen na het overlijden van Willem III in 1702 dienen om de lezer te tonen welke tweedracht ontstaat wanneer de vraag speelt: ‘Wie de Meester spelen zal, en of Pieter of Paulus zal regeeren?’ (p. 52).

Relatie tot andere periodieken
De schrijver van de Vaderlandsche Brieven die in dit lemma aan de orde zijn, reageert kritisch op patriotse periodieken als de Politieke Kruyer, de Courier van Europa, de Nederlandsche Courant en de Zuidhollandsche Courant.

De Vaderlandsche Brieven passen in de lange traditie van epistolaire pamfletten. Ook voor tijdschriften is deze formule geschikt (wegens de persuasieve kracht van een brief). Verder gebruikte de auteur het begrip ‘vaderland’ in de titel om het als het ware terug te veroveren op de patriotten, die het in de jaren tachtig hadden geannexeerd.
Na het verschijnen van de hier besproken Vaderlandsche Brieven werd het lezerspubliek getrakteerd op Vaderlandsche brieven (1785) tegen de Franse publicist Linguet, die bij de Amsterdamse uitgever Willem Holtrop verschenen. Eveneens bij Holtrop kwamen de tweedelige Vaderlandsche brieven (1785) van de pers, waarin brieven in dichtvorm van de broodschrijver Johannes Nomsz gebundeld zijn. De overtreffende trap van Vaderlandsche Brieven verscheen als het anonieme tijdschrift Oprechte Vaderlandsche Brieven (1788-1789). In 1794 zagen de Vaderlandsche Brieven van Frederik Justus van Oldenburg junior het licht en een jaar later, ten slotte, kwamen de anonieme Vaderlandsche brieven, over de nieuwe constitutie, voor het eerste jaar der Bataafsche vrijheid uit.

Exemplaren
¶ Den Haag, Koninklijke Bibliotheek (nrs. 1-6)
¶ Leiden, Universiteitsbibliotheek [ongecat.] THYSPF 16500 (nr. 7)
¶ Full text nr. 1, nr. 2, nr. 3, nr. 4, nr. 5, nr. 6 en nr. 7

Literatuur
¶  R. van Vliet, Elie Luzac (1721-1796). Boekverkoper van de Verlichting (Nijmegen 2005)
¶ W.R.E. Velema, Enlightenment and conservatism in the Dutch Republic. The political thought of Elie Luzac (1721-1796) (Assen/Maastricht 1993)
¶ S.R.E. Klein, Patriots Republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787) (Amsterdam 1995).

Rietje van Vliet