Vriend van Waarheid, Godsdienst en Deugd (1804-1805)

Titelbeschrijving
De Vriend van Waarheid, Godsdienst en Deugd. Door Alexander Elberts. Eerste [Tweede] deel.

Periodiciteit
Dit zaterdags weekblad verscheen van 18 februari 1804 t/m 28 december 1805 (2 delen).
In het laatste nummer deelt de auteur mee, na ‘een noodlottigen samenloop van rampspoedige lotgevallen’, zijn pen voorgoed neer te leggen (deel 2, nr. 52, p. 413-416). Mogelijk doelt hij op de dood van zijn vrouw en kinderen, waaraan hij vele jaren later refereert in zijn ‘Twee brieven van Mr. Rhijnvis Feith’, in de Vaderlandsche Letteroefeningen van 1827 (p. 78).

Bibliografische beschrijving
In octavo. De afleveringen tellen elk acht pagina’s. In het titelblok staat de titel, volgnummer, verschijningsdag en –datum en een citaat.
Deel 1 bevat 368, deel 2 heeft 416 doorgenummerde pagina’s. Aan deel 1 gaat nog een beperkt voorwerk vooraf: een pagina met french title, de titelpagina met op de versozijde een gedicht van E.B., een inhoudsopgave van de vertogen en een voorbericht van de auteur/uitgever (gedateerd 29 december 1804).

Boekhistorische gegevens
Op de titelpagina’s van de delen staat: ‘Te Deventer, bij A. Elberts, in de Roggenstraat.’ In het colofon van nr. 1 staat: ‘Dit Blaadje wordt ieder Week, op Saturdag, à één en een halve stuiver uitgegeven bij A. Elberts op den Brink, en met primo Meij aanstaande in de Roggenstraat. En verder bij alle de Boekverkopers te DEVENTER’.
Uit de volgende lijst boekverkopers elders in Nederland, blijkt dat het blad een ruime verspreiding had:

Amsterdam, Brave, van Vliet, de Bruin, Timmer, Roos, enz. Alkmaar, Molkman. Arnhem, Nijhoff en Troost. Briel, Boers. Breda, van Bergen. Campen, Brok en de Greeve. Delft, de Groot. Dordrecht, Blusse en van Braam. Edam, Rolff. Franeker, Romar. Gouda, Verblauw. Groningen, Oomkens en Zuidema. Haarlem, Bohn en Beets. Harlingen, van der Plaats. Hoorn, Brebaart. Leeuwärden, van Sligh. Nymegen, Vieweg. Rotterdam, Cornél en Vis. Schiedam, Poolman. Sneek, Brandsma. Utrecht, Yzerworst en Otterloo. Zwol, Tyl en de Vri. Zutphen, Thieme. En verder alöm.

Vanaf deel 2, nr. 4 staat aan het einde van de afleveringen als mede-uitgever vermeld: ‘En te Zutphen, bij J. Hoffmann’.
Elk nummer kost volgens Saakes’ Naamlijst van april 1804 ƒ 0:1:8 (p. 26).

Medewerkers
Schrijver van het blad is de Deventer catechiseermeester en latere ziekentrooster Alexander ELBERTS (1782-1852). In het laatste nummer van 1804 schrijft hij niet direct een aanhanger te zijn van de orthodoxie noch van de Nationale Synode van Dordrecht.
In nr. 1 roept hij zijn lezers op om bijdragen toe te sturen, ‘het zij dan in proza of poëzij, en met den aart, het oogmerk, en den inhoud van hetzelve [het tijdschrift] overëenkomende’ (p. 8). Die worden dan ook regelmatig geplaatst, doorgaans ondertekend met initialen of gefingeerde namen (zie ook p. 117). In de afleveringen reageert de auteur frequent op toegezonden brieven, waardoor de hedendaagse onderzoeker zicht krijgt op de discussies die het blad te weeg bracht.

Inhoud
In nr. 1 richt Elberts zich ‘Aan mijne Landgenooten’. Hij verwijst naar ‘wélgeschreevene en stichtelijke weekbladen, [die] steeds een gunstig onthaal ontvangen: getuige de Godsdienst-, Menschen-, en Bijbel-vriend, de Praatal, het Groninger Weekblad, het Weekblad over den Bijbel, ja, zelf een Weerlicht, Blixem, Janus, enz.’
Desondanks is er ruimte voor een nieuw tijdschrift. Nadrukkelijk meldt de auteur: ‘Wij zullen er ons op toe leggen, U te leeren, uwen God standvastig aan te kleeven, hem te dienen, de Lessen van de Godsdienst te betrachten’ (p. 3-4). Als iedereen zich toelegt om rechtschapen mensen, brave burgers en deugdzame christenen te worden, ‘Dan zullen allen vrienden wezen van waarheid, godsdienst en deugd!’ (p. 6-7).
Met het blad wil Elberts een bijdrage leveren aan de beschaving van de ‘gemeene man’ zonder partijschappen te stichten. Dit realiseerde hij met vertogen onder de titels ‘Algemeene opgaave der voornaamste vereischten in eenen oprechten biddagvierder’, ‘Geluk, onschuld en vrolijkheid’ en bijvoorbeeld ‘Redenvoering over de geschikste middelen om in deze wereld zelfs onder de zwaarste rampen, onafgebroken gelukkig te zijn.’ Opmerkelijk is dat Rhijnvis Feith – ‘Deze groote Man boodt mij aan, om mij een grooter aantal Intekenaaren te bezorgen’ (p. 411) – vaak wordt geciteerd.
Nr. 13 bevat een ‘Nadere verklaaring van den schrijver, wegens den aanleg en de bedoeling dezes werks’, ingeleid met een gedicht van Bellamy over de vrijheid van drukpers (zie ook nr. 16). Deze verklaring was nodig, aldus de schrijver, omdat over de Vriend van Waarheid, Godsdienst en Deugd verschillend wordt gedacht (zie bijvoorbeeld een opsomming van velerlei kritiek, p. 118-119). Daarom legt hij uit welke overwegingen ertoe geleid hebben om juist niet te kiezen voor Vriend der Waarheid, of Vriend der Deugd, of Vriend van den Godsdienst (p. 100-101).
Verder noemt Elberts auteurs als Grotius, Vondel, Wagenaar, Feith, Gellert, Klopstock, Van Alphen, Hamelsveld en Clarisse. Terecht dat hun werken worden gepubliceerd. Maar daar tegenover staan

Zedelooze verhaalen, SCHEMP- en SCHOTSCHRIFTEN, bestrijders van den Godsdienst – eenen verhakten DON QUICHOT, eenen erbarmelijken VIRGILIUS in de Nederlanden, eenen wonderzinnigen HANS KIJK, in zijne reizen dóór de vier werelddeelen en de maan, de leugenächtige berichten uit het rijk van de Godinne de NACHT, eenen AROUET VOLTAIRE, en THOMAS PAINE – Zie daar, zie daar de schriften, die, met terzijde stelling van gezond verstand, Deugd en Godsdienst – de zeden bederven […]. (p. 99)

Over zijn stijl meldt Elberts dat hij daarin variatie zal aanbrengen. Zou hij dat niet doen, dan zou hij zijn lezers al snel vervelen. ‘Ik zal ernstige, door boertige; Godsdienstige, door Zedenkundige; Natuurkundige, door Drammatische vertoogen doen vervangen’ (p. 103). Ondanks de lange religieuze ‘troostrijke’ passages is het juist deze afwisseling die de Vriend van Waarheid, Godsdienst en Deugd tot een leesbaar geheel maakt.
In het laatste nummer echter verontschuldigt de schrijver zich over zijn sombere en droefgeestige vertogen die hij sinds zomer 1805 heeft neergeschreven. Dit heeft vermoedelijk vele lezers mishaagd, maar hij kon niet anders. ‘Daar ik mij nu onmogelijk van mijne sombere denk- leef- en schrijfwijze kan ontdoen; zoo vinden mijne Leezers hierïn de éénige – maar ook de genoegzaam gewigtige reden, waaröm ik thans de pen nederleg’ (p. 412).

Exemplaren
¶ Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: 472 F 24-25
Full text

Literatuur
¶ J. de Niet, ‘Ziekentroosters in Deventer, 1591-1850’, in: E.H. Bary, C.M. Hogestijn, H.J. Selderhuis et al (red.), Lebuïnus en Walburgis bijeen. Deventer en Zutphen als historische centra van kerkelijk leven (Delft 2006), p. 96-98.

Rietje van Vliet