Waarheid-Delver (1801)

Titelbeschrijving
De Waarheid-Delver; een Philosophisch, Moralisch, en Historisch, Maandwerkjen.

Periodiciteit
Nr. 1 dateert blijkens de titelpagina van juli 1801. Saakes meldt in zijn Naamlijst van december 1801 (p. 285) dat er 6 ‘Stukjes’ verschenen zijn. 

Bibliografische beschrijving
De afleveringen tellen circa 40 doorgenummerde bladzijden in groot octavo (totaal: 248 pagina’s). Een aantal afleveringen is verdeeld in een beperkt aantal romeins genummerde hoofdstukken. 

Boekhistorische gegevens
Impressum nr. 1: ‘Te Burg-Steinfurth, by Johann David Möllenkamp. Voor Rekening van den Auteur’. In nr. 3 is dit vervangen door een opsomming van verkoopadressen:

Gedrukt, voor Rekening van den Auteur. En is te bekomen, te AMSTERDAM by Bom, Swalm, v.d. Kroe, H. Arends, Roos, Brave, de Weduwe Doll, van Vliet, Poster, Wessing en v.d. Hey, H. Diederiks, Mens, Briët, en van Leeuwen, op de Heil. Weg. – ’s HAGE, d’Age. – ZALT-BOEMEL, de Meyere. ZUTPHEN, Thieme. – SNEEK, van Gorcum. MIDDELBURG, de Wed. Abrahams. – VLISSINGEN, Maarsman; – en verder alöm by de voornaamste Boekhandelaaren.

Deze stoklijst van orangistische boekverkopers is in nr. 4 aanzienlijk uitgebreid. Steeds staat de prijs per aflevering vermeld: 6½ stuiver. Voor de 6 nrs. samen moest men volgens Saakes ƒ 1:19:- neertellen.
Over de plaats van uitgave meldt de auteur, op wiens naam en kosten het blad gedrukt is, in de Nieuwe Haagse Nederlandse Courant van 5 oktober 1801 dat het is ‘te Nordhoorn in de Graafschap Bentheim’.

Medewerkers
Vanaf nr. 3 maakt de auteur zich op de titelpagina bekend: de orangistische gesjeesde predikant, advocaat en broodschrijver Philippus VERBRUGGE (1750-1806). Hij schrijft over de anonimiteit waarmee hij zich aanvankelijk hulde:

Heb ik redenen gehad, waarom ik de twee eerste Stukjens van dit Maandwerkjen, naamloos, heb laaten omzwerven; thans hebben my ook wêer redenen gemoveerd om dit derde Stukjen, met mynen Naam op deszelfs Voorhoofd gestempeld, te doen ten-voorschyn-komen. – Onder anderen heb ik nu al aanstonds willen eene Proef neemen, of men, by de aan my gepleegde Laag– en Onrechtvaerdig-heden, (waar voor egter, ten regten tyde, zeer wel, zelfs met de behoorlyke Interesse van dien, betaalinge geschieden zal) ook nog, by herhaaling, voegen zal die van een doorslaand Blyk aan de heele Waereld te durven opleeveren, dat men enkel en alleen op mynen Naam gebeeten zy.En daar ik dit Werkjen voor myne Rekening drukken laat, en de Drukker van het zelve alleenlyk Drukker is, en Ik zelf Uitgeever ben; zo heb ik, om verdere vruchtlooze Adressen aan denzelven te preveniëeren, goedgevonden, des Drukkers Naam weg-te-laaten, en alleenlyk op het Titel-blad te doen stellen van eenige dier Boekhandelaaren, by welken dit Tydschrift te bekomen zy.

Van Wissing (2018) vermoedt op grond van deze passage dat Verbrugge in opdracht ‘Laag- en Onrechtvaerdig-heden’ heeft gepleegd en dat hij over het toegezegde schrijversloon zelfs rente kon verwachten. Mogelijk echter schrijft Verbrugge hier over de onheuse bejegeningen die hem ten deel zijn gevallen en dat hij die ooit, ‘met de behoorlyke Interesse van dien’, betaald zal zetten.

Inhoud
Het tijdschrift gaat met name over de ongrondwettige wijze waarop de staatsregeling van 1801 van kracht werd. 
Bij een staatsgreep in 1801 werd het Vertegenwoordigend Lichaam aan de kant geschoven en de staatsregeling van 1798 afgeschaft. De coupplegers besloten een nieuwe staatsregeling onder de Bataven in stemming te brengen, maar slechts een zesde van de stemgerechtigden kwam opdagen. Een grote meerderheid stemde tegen. Niettemin besloot het Uitvoerend Bewind dat de thuisblijvers hadden ingestemd met de nieuwe staatsregeling.

  • Na twee inleidende hoofdstukken steekt Verbrugge in nr. 1 van wal met een hoofdstuk over ‘het Einde, of de Dood, des Staats’. Het is een politiek-theoretische beschouwing over aristocratie en democratie – ‘zoogenaamde Democratie, (om de Gemengelde Regerings-Vormen (imperia mixta) hier kortheids halven maar voorby te gaan)’ – waarbij hij de laatste regeringsvorm afdoet als ‘niet meer dan eene bloote Idee’ die nooit gerealiseerd kan worden ‘omdat het Schadelyke en Verdervelyke van derzelver Practyk der in den eersten opslag zo bevallige Beguicheling van derzelve Theorie aanstonds in ’t Aanzigt vliegen’ (p. 26). Ook het Contrat Social van Rousseau en andere rechtsgeleerden haalt Verbrugge erbij om zijn gelijk te staven. Tot slot komt anarchie ter sprake, de ‘Toestand eenes Staats, waar in de Uitoeffening zyner Constitutie of Regeringsvorm Wederrechtelyk word gehinderd’. Het vierde hoofdstuk is een historische anekdote over de hertog van Bouillon die zijn in 1792 geconfisqueerde goederen terugkreeg.
  • Nr. 2 gaat over de ‘Oorsprong van ’t Gezellig Leeven’. Opnieuw, maar wel veel uitgebreider, wordt teruggegrepen naar het Contrat Social van ‘Menschenhaater’ Rousseau. Verbrugge wijst op diens uitspraken over het recht van een volk om zich te verzetten tegen rovers en ook om ’tegen de Magten te mogen aankanten’: ‘En zie daar dan die verdervelyke Leer, wier jammervolle zaaden voor meer dan honderd jaaren al zyn gezaaid geworden, om er nu eerst de wrange en bittere vrugten van te plukken’ (p. 70-71). Brooddronken en speelzieke kinderen hebben een harde hand van hun ‘Vaderlyk Gezag’ nodig, klinkt het vermanend.
  • Nr. 3 bevat een ‘Onpartydig algemeen Onderzoek, nopend de voor- of na-deelen eener zoogenaamde Volks-Regering by Vertegenwoordiging’. Hier opent Verbrugge het vuur op de ideologische grondvesten van de Bataafse Republiek, waarbij hij onder verwijzing naar de geschiedenis laat zien aan welke gevaren de Nederlander volgens hem staat blootgesteld nu er zelfs over een staatsregeling gestemd kan worden. Rousseau wordt opnieuw ten tonele gevoerd.
  • Nr. 4 bestaat in een ‘Patriotsche Zamenspraak, tusschen een zeer fatzoenlyk onbekend Man, zig noemende Patriot, en Lid van een der Departementale Bestuuren in de Bataafsche Republiek, en tusschen den Autheur van dit Werkjen; over verscheiden Gewigtige Onderwerpen; – ter Waare Voorlichting, en Opwekking van Zuivere Vaderlandliefde. Gehouden den 24. September 1801’.
  • In nr. 5 bespreekt Verbrugge de ‘Geschiedenis der Staatsregelingen of Constitutiën’. Hij wijst Van Hall aan als degene die hem, Verbrugge, in hechtenis heeft laten nemen (p. 172). Ook andere namen worden genoemd: ‘Aan zulke Rechters nu moeten de Burgers en Ingezeetenen van het volkryk Amsterdam, de voornaamste Kooplieden van die aanzienlyke Stad, hunne Goederen, hun Leeven, ja hunne Eer, toevertrouwen!’ (p. 200). Verbrugge levert commentaar op de 416119 stemgerechtigden en de recente verwikkelingen rond de stemmingsprocedure met betrekking tot de nieuwe staatsregeling.
  • Nr. 6 bestaat uit zes hoofdstukken, waaronder de uiteenzetting ‘Een totaal Verval, ja de ganschlyke Uitroeijing, van den Kristlyken Godsdienst, en de Ondergang des Staats, uit het IIe. en 17de Artikel van der Bataaven nieuwe Staatsregeling afgeleid’. Ook worden de burgers wakker geschud: ‘Vaderlandliefde! Waak op!… Gy slaapt en het is geen tyd om te slaapen! – Op! op!’.

Exemplaren
¶ Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: 559 E 74 (nrs. 1-4)
¶ Full text

Literatuur
¶ Pieter van Wissing, In louche gezelschap. Leven en werk van de broodschrijver Philippus Verbrugge 1750-1806 (Hilversum 2018), p. 218-221.

Rietje van Vliet