Verstrooide Gedachten (1802-1806)

Titelbeschrijving
Verstrooide Gedachten over Verschillende Onderwerpen, uitgegeeven voor Leeraars en Vrienden van Godsdienst en Godgeleerdheid.
Vanaf stukje 2 als ondertitel: IIde [enz. t/m IVde] stukje.

Periodiciteit
Periodiek werk in die zin, dat er een nieuwe aflevering (‘stukje’) verschijnt naar gelang de onder besproken vriendenclub genoeg materiaal verzameld heeft om tot uitgave over te gaan. In Saakes’ Naamlijst worden de vier afleveringen aangekondigd: augustus 1802 (p. 345), juli 1803 (p. 437), maart 1805 (p. 113) en juli 1806 (p. 242).

Bibliografische beschrijving
Aflevering 1 van dit in octavo uitgegeven blad bevat VIII (titelpagina, en een 21 juli 1802 gedateerd ‘Geëerde Leezer’) + 178 pagina’s.
Aflevering 2 bevat IV (titelpagina, en een ‘Aan den Leezer’, getekend ‘Z.’) + 168 pagina’s.
Aflevering 3 bevat II (titelpagina) + 188 pagina’s.
Aflevering 4 bevat VI (titelpagina, en een ‘Aan den Leezer’, getekend J.H. Regenbogen, Franeker 4 juni 1806) + 134 pagina’s.

Boekhistorische gegevens
Op de titelpagina van de eerste aflevering staat: ‘Te Franeker By D. Romar, Boekverkoper. 1802’. De jaartallen in het impressum van de daarop volgende afleveringen zijn: 1803, 1804, 1806.
Volgens Saakes zijn de prijzen van de vier afleveringen respectievelijk ƒ 1:5, ƒ 1:8, ƒ 1:10 en ƒ 1:2.

Medewerkers
De auteurs zijn de Franeker professoren Johan Hendrik REGENBOGEN (1769-1814), hoogleraar kerkgeschiedenis en exegese, Egbert Jan GREVE (1754-1811), hoogleraar Oosterse talen en Hebreeuwse oudheden en Eelco TINGA (1762-1828), hoogleraar natuurlijke theologie en christelijke zedenkunde (vanaf 1803 in Groningen).
De leidende geest lijkt Regenbogen geweest te zijn; een soms vooruitstrevend man, met enkele buitenissige ideeën.

Inhoud
Theologisch tijdschrift, met als inhoud voornamelijk de exegese van bijbelplaatsen. Het blad heeft echter vanaf het begin niet echt een wetenschappelijke, maar eerder een wat essayistische opzet (vgl. het begrip ‘verstrooide’ in de titel). Het voorbericht van de eerste aflevering stelt dat men wil bijeenbrengen

kleine losse opstellen, waar van eenige meer de Christelijke Geloofsleer, andere de Zedekunde, andere de Uitlegging der H. Schrift, andere de Geschiedenis, andere de Leerwijze enz. betreffen. Zommige zijn, als ’t ware bloote schetzen, losse aanteekeningen, en beantwoorden volkomen aan den gekoozen tijtel, andere zijn wat meer uitgewerkt en vollediger. (p. VI)

Men voegt hieraan toe dat ieder van ‘ons’ apart teksten inlevert; dat stijl en taal ongelijk zijn; en dat men nooit spot bedoelt, indien de lezer vrolijkheid vindt.
Nu is dat laatste, vrolijkheid, in dit blad ver te zoeken. En zeker zal die niet aangetroffen zijn door ‘sofisten’, deïsten en ander vergelijkbaar gespuis dat met grote afkeer bejegend wordt. Ook in het theologische zelf is de vreugde ver te zoeken, want het blad beperkt zich, in tegenstelling tot wat men zich (zie boven) voorgesteld heeft, tot bijbelexegese. Wel komen daarnaast soms onderwerpen aan de orde als het gebruik van psalmen als godsdienstige gezangen; oude en nieuwe dweperij; en de vereniging van de verschillende godsdienstige gezindten.
Maar juist op het exegetische terrein ontstaan moeilijkheden. Want vrijwel vanaf het begin maakt men zich bijzonder druk over de als absurd ervaren pogingen van de nieuwe bijbelwetenschap om vooral de evangeliën te kunnen herleiden tot één of meer vroeger(e) geschrift(en); zoals Eichhorn dat probeerde te doen met een voorstel tot het accepteren van een ‘syrochaldeeuwse Urquelle’.

Relatie tot overige periodieken
De redactie bezit duidelijk groter theologische dan filologische bekwaamheden. Dit wordt ook geconstateerd door de redacties van de tijdschriften Bibliotheek van Theologische Letterkunde, en de Vaderlandsche Letteroefeningen, die kritiek op de standpunten van de Verstrooide Gedachten beginnen te krijgen (zie bijvoorbeeld de Letteroefeningen 1802, p. 576-578). Dit leidt tot pinnige reacties in de Verstrooide Gedachten, zoals in nr. 3 (p. 144-188). Daar wordt overigens, naar aanleiding van het onthullen van de identiteit van de schrijvers door die Bibliotheek van Theologische Letterkunde, in een noot aangegeven wie in de Gedachten precies welke bijdragen geleverd heeft over dit onderwerp (p. 144-145).
In nr. 4 wordt verder geruzied met de Bibliotheek, natuurlijk over dat oerevangelie, dat ‘een luchtkasteel’ is. Ditmaal gebeurt dit niet anoniem: de schrijvers van de Verstrooide Gedachten waren nu bekend. Het gevolg is een venijnige recensie van deze aflevering in de Letteroefeningen (1806, p. 426-429), waarin over Regenbogen wordt gezegd: ‘scherp en onbesuisd is ’s Mans geheele geschrijf’ (p. 428). Dat is een zeer hard vonnis voor de doorgaans zachtaardige, alle kolen en geiten sparende Letteroefeningen.

Exemplaren
¶ Amsterdam, Universiteitsbibliotheek: K 61-1466
Full text

André Hanou