Zedekundige Brieven over het Geluk (1769-1772)

Titelbeschrijving
Zedekundige Brieven over het Geluk; mitsgaders de Deugden en Pligten, Met welkers Betragting het zelve onafscheidbaar verbonden is. 

Periodiciteit
Het tijdschrift bevat 21 brieven, verdeeld over 8 afleveringen (‘stukjes’) en gebundeld in 2 delen. De datering van de afgedrukte brieven, van 20 december 1766 t/m 5 juni 1772, komt niet overeen met de publicatiedata van de afleveringen, van 1769 t/m 1772. Het voorbericht is gedateerd 7 september 1768.
Nr. 1 zal medio 1769 zijn uitgekomen, getuige de eerste recensie van dit blad, verschenen in deel 31 (juli-september 1769) van de Bibliothèque des Sciences et des Beaux-Arts. Over de frequentie is niets bekend. Mogelijk zijn de Zedekundige Brieven niet als tijdschrift bedoeld, maar meer als een essaybundel.

Bibliografische beschrijving
Op de titelpagina van de delen staat als zinspreuk vermeld: ‘Tendimus ad Coelestem Patriam’ (vert. Wij streven naar het hemels vaderland). De delen en de stukjes hebben een inhoudsopgave. De 5 afleveringen van deel 1 (12 brieven) worden voorafgegaan door een voorbericht. Deel 2 telt 3 afleveringen (9 brieven).
De afleveringen hebben een eigen titelpagina en zijn van verschillende omvang (variërend van ±80 tot 100 pagina’s). Op de versozijde van nr. 1 staat een citaat uit het bijbelboek Prediker 7:29: ‘Alleenlyk ziet, dit hebbe ik gevonden, dat God den Mensche regt gemaakt heeft; maar zy hebben veele vonden gezogt’. 
De broodtekst is voorzien van structurerende tussenkopjes in de marge (dikwijls in de vorm van vragen) en voetnoten onderaan de tekst.

Boekhistorische gegevens
Impressum: ‘In ’s Gravenhage, By Nicolaas van Daalen’.

Medewerkers
De brieven zijn geschreven door Willem Emmery DE PERPONCHER SEDLNITZKY (1741-1819). Hij stamt af van Hugenoten die in het begin van de zeventiende eeuw naar Nederland kwamen. Zijn laatste naam ontleende hij aan Moravische voorouders. Zijn moeder kwam uit het geslacht Van Wassenaer. Via zijn vrouw was hij verwant aan de theoloog Gijsbertus Voetius (1589-1676). Zijn schoonzuster was de schrijfster Belle van Zuylen (1740-1805). 
De Perponcher studeerde rechten in Utrecht, waar hij in 1765 promoveerde. In die stad en provincie zou deze begaafde patriciër diverse bestuurlijke functies vervullen. Hij werd in 1814 door Willem I in de adelstand verheven. Aan de Oranjes was hij in de roerige jaren aan het eind van de achttiende eeuw trouw gebleven. 
Internationaal georiënteerd, sprak hij Frans, Duits, Engels en vertaalde poëzie uit die landen. Onder het motto ‘Tendimus ad Coelestem Patriam’ heeft hij meerdere werken gepubliceerd. De Zedekundige Brieven is zijn eerste filosofische publicatie en ademt de sfeer van de Nederlandse, christelijke Verlichting.
Letteren, filosofie, religie en esthetica – met dank aan Les Beaux Arts (1765) van Charles Batteux (1713-1780) – hadden zijn echte belangstelling. Aan die zaken zijn de meeste van zijn publicaties gewijd. Hij was bestuurslid van de Hollandse Maatschappij van Wetenschappen en lid van het Provinciaal Utrechts Genootschap. Van Edward Young vertaalde hij in het Frans, in 1767, een deel van diens Night Thoughtsle Triomphe du Chrétien. Essay on Man (1733-1734) van Alexander Pope ontbrak niet in zijn ruim voorziene bibliotheek. 
In zijn pedagogisch werk, onder andere in Onderwijs voor kinderen (1782), sloot De Perponcher aan bij ideeën uit Julie où La nouvelle Héloise (1761) en Emile (1762) van Jean Jacques Rousseau (1712-1778). Van André Michel de Ramsay (1686-1743) kende hij de Voyages de Cyrus (1727). Andere auteurs die hij veel citeerde, zijn de Schotse filosoof Francis Hutcheson (1694-1746) met A system of moral philosophy (1755) en de Engelse theoloog James Bate (1703-1775) met A rational of the doctrine of original sin (1766). Ook de Duitse deïst Hermann Samuël Reimarus (1694-1768) kende hij. 
De Perponchers verlichte benadering strekte zich uit tot zijn theologie: God is kenbaar uit openbaring en natuur. Zijn invloed bleef, ondanks een groot oeuvre, gering en na zijn dood werd deze kosmopoliet snel vergeten.

Het oorspronkelijke plan was om de Zedekundige Brieven over het Geluk samen te schrijven met zijn boezemvriend Friedrich Adolph Mauritz Lamping (1738-1767), adjunct-predikant in Ootmarsum. Lamping had dit idee voorgesteld op 7 mei 1765, maar had het druk met mantelzorg, was zelf ook ziek en overleed reeds in 1767. De Perponcher kon niet veel anders doen dan de Zedekundige Brieven aan hem op te dragen.

Inhoud
De Zedekundige Brieven over het Geluk is de grootste Nederlandse publicatie over het geluk uit de achttiende eeuw. Beoogd wetenschappelijk onderzoek leerde hoe ‘dat men zich het leeven weeten gelukkig en aangenaam te maken’. De Brieven vielen in de smaak, daar De Perponcher in staat bleek zijn wetenschap van het geluk in harmonie met het christendom te beschrijven. Hij ruimde in zijn antropologie wel een plaats in voor de traditionele idee van de zondeval: 

Want de reede is even zeer blootgesteld, om door bedrieglijke sluitredenen, en een verkeerden schyn van betoogbaarheid, te worden misleid, als het harte, om door eenen valschen schyn van bevalligheid te worden ingenoomen. (deel 1, p. 14)

Maar in de ‘grondbeginselen en het wezen’ van de mens bleef voldoende kracht over om een deugdzaam leven te willen verwerkelijken. Van de orthodoxe soteriologie (verlossing van de zonde door Jezus’ dood aan het kruis) bleef weinig over, al spreekt hij van de aangeboden genade in Jezus’ gehoorzaamheid aan de wet en zijn, door hem poëtisch bezongen, lijden en dood. 

Hij [Jezus] heeft de Geest der reinigmaking, de geneezende kragt der Goddelijke genade, voor ons verworven, en deeze is magtig ons by trappen, in onze eerste volmaaktheid te herstellen. (deel 1, p. 44)

Op deze manier boog hij in brief 11 de genadeleer om naar een belangrijke factor in het streven naar perfectibiliteit. De Christen is voor hem de echte wijsgeer die aan het oogmerk van de Schepper beantwoordt door de bron van het geluk te zoeken in de Natuur en de menselijke rede door de openbaring te laten verlichten en besturen. 
Zo kan men de verleiding van zinnen en verbeelding weerstaan, zodat het geluk woning kan vinden in het hart van een deugdzaam mens. De capaciteit ‘zelfbeheersing’ is de rode draad die door de Zedekundige Brieven loopt, wanneer de uitdagingen aan de mens worden beschreven. Tegen deze achtergrond wijdt De Perponcher zijn gedachten aan wat die deugd bewerkstelligt door zijn zedekunde te combineren met psychologisch inzicht in het handelen der mensen. 
Aan invloeden van buiten ten voor- en nadele van het geluk schenkt hij ruimschoots aandacht. Zo schrijft hij over de aanpassing aan de meerderheid, die van mensen gevraagd wordt. Rijkdom maakt niet gelukkig, alleen de ‘middelmaat van goederen’ schept evenwichtige mensen. Wie wel met aardse goederen gezegend is, kan deze aanwenden om anderen te steunen en gelukkig te maken. De uitersten uit de hoogten en dalen van het leven kan men beter vermijden. Of het gaat om ‘aandoeningen des harten’, muziek of kleuren, de weg naar de menselijke volmaaktheid gaat altijd door het midden. 
Zo worden de Zedekundige Brieven van De Perponcher een lofzang op het stoïcijnse burgerlijke ideaal: ‘De welgereegelde middelmaat, [is] het beste in staat, ons een duurzaam vermaak te geven’, haalt hij de encyclopedist George Louis le Clerc de Buffon (1707-1788) aan (deel 1, p. 34). Andere auteurs die hij noemt zijn de Nederlandse filosofen Johannes Lublink (1736-1816) en Allard Hulshoff (1734-1795) in De Rhapsodist, de dichter Hubert Korneliszoon Poot (1689-1733), de vele malen door hem geciteerde Engelse dichter Edward Young (1683-1765) en de Franse filosoof Jean Jacques Rousseau (1712-1778). Van François VI de la Rochefoucauld (1613-1668) citeert hij zijn Réflexions ou sentences et maximes morales (1665). Van de Duitse verlichters noemt hij de kerkhistoricus Johann Lorenz von Mosheim (1693-1755) met zijn Zedenleer van de Heilige Schrift (1778), maar ook de representant van het Rococo, Christoph Wieland (1733-1813), de auteur van Beiträge zur geheimen Geschichte des menschlichen Verstandes und Herzens (1776). 
In enkele Zedekundige Brieven vindt De Perponcher steun voor zijn opvattingen bij De Staat van Plato, in een Franse vertaling, omdat hij het Grieks niet machtig is.

In het tweede deel (vanaf brief 13) werkt De Perponcher systematisch en gedetailleerd zijn antropologie uit. Hoe ‘de voorschriften der Reede, de beslissingen des zedelyken gevoels, de inspraaken des geweetens, en vooral de verlichtende fakkel der openbaaring’ ons leven kunnen ‘bestieren’ (deel 2, p. 5). Hij begint daarbij met ‘de Eigenliefde’ als ‘het eerste beweegrad’. Daarna volgt een over vele pagina’s uitdijende typering, een idealistisch portret van de evenwichtige, naar harmonie strevende, van goede smaak getuigende, verlichte en op God vertrouwende burger. 
Vele auteurs helpen zijn betoog te versterken: de joodse Mozes Mendelsohn (1729-1786) met zijn Philosophische Schriften (1771), de Franse estheet Yves Marie André (1675?-1764) met zijn Essai sur le Beau (1741), Charles Bonnet (1720-1793) uit Genève met zijn Contemplation de la nature (1764) en zijn La palingenesie philosophique (1769) en Claude Nicolas le Cat (1700-1768) met zijn Traité des sensations et passions (1768). Uit Engelse kring citeert hij The letter to his son on the art of becoming a man of the world and a gentleman (1774) van Philip Dormer Stanhope Chesterfield (1694-1773), van Hiëronymus David Gaubius (1705-1780), sinds 1731 aan de Leidse universiteit verbonden, een academische rede over psychosomatiek, van Edmund Burke (1729-1797) zijn An account of the European settlements in America (1757), en van de Schotse Verlichter William Robbertson (1721-1793) History of the reign of emperor Charles V (1762).
In de Brieven waarin De Perponcher schrijft over hartstochten en verstandelijke vermogens van de ziel (brief 17 en 18) grijpt de auteur terug op John Locke (1632-1704), John Milton (1608-1674), Voltaire (1694-1778) en James Beattie (1735-1803) met zijn De natuur en onveranderlijkheid der waarheid (1773). Zij helpen ‘de Reede met de verheevener Gevoelsaandoeningen te verbinden’ (deel 2, p. 49). 
In de afsluitende Brieven vinden wij citaten uit Lessing, Montesquieu, Montaigne, Gellert en van enkele minder bekende schrijvers zoals de Frans-Amerikaanse vrijheidsstrijder Charles Sochet des Touches (1727-1793) en van Jean Baptiste Louis Gresset (1709-1777) uit zijn Eduard III (1761). Zijn bibliotheek bood De Perponcher een ruime keus uit de, vaak recente, Europese literatuur over alle facetten van het menselijk leven. Voor het accentueren van zijn ‘gevoelige’ Verlichting greep hij in vrijwel elke Brief terug op de Night-Thoughts van de Engelse dichter-filosoof Edward Young (1683-1765).

Relatie tot andere periodieken
De Zedekundige Brieven werden welwillend besproken in onder andere deel 3-1 van de Nieuwe Vaderlandsche Letter-Oefeningen (1770; p. 117-121), deel 5-1 van de Nieuwe Vaderlandsche Letter-Oefeningen (1771; p. 149-154) en deel 1-1 van de Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-Oefeningen (1772; p. 573-578).

Exemplaren
¶ Utrecht, Universiteitsbibliotheek: MAG : Y OCT 315-316
¶ Full text deel 1 en deel 2

Literatuur
¶ R.E. de Bruin, lemma ‘Willem Emmery de Perponcher Sedlnitzky’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland: 1780-1830, in voce
¶ Peter Buys, De eeuw van het geluk. Nederlandse opvattingen over geluk ten tijde van de Verlichting, 1658-1835 (Hilversum 2007), p. 154-156
¶ P.P. de Quay, De genoegzaamheid van het natuurlijk gezond verstand. Prijsverhandelingen over godsdienst, zedenkunde en burgerlijke maatschappij in Nederland aan het einde der 18de eeuw (Den Haag 2000)
¶ Francis Bulhof, Ma patrie est au ciel. Leven en werk van Willem Emmery de Perponcher Sedlnitzky (1741-1819) (Hilversum 1993), p. 65-85
¶ Robert Mauzi, L’Idée du bonheur dans la littérature et la pensée Françaises au XVIIIe siècle (Genève/Paris 1979).

Simon Vuyk